In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De politierechter heeft ook een schadevergoeding van € 376,32 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd en betoogd dat de oproeping in hoger beroep en de inleidende dagvaarding nietig verklaard moeten worden. Hij stelde dat de oproeping niet op een rechtsgeldige wijze was betekend, omdat de verdachte in Roemenië woonachtig is en het adres waarop de oproeping was verzonden niet correct was. Het hof heeft de processtukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen en vastgesteld dat de oproeping in hoger beroep in beginsel rechtsgeldig was uitgereikt, maar dat er twijfels bestonden over de geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg.
Het hof concludeert dat de politierechter ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte, omdat deze niet op de juiste wijze was opgeroepen. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling. Deze beslissing is genomen om te waarborgen dat de verdachte in zijn tegenwoordigheid kan worden berecht, zoals het recht van de verdachte vereist.