ECLI:NL:GHSHE:2024:858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
20-000994-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met vrijheidsbeperkende maatregelen en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is schuldig bevonden aan belaging van het slachtoffer, waarbij hij zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contact- en gebiedsverbod. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer is integraal toegewezen, waarbij het hof het bedrag heeft vastgesteld op € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 juni 2022. De zaak betreft een langdurige en intensieve belaging, waarbij de verdachte herhaaldelijk contact heeft gezocht met het slachtoffer en zich in de nabijheid van haar woning en werk heeft opgehouden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en het vonnis herzien, waarbij het hof de verdachte van enkele onderdelen van de tenlastelegging heeft vrijgesproken. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000994-23
Uitspraak : 21 februari 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 april 2023, met het parketnummer 02-091554-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 02-264592-19, in de strafzaak tegen:

[naam verdachte]

geboren te [plaatsnaam 1] op 10 maart 1982,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, laatst bekende adres: [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘belaging’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter, telkens in de vorm van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, een contact- en gebiedsverbod, betreffende het slachtoffer [naam slachtoffer] en haar woonadres opgelegd, met bepaling dat indien de verdachte niet aan de verboden gevolg zal geven vervangende hechtenis voor de duur van 3 dagen zal worden toegepast, met een maximum van 6 maanden.
De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam slachtoffer] integraal toegewezen tot het bedrag van € 1.500,00 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, zulks met veroordeling van de verdachte in de kosten van het geding, welke kosten aan de zijde van de benadeelde partij zijn begroot op nihil. Ten slotte is ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte en de door de officier van justitie is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het tenlastegelegde bewezen zal verklaren, behoudens het vierde gedachtestreepje in de tenlastelegging en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht zal verbinden, alsmede dat het hof aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen zal opleggen in de vorm van een contact- en locatieverbod, met de clausule dat daar van kan worden afgeweken enkel indien sprake is van een met ommekomst van de rechter tot stand gebrachte omgangsregeling. De advocaat-generaal heeft eveneens gerequireerd dat het hof de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, waar de politierechter ten onrechte niet over heeft beslist, onder het parketnummer 02-264592-19, zal afwijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw – in lijn met de door haar bepleite vrijspraak – primair bepleit dat het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen. De raadsvrouw heeft ten slotte bepleit dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 30 november 2022 te [plaatsnaam 2] , gemeente [naam gemeente] en/of te [naam gemeente twee] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door
- die [naam slachtoffer] en/of haar zoon en/of een of meer vriendinnen van die [naam slachtoffer] ongevraagd/tegen haar/zijn/hun wil (veelvuldig) (al dan niet in de nachtelijke uren) op te bellen en/of berichten (in het Engels) te sturen met een dwingende en/of (be)dreigende en/of intimiderende en/of smekende inhoud/toonzetting en/of
- zich op te houden bij en/of in de directe nabijheid van de woning en/of de kapperszaak van die [naam slachtoffer] en/of
- ( met zijn bus) (langzaam) door de straat van de woning en/of de kapperszaak van die [naam slachtoffer] te rijden en/of (vervolgens) binnen te kijken in de woning en/of de kapperszaak van die [naam slachtoffer] en/of
- de woning van de ex-man van die [naam slachtoffer] te bezoeken en/of
- ( zonder toestemming/medeweten van die [naam slachtoffer] ) de woning en/of de kapperszaak van die [naam slachtoffer] binnen te gaan/te betreden en/of die [naam slachtoffer] aan te spreken (telkens) met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 november 2021 tot en met 16 juni 2022 te [plaatsnaam 2] , gemeente [naam gemeente] en/of te [naam gemeente twee] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam slachtoffer] , door
- die [naam slachtoffer] en haar zoon en een of meer vriend(innen) van die [naam slachtoffer] ongevraagd tegen haar/hun wil (veelvuldig) (al dan niet in de nachtelijke uren) op te bellen en/of berichten te sturen met een dwingende en/of (be)dreigende en/of intimiderende en/of smekende inhoud/toonzetting en
- zich op te houden bij en/of in de directe nabijheid van de woning en de kapperszaak van die [naam slachtoffer] en
- met zijn bus door de straat van de woning en de kapperszaak van die [naam slachtoffer] te rijden en
- de kapperszaak van die [naam slachtoffer] te betreden en die [naam slachtoffer] aan te spreken (telkens) met het oogmerk die [naam slachtoffer] , te dwingen iets te doen en te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw – in de kern weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Ter nadere adstructie van dit verweer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat tussen aangeefster en de verdachte sprake was van een langdurige relatie, welke zich kenmerkte door perioden van opleving en bekoeling. In dat verband was sprake van een wederkerigheid in de communicatie. De berichten van de verdachte naar aangeefster waren voorts gericht op het tot stand brengen van omgang met hun beider zoon [naam zoon] en het tenlastegelegde moet in dat licht worden bezien. De door verdachte verstuurde en/of geplaatste berichten naar aangeefster, haar zoon [naam] en de vriendinnen van aangeefster ontbeerden (mede daardoor) een belagend en/of wederrechtelijk karakter. Ook is slechts een beperkt aantal berichten naar de vriendinnen van aangeefster verstuurd. Aldus kan het gedrag van verdachte niet als belaging worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van het door de straat lopen, alwaar de kapperszaak van aangeefster is gevestigd en het bezoeken van die kapperszaak, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat die gedragingen een belagend karakter ontberen, mede gelet op het incidentele karakter daarvan. De omstandigheid dat de verdachte de woning van de ex-partner van aangeefster heeft bezocht is niet redengevend voor het bewijs van het tenlastegelegde. Ten slotte ontbreekt het bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich heeft opgehouden in de omgeving van de woning van aangeefster na 21 november 2021.
Ingeval het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof de aanvang van de bewezenverklaarde periode zal bepalen op 21 november 2021, zijnde de datum waarop het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster geen contact met hem wilde.
Het hof overweegt als volgt.
De politie is op 21 november 2021 ter plaatse gekomen bij de woning van aangeefster [naam slachtoffer] aan de [adres 2] in [plaatsnaam 2] , zulks naar aanleiding van haar 112-melding dat haar ex-partner, de verdachte, tegen haar wil haar woning zou zijn binnengekomen. De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij inderdaad in de woning van aangeefster aanwezig was en dat hij is weggegaan omdat hij geen discussie wilde met de politie. De politie heeft de verdachte dan ook niet in (de buurt van) de woning aangetroffen. Door aanwezige verbalisanten is evenwel gerelateerd dat, terwijl zij in de woning van aangeefster aanwezig waren, zij haar mobiele telefoon herhaaldelijk hoorden overgaan. Aangeefster verklaarde toen dat zij al weken lang, tientallen keren per dag door de verdachte wordt gebeld. Verbalisant [naam verbalisant een] heeft de telefoon van aangeefster opgenomen en hoorde toen een man in het Engels praten. Verbalisant [naam verbalisant twee] heeft gerelateerd dat zij hoorde dat de persoon zichzelf [voornaam (verdachte)] noemde en zij herkende de stem als zijnde die van de verdachte, daar zij eerder contact met hem had gehad. Ook aangeefster verklaarde toen en daar dat het de verdachte was die aan de telefoon was. Verbalisant [naam verbalisant een] heeft de man aan de telefoon met klem gevraagd te stoppen met het bellen van aangeefster. Na dit telefoongesprek ging het bellen en het sturen van berichten onverminderd door. Die middag is verbalisant [naam verbalisant twee] teruggegaan naar de woning om de aangifte van aangeefster op te nemen en ook toen ging het bellen en het versturen van berichten door. Diezelfde dag heeft aangeefster [naam slachtoffer] aangifte en klacht gedaan tegen de verdachte ter zake van belaging.
Naar het oordeel van het hof moet het op het moment dat de verdachte telefonisch contact had met de verbalisant en hem verteld werd om te stoppen met bellen van aangeefster voor de verdachte duidelijk zijn geweest en moet hij aldus hebben geweten dat aangeefster niet gediend was zijn toenaderingen en dat zij geen contact met hem wenste. Mitsdien acht het hof met ingang van 21 november 2021 het wederrechtelijk karakter van de handelingen van de verdachte gegeven. Het hof neemt deze datum daarom als het beginpunt van de bewezenverklaarde periode. Naar het oordeel van het hof kan met betrekking tot de daaraan voorafgaande periode van 1 maart 2021 tot en met 20 november 2021, op grond van het dossier, niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid het wederrechtelijk karakter van de handelingen van de verdachte worden vastgesteld. Mitsdien zal de verdachte van die tenlastegelegde periode worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorts op grond van de inhoud van de – ingeval van cassatie nader uit te werken – bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de periode van 21 november 2021 tot en met 16 juni 2022 de navolgende (feitelijke) handelingen heeft begaan:
  • aangeefster [naam slachtoffer] en haar zoon [naam] en (een) of meer vriend(innen) van die [naam slachtoffer] bellen en/of – al dan niet op sociale media – berichten sturen,
  • zich ophouden bij en/of in de directe nabijheid van de woning en (meermalen) bij de kapperszaak van aangeefster [naam slachtoffer] ,
  • met zijn bus door de straat van de kapperszaak van aangeefster [naam slachtoffer] rijden en
  • de kapperszaak van aangeefster [naam slachtoffer] betreden en aangeefster aanspreken.
Aldus acht het hof deze, in de tenlastelegging vermelde feitelijke gedragingen in voormelde periode bewezen. Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte na 21 november 2021 de woning van aangeefster heeft betreden. Evenmin heeft het hof kunnen vaststellen dat de in de tenlastelegging vermelde gedragingen na 16 juni 2022 hebben plaatsgevonden zodat het hof de bewezenverklaarde periode tot die datum zal beperken. In navolging van de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof voorts van oordeel dat het bezoeken van de woning van de ex-partner van aangeefster niet bijdraagt aan het bewijs van het tenlastegelegde, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte met voormelde feitelijke gedragingen wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [naam slachtoffer] en zich mitsdien schuldig heeft gemaakt aan de belaging van die [naam slachtoffer] .
Daartoe stelt het hof het navolgende voorop.
Ter beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, stelt het hof voorop dat betekenis toekomt aan verschillende factoren, waaronder: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Deze in aanmerking te nemen beoordelingsfactoren zijn daarbij in zekere mate communicerende vaten. Het gaat in dat verband niet zozeer om een weging van elke afzonderlijke factor, doch om de waardering van het gehele handelen van de verdachte en de vraag of dat handelen in zijn totaliteit bezien voldoet aan de eisen die aan belaging in artikel 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht worden gesteld. In dat verband geldt bijvoorbeeld dat een eventuele korte duur en een geringe frequentie van de gedragingen van de verdachte kunnen worden gecompenseerd door de andere criteria, zoals de indringendheid en de aard van de gedragingen en de invloed van die gedragingen op het persoonlijke leven van de getroffene.
In het licht van bovenstaande vooropstelling overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in de periode van 21 november 2021 tot en met 16 juni 2022 op indringende, intensieve en structurele wijze – direct en indirect – contact gezocht en/of gehad met aangeefster. Daartoe heeft de verdachte een groot aantal berichten naar aangeefster verstuurd en haar (minstens) tientallen keren gebeld. De verdachte heeft zich voorts opgehouden bij de woning van aangeefster, alsmede meermalen in de omgeving van haar kapperszaak in [naam gemeente twee] . Niet alleen is de verdachte met zijn bus door de straat gereden waar de kapperszaak is gevestigd, uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat hij zich tweemaal in de omgeving van de winkel heeft opgehouden. Op één van die momenten heeft de verdachte voor de zaak gestaan, heeft hij naar binnen gekeken, op de ruit geklopt en gebaren gemaakt. De andere keer heeft verdachte de zaak betreden en aangeefster aangesproken. In afwijking van het ter zake gevoerde verweer, stelt het hof vast dat deze handelingen onmiskenbaar op aangeefster waren gericht.
Voorts heeft de verdachte contact onderhouden met de zoon van aangeefster en hem een groot aantal berichten gestuurd. Ook heeft de verdachte bij herhaling berichten gestuurd naar een (of meer) vriendin(nen) en een vriend van aangeefster.
De bewezenverklaarde handelingen van de verdachte zijn gepleegd gedurende een lange periode en hoewel gedurende die periode sprake is van perioden waarin er een vermindering was van het aantal contactmomenten, is het hof – gelet het vorenstaande en zulks bezien in het licht van de hiervoor bedoelde vooropstelling – van oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Hiertoe heeft het hof in het bijzonder de stelselmatigheid, de (persoonlijke) aard van de inhoud en de verscheidenheid van de handelingen van de verdachte – in hun totaliteit en samenhang beschouwd – in aanmerking genomen. Aangeefster heeft meermalen aan de verdachte te kennen gegeven en duidelijk gemaakt dat zij niet gediend was van zijn toenaderingen. Zij heeft hiervan aangifte en klacht gedaan. De verdachte heeft aangeefster desalniettemin een groot aantal berichten gestuurd en opgebeld, haar woonadres en werkplek bezocht en via haar kind, alsmede een vriend en (een of meer) vriendin(nen) gepoogd om contact met haar te onderhouden. Aangeefster heeft zich aan dit alles niet kunnen onttrekken en heeft deze inbreuk op haar levenssfeer moeten dulden.
Uit het samenstel (van de inhoud) van de door verdachte verzonden berichten en feitelijke handelingen leidt het hof af dat de verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets te doen, namelijk bewerkstelligen en/of dulden dat de verdachte omgang zou krijgen met hun zoon, alsmede – in dat verband – direct en indirect het contact met de verdachte te dulden.
Het hof heeft ten slotte gelet op de invloed van het handelen van de verdachte op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, in die zin dat zij heeft aangegeven dat zij gedurende de bewezenverklaarde periode en – gelet op de schriftelijke onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding, alsmede de mondelinge toelichting daarop van haar en haar advocaat ter terechtzitting – op dit moment nog steeds bang is voor de verdachte en zich niet veilig voelt, waarbij het handelen van de verdachte een enorme impact heeft (gehad) op het leven en psychisch welbevinden van aangeefster.
Onder verwerping van de ter zake gevoerde verweren van de verdediging, acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van aangeefster [naam slachtoffer] op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsvrouw van de verdachte heeft, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de achtergrond van het tenlastegelegde, te weten (kort samengevat) dat het handelen van de verdachte erop was gericht om omgang te verkrijgen met zijn zoon, het hof verzocht te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof geen contact- en locatieverbod zal opleggen, nu dit de civiele procedure bij de kinderrechter ter zake van hun beider zoon [naam zoon] kan doorkruisen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 21 november 2021 tot en met 16 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer
[naam slachtoffer] De verdachte heeft gedurende lange tijd intensief contact gezocht met het slachtoffer, door onder meer het versturen van een groot aantal berichten en het veelvuldig bellen. Ook heeft de verdachte indirect contact met haar gezocht via haar zoon en (een of meer) vriendin(nen) en een vriend. Dit alles teneinde haar te dwingen iets te doen en te dulden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde en kan daardoor een forse psychische belasting opleveren. Het dagelijks leven van aangeefster is door het handelen van de verdachte in negatieve zin beïnvloed en gehinderd, zoals onder meer blijkt uit de aangifte en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde, heeft het hof ter weging en waardering van het door verdachte gepleegde feit in aanmerking genomen dat verdachtes handelen er in hoofdzaak op was gericht om omgang te verkrijgen met zijn en aangeefster beider zoon. In diens pogingen daartoe is de verdachte evenwel te ver gegaan en heeft hij de grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare overschreden.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 1 week, alsmede een taakstraf voor de duur van 20 uren, ter zake van – kort samengevat – de overtreding van een tijdelijk huisverbod.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan gedurende het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw in dat verband naar voren gebracht dat de verdachte als zzp’er werkzaam is in de bouw. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en slaapt in zijn bus. Voorts heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte op geen enkele wijze contact met of bemoeienis wenst van de reclassering.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In aanmerking genomen dat een reclasseringsadvies, waarin tot de oplegging van bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd, ontbreekt en mede gelet op verdachtes houding, acht het hof onvoldoende termen aanwezig om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof ziet echter, ten behoeve van het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en indachtig de omstandigheid dat het onderhavige feit plaatsvond in de familiaire c.q. relationele sfeer, wel aanleiding om over te gaan tot oplegging van maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer en dat hij zich niet zal ophouden in de straat waaraan het slachtoffer woonachtig is en de straat waar zij werkzaam is. Deze contact- en locatieverboden zullen worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding drie dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast, waarbij de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
Het hof is voorts op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de slachtoffers of andere personen. Het hof zal mitsdien de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht bevelen.
Vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer]
De benadeelde partij [naam slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld.
De politierechter heeft de vordering integraal toegewezen. De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft – in verband met de bepleite vrijspraak – primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking, indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Naar het oordeel van het hof is van dit laatste sprake, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft in de schriftelijke onderbouwing van de vordering gesteld – en middels de mondelinge toelichting op haar vordering door haarzelf en haar advocaat ter terechtzitting in hoger beroep – dat zij in haar dagelijkse leven ernstige last ondervond en nog altijd ondervindt van de belaging, dat zij angstig was/is en dat het handelen van de verdachte in negatieve zin uitwerking heeft op haar psychische gesteldheid. Uit de schriftelijke onderbouwing en uit haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring volgt dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte te kampen heeft (gehad) met verscheidene klachten, waaronder gevoelens van angst, onrust, stress en verdriet. Het hof stelt voorts vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat belaging een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers oplevert, temeer als deze belaging – zoals in het onderhavige geval – intensief van aard is geweest.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.500,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022, zijnde de laatste datum in de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [naam slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-264592-19
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2020 onder parketnummer 02-264592-19 en de gevoegde strafzaak onder parketnummer 02-051371-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben, gevorderd respectievelijk bepleit, dat het hof de vordering zal afwijzen.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof de tenuitvoerlegging, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor weergegeven, niet opportuun. Mitsdien zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , wonende te [postcode] te [plaatsnaam 2] [adres 2] en zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: [straatnaam] in [plaatsnaam 2] en [straatnaam twee] in [naam gemeente twee] voor de duur van 2 jaren en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, waarbij de duur van deze vervangende hechtenis 3 dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een gezamenlijk maximum van 6 maanden en bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de maatregelen niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 12 april 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 maart 2020, parketnummer 02-264592-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 21 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stamhuis voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.