ECLI:NL:GHSHE:2024:859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
20-001862-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
  • mr. J. Platschorre
  • mr. E.F. Stamhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met braak, rechtsgeldigheid van oproeping en dagvaarding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De politierechter heeft ook een schadevergoeding van € 376,32 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd en betoogd dat de oproeping in hoger beroep en de inleidende dagvaarding nietig verklaard moeten worden. Hij stelde dat de oproeping niet op een rechtsgeldige wijze was betekend, omdat de verdachte in Roemenië woonachtig is en het adres waarop de oproeping was verzonden niet correct was. Het hof heeft de processtukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen en vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep in beginsel rechtsgeldig was uitgereikt, maar dat er twijfels bestonden over de geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg.

Het hof concludeert dat de politierechter ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte, omdat deze niet op de juiste wijze was opgeroepen. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling. Deze beslissing is genomen om te waarborgen dat de verdachte in zijn tegenwoordigheid kan worden berecht, zoals het recht van de verdachte vereist.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001862-22
Uitspraak : 21 februari 2024

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 augustus 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-088301-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] integraal toegewezen tot het bedrag van € 376,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Ten slotte heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van de benadeelde partij zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd strekkende tot nietigverklaring van de oproeping in hoger beroep en de inleidende dagvaarding en bepleit dat het hof de zaak voor de inhoudelijke behandeling zal terugwijzen naar de rechtbank Limburg nu de politierechter de zaak niet bij verstek had mogen afdoen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de zaak terug zal wijzen naar de rechtbank Limburg teneinde op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het hof zowel de oproeping van de verdachte om ter terechtzitting van het hof van 7 februari 2024 te verschijnen als de inleidende dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter van 4 augustus 2022 te verschijnen, nietig zal verklaren en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Limburg nu de politierechter niet over had mogen gaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak. Aan dit standpunt heeft de raadsman – kort samengevat – het navolgende ten grondslag gelegd.
Gepoogd is om de oproeping in hoger beroep uit te reiken op het adres [adres 1] . De informatiestaat SKDB-persoon (hierna: de SKDB) vermeldt echter geen adres van de verdachte. Voormeld adres is evenmin een door de verdachte opgegeven adres. Aldus is onduidelijk hoe dit adres in de stukken is terechtgekomen en kan niet worden vastgesteld dat voormeld adres het juiste en geldende adres van de verdachte betreft. Bovendien heeft de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij woonachtig is in Roemenië. In het dossier bevindt zich tevens een afbeelding van het Roemeense identiteitsbewijs van de verdachte, waarop het volgende adres in Roemenië staat vermeld: [adres 2] . Aldus is van de verdachte een adres in het buitenland bekend alwaar de oproeping naartoe gezonden had moeten worden. Nu zulks is verzuimd, dient de oproeping in hoger beroep nietig te worden verklaard.
Met betrekking tot het dagvaarden voor de zitting in eerste aanleg merkt de raadsman het volgende op. Hoewel de dagvaarding om op 4 augustus 2022 ter terechtzitting van de politierechter te verschijnen in persoon aan de verdachte is uitgereikt, is de vertaling daarvan in de Roemeense taal op 9 mei 2022 nagezonden naar het voormelde adres in Geleen. Nu niet kan worden vastgesteld dat dit het destijds bekende en/of geldende adres van de verdachte betrof, dient ook de inleidende dagvaarding nietig te worden verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de processtukken in het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende.
Het procesdossier bevat twee akten van uitreiking van de oproeping in hoger beroep. Op 15 december 2023 is een oproeping zonder vaste woon- of verblijfplaats, inclusief vertaling in de Roemeense taal, aan een medewerker van het Openbaar Ministerie uitgereikt. Op 27 december 2023 is gepoogd om de oproeping, inclusief vertaling in de Roemeense taal, uit te reiken op het adres [adres 1] . Blijkens de SKDB d.d. 2 januari 2024 is geen actueel, noch historisch BRP-adres van de verdachte bekend. Als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats vermeldt de SKDB dat de verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande verblijft (datum registratie 7 april 2022).
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat de oproeping om ter terechtzitting van het hof te verschijnen in beginsel op rechtsgeldige wijze is uitgereikt.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep evenwel naar voren gebracht dat de verdachte in Roemenië woonachtig is op het adres dat op zijn Roemeense identiteitsbewijs staat vermeld, alsmede dat hij ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep op dat adres verblijft. De raadsman heeft voorts te kennen gegeven dat de verdachte gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht, alsmede dat hij berecht wenst te worden door twee feitelijke instanties.
Gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting – en zulks mede bezien in het licht van hetgeen hierna ten aanzien van het adres in Geleen zal worden overwogen – is het hof onvoldoende gebleken dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Bij die stand van zaken behoort het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, dat op grond van een dagvaarding en/of oproeping die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, in beginsel te worden geschorst, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het hof zal daar in dit geval, gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen en omwille van proceseconomische reden, niet toe besluiten.
Het hof stelt vast dat de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter op 4 augustus 2022 in persoon aan de verdachte is uitgereikt. Een vertaling van de dagvaarding in de Roemeense taal is op 9 mei 2022 nagestuurd naar het adres [adres 1] . Met de raadsman stelt het hof vast dat dit adres niet staat vermeld op de SKDB d.d. 7 juli 2022, zoals dit stuk zich ten tijde van het geding in eerste aanleg in het procesdossier bevond. Evenmin betreft dit een door de verdachte opgegeven adres. Het hof kan derhalve op grond van het dossier niet vaststellen dat voormeld adres in Geleen het destijds geldende adres van de verdachte betrof. Aldus is het hof niet gebleken dat de schriftelijke vertaling naar het geldende adres van de verdachte is verzonden.
Bij die stand van zaken is het hof, met de raadsman en advocaat-generaal, van oordeel dat de politierechter ter terechtzitting van 4 augustus 2022 ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte en niet aan een inhoudelijke behandeling van de strafzaak had mogen toekomen, omdat de verdachte aldaar niet is verschenen, terwijl een vertaling in de Roemeense taal van de inleidende dagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroepen vonnis niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd. Nu de raadsman dit heeft verlangd en de advocaat-generaal zulks heeft gevorderd, zal het hof de zaak terugwijzen naar de politierechter in de rechtbank Limburg.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 21 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stamhuis voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.