ECLI:NL:GHSHE:2024:851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
20-000220-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en had een geldbedrag van € 940,00 verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar trok dit later in. Het hof oordeelde dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, omdat de behandeling al was aangevangen. Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks het verzoek van de raadsman om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van 689,7 gram hasjiesj en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, en het eerder verbeurde geldbedrag is opnieuw verbeurd verklaard. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn justitiële verleden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000220-23
Uitspraak : 11 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-265484-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2001,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Krimpen aan den IJssel, HvB te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1)
en handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet Wapens en Munitie (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van feit 2 is de verdachte vrijgesproken. Voorts heeft de politierechter de onder de verdachte in beslag genomen € 940,00 verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Artikel 453, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van het beroep degene door wie het rechtsmiddel is aangewend, dat kan intrekken.
De behandeling van het hoger beroep heeft in deze zaak een aanvang genomen door het uitroepen van de zaak op de terechtzitting van 2 mei 2023, op welke zitting de zaak niet inhoudelijk is behandeld, omdat deze zitting het karakter had van een rolzitting. Nadien, bij akte van 8 september 2023, heeft de verdachte zijn hoger beroep ingetrokken. Nu de behandeling van de zaak reeds een aanvang had genomen op 2 mei 2023 is intrekking formeel niet meer mogelijk.
De raadsman van de verdachte heeft het hof ter terechtzitting van 26 februari 2024 andermaal verzocht de verdachte alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen omdat er wat haar betreft een strafvorderlijk belang is dat daartoe noopt, aangezien de straf die door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd geen recht zou doen aan de ernst van de feiten zoals die door de politierechter bewezen zijn verklaard.
Het hof, gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, blijft bij de beslissing zoals het hof die ter terechtzitting van 11 september 2023 heeft genomen, om geen gebruik te maken van de in artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering gegeven bevoegdheid en de zaak inhoudelijk te behandelen.
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en onder 3 ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de € 940,00 die onder de verdachte in beslag is genomen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof evenals de politierechter zal beslissen tot verbeurdverklaring daarvan.
Namens de verdachte is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde primair vrijspraak bepleit, behoudens ten aanzien van de op verdachte en in zijn woning aangetroffen hoeveelheden softdrugs. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is primair eveneens vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts is verzocht tot teruggave van de inbeslaggenomen € 940,00 van de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 februari 2019 tot en met 24 juli 2019 te Veldhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 690,7 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 24 juli 2019 te Veldhoven een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een single-action, semi-automatisch, centraalvuur pistool, van het merk Melior, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten vier centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 24 juli 2019 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 689,7 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 24 juli 2019 te Veldhoven een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een single-action, semi-automatisch, centraalvuur pistool, van het merk Melior, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III, te weten vier centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam De Kempen, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , registratienummer PL2100-2019208601, gesloten d.d. 24 januari 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, genummerde dossierpagina’s 1 t/m 294 (aantal bladzijden: 338).
Ten aanzien van feit 1:1.
De verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de zitting van de politierechter in eerste aanleg van 20 januari 2023, inhoudende - zakelijk weergegeven -:Ik ben op 24 juli 2019, in Veldhoven, aangehouden in de auto waarin hasj en een vuurwapen zijn aangetroffen. Ik zat op de bijrijdersstoel. Het klopt dat ik met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto zat.

2 Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 juli 2019, dossierpagina’s 152-153, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige] :

Op 24 juli 2019 was ik getuige van een drugsdeal.
Om 16.45 uur zat ik met een [betrokkene] in een park bij de [locatie] in Veldhoven. Hij zag een jongen aankomen die hij kende, deze jongen reed op een blauwe scooter. [betrokkene] rookt wel vaker een blowtje, maar dit was ineens een groot pakket. [betrokkene] is ook verslaafd aan drugs en alcohol, (…) [betrokkene] zei tegen de jongen op de blauwe scooter: “Hé jou moet ik hebben.” (…) [betrokkene] vroeg aan hem of hij nog iemand kende die wat had. Hierop zei de jongen dat hij de locatie waar ze stonden door zou geven aan iemand die nog wel wat had. Hij zei nog dat die iemand van alles zou hebben en dat [betrokkene] kon kiezen. Hij zei ook nog: Het kan even duren, ze komen vanuit Best gereden. Hij is daarna vertrokken.
Een half uurtje later ongeveer kwam er een auto met 4 jongens en 1 meid erin. Het was
een zwarte Mercedes, het was een sport-achtig model. Ik heb het kenteken meteen
doorgegeven aan de telefoon aan de politie, dat was de [kenteken] . (…) Ik heb die inzittenden ook gezien, ze zijn ook uitgestapt. Alleen die meid bleef in de auto zitten. De andere 4 stapten dus uit. (…) Ze hadden ook een stoffen tas met allerlei drugs erin, het leek een rijdende apotheek. (…) Die hasj zat daar ook in, in plastic folie. De bijrijder had de tas en heeft hier de drugs uit gepakt. (…) De tas kwam uit de kofferbak van de auto.
De bestuurder en bijrijder spraken met [betrokkene] over hoeveel procent en iets over de sterkte. (…) De prijs van de drugs was 330 euro voor 100 gram hasj. [betrokkene] had geen geld bij zich dus hij zei dat hij moest pinnen. Ze zijn met zijn 6en in de auto gestapt en naar de pinautomaat gereden. (…) Ze zijn ongeveer 10 minuten weg geweest. Toen ze terug kwamen hebben ze [betrokkene] afgezet. De bijrijder overhandigde [betrokkene] een pakketje ingepakt met huishoudfolie, het was bruin. Het was ongeveer 12 centimeter lang en 6 centimeter breed, het was rechthoekig. Ik herkende dit pakketje als hasj. Hierna zijn de personen in de auto weer weggegaan met zijn vijven.
Vlak voor ze gingen gaf de bijrijder mij een telefoonnummer, (…). Het was het nummer van de bijrijder. (…) De bijrijder gaf mij dat nummer zodat [betrokkene] een direct nummer had, [betrokkene] had zelf zijn telefoon niet bij zich.
Ik kan de personen als volgt omschrijven:
(…)
2. Bijrijder (voorin)
- Man
- 1.90 m ongeveer
- Blank
- Bruin haar
- Geen snor of baard
- Geen oorbellen
- Blauw/grijze ogen
- Ongeveer 25 jaar
- Had een tasje om zijn nek, roze met zwart.

3

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, dossierpagina 144-146, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op woensdag 24 juli 2019, omstreeks 18:23 uur zagen wij verbalisanten ter hoogte van de kruising Provinciale weg met de Kapelstraat te Veldhoven een zwarte Mercedes A klasse met het kenteken [kenteken] . Wij, verbalisanten, hebben vervolgens de bestuurder van de zwarte Mercedes-Benz een stopteken gegeven. Wij, verbalisanten, zagen dat er drie personen in het voertuig zaten. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben vervolgens naar het bestuurdersportier gelopen. Ik zag dat de bestuurder [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2000 te [geboorteplaats 2] betrof. Ik, verbalisant, [verbalisant 3] , ben vervolgens naar het passagiersportier gelopen. Ik zag dat er een jongeman als bijrijder in het voertuig zat. Ik zag ook dat er een meisje achter in het voertuig zat. Ik, verbalisant, heb vervolgens de bijrijder gevorderd om een geldig legitimatiebewijs af te geven. Ik, verbalisant, zag dat de bijrijder aan mijn vordering voldeed en [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2001 betrof. Ik zag dat er een papieren tasje, voorzien van opschrift 'BARROWS', voor de bijrijdersstoel lag. Ik
zag dat er in dit papieren tasje, een wit transparante plastic zak zat. Ik zag en voelde dat er iets in deze plastic zak zat. Ik heb vervolgens in voornoemde plastic zak gekeken. Ik zag dat er in voornoemde plastic zak 4 grote blokken hasj zaten.

4

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, dossierpagina 149, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

Ik, verbalisant [verbalisant 4] , opende het vak onder de armleuning van de auto en zag hierin 2 pakketten welke verpakt waren in huishoudfolie. Ik herkende deze pakketten direct als zijnde hasj.

5

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, dossierpagina 150, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :

Op woensdag 24 juli 2019 waren wij, verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 6] , belast met het overbrengen van de door collega’s aangehouden verdachte en bij dit proces-verbaal betrokken [verdachte] .
Op genoemde datum kwamen wij omstreeks 19.00 uur met verdachte [verdachte] aan op het politiebureau, gelegen aan [adres] . Ik, verbalisant [verbalisant 6] , onderwierp verdachte [verdachte] aan een insluitingsfouillering. Verdachte [verdachte] voerde een nektasje van het merk ‘Armani’ bij zich. (…) Tevens trof ik in dit nektasje een sealzak met circa 100 gram hasj aan.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek verdovende middelen d.d. 27 juli 2019, dossierpagina’s 156-159, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :Op woensdag 24 juli 2019, werden de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] in Veldhoven aangehouden, voor het bij zich hebben van verboden middelen van Lijst II van de Opiumwet. In de auto waarin zijn zaten werden meerdere drugs, vermoedelijk hash aangetroffen. (…) Alle genoemde stoffen werden in beslaggenomen en aan mij overgedragen om de stoffen te wegen en indicatief te testen.
Omschrijving inbeslaggenomen goederen:
(…)
2: 1 plastic gripzak met daarin in een dunne geopende folieverpakking een plak licht
kneedbare stof, kleur donkerbruin. En enkele losse brokken gelijk-kleurige stof. Dit goed
werd inbeslaggenomen bij de verdachte [verdachte] . Kennelijk zou hij deze stof bij zich
hebben in een schoudertas.
3: 2 in huishoudfolie gewikkelde plakken vaste, vrij droge stof ruikend naar hash, bruin van
kleur, elk 7,5 cm bij 6 cm. De huishoudfolie was doorzichtig met een iets roze tint. Op de
folie was met een rode stift geschreven “BOB” Dit goed werd aangetroffen in de
middenconsole van de auto waarmee de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] werden
aangetroffen.
4: 1 in huishoudfolie gewikkelde plak vaste, vrij droge stof ruikend naar hash, bruin van
kleur, 7,5 cm bij 6 cm. De huishoudfolie was doorzichtig met een iets roze tint. Op de
folie was met een rode stift geschreven “BOB” Dit goed werd inbeslaggenomen en
aangetroffen in een witte tas die in de auto voor de bijrijdersstoel stond.
3 in huishoudfolie aan elkaar gewikkelde plakken vaste, vrij droge stof ruikend naar hash, bruin van kleur 7,5 cm bij 6 cm. De huishoudfolie was doorzichtig met een iets roze tint. Op de folie was met een rode stift geschreven “BOB” Dit goed werd inbeslaggenomen en aangetroffen in een witte tas die in de auto voor de bijrijdersstoel stond.
Deze aangetroffen vermeende verdovende middelen werden voor onderzoek aan mij aangeboden om vast te stellen of het hier ging om middelen voorkomende op de lijst van de Opiumwet.
Op zaterdag 27 juli 2019, is door mij, verbalisant [verbalisant 8] , onderzoek verricht aan de bovengenoemde inbeslaggenomen goederen.
INDICATIEVE TEST
Door mij, verbalisant, werd van ieder van bovengenoemde inbeslaggenomen goederen een monster genomen en getest middels de zogenoemde MMC International BV testen zoals hieronder aangegeven.
(…)
2: plak hash
Bij de gehouden indicatieve narcoticatest ( MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen
X reageerde op de aanwezigheid van:
X hennep / cannabis
zijnde stoffen voorkomende op:
X lijst II van de Opiumwet
Na weging bleek dat de hash een bruto gewicht, inclusief huishoudfolie van 102 gram had.
3: 2 plakken hash
Bij de gehouden indicatieve narcoticatest ( MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen
X reageerde op de aanwezigheid van:
X hennep / cannabis
zijnde stoffen voorkomende op:
X lijst II van de Opiumwet
Na weging bleek dat de hash een bruto gewicht, inclusief huishoudfolie van 195,6 gram had.
4: 4 plakken hash
Bij de gehouden indicatieve narcoticatest ( MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen
X reageerde op de aanwezigheid van:
X hennep / cannabis
zijnde stoffen voorkomende op:
X lijst II van de Opiumwet
Na weging bleek dat de hash een bruto gewicht, inclusief huishoudfolie van 392,1 gram had.
Ten aanzien van feit 3:

1.

De verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de zitting van de politierechter in eerste aanleg van 20 januari 2023, inhoudende - zakelijk weergegeven -:

Ik ben op 24 juli 2019, in Veldhoven, aangehouden in de auto waarin hasj en een vuurwapen zijn aangetroffen. Ik heb het vuurwapen ooit vastgehad.

2.2.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, dossierpagina 276, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] :

Op woensdag 24 juli 21.10 uur hebben wij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] een onderzoek ingesteld in het voertuig met kenteken [kenteken] . Dit onderzoek vond plaats op grond van artikel 96b Wetboek van Strafvordering.
Ik verbalisant [verbalisant 5] zag onder de bijrijdersstoel een donkergrijze sok liggen. Ik voelde dat er een hard voorwerp in zat. Ik verbalisant [verbalisant 5] haalde het harde voorwerp uit de sok. Ik verbalisant zag dat er een voorwerp in de sok zat wat gelijkend was op een handvuistvuurwapen. Ik zag dat het een klein model handvuurwapen was van ongeveer 10 cm.
Ik verbalisant [verbalisant 5] gaf het vuurwapen over aan verbalisant [verbalisant 3] . Ik verbalisant [verbalisant 3] (…) had de houder uit het wapen gehaald en ik heb de slede van het vuurwapen naar achteren getrokken en ik zag dat het vuurwapen niet geladen was. Wel zag ik dat er scherpe patronen in de houder zaten. Ik weet niet exact hoeveel patronen er in de houder zaten. Circa 4 patronen, vermoedelijk van het kaliber .22.
Het vuurwapen is door mij [verbalisant 3] in beslag genomen en vervolgens in een DNA-kit verpakt, met nummer: 678400, SI nummer: AALZ9572NL
Goed: PL2100-2019153396-1536535, vuurwapen, Melior Brevets 6.35.

3.

Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 2 augustus 2019, dossierpagina’s 278-280, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Pistool (BVH goednummer 1536535, SIN AALZ9572NL):
Ik zag dat dit voorwerp een single-action, semi-automatisch, centraalvuur pistool was van het merk Melior, kaliber 6,35 millimeter.
Ik zag dat dit pistool in de handgreep was voorzien van een patroonmagazijn met ligplaats voor kogelpatronen van het kaliber 6,35 millimeter.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Kogelpatronen uit magazijn:Ik zag dat bij dit pistool 4 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 6,35 millimeter / .25 auto aanwezig waren, volgens proces-verbaal PL2100-2019153396-20 afkomstig uit het patroonmagazijn.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met bovenomschreven pistool Melior.

4.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 23 augustus 2019, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] , dossierpagina’s 288-289:In verband met bezit softdrugs (lijst II) te Veldhoven werd op verzoek van de Eenheid Oost-Brabant op dinsdag 30 juli 2019 om 09:54 uur door mij, als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek verricht naar sporen aan onderstaande sporendrager.

Goednummer PL2100-2019153396-1536535
SIN AALZ9572NL
Object Vuurwapen (Pistool)
Bijzonderheden Melior brevets kal., 6,35 mm, incl. 2 geco & 2 pmc patr.
Ik heb van het wapen de randen onder de kolfplaten (AALS8297NL) en de binnenzijde van de loop (ongeveer de eerste 1,5 centimeter) (AALS8296NL) bemonsterd op de aanwezigheid van humaan biologische sporen. Ik heb de sporen veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AALS8296NL en AALS8297NL en verzegeld.

5.Een geschrift, als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten: het NFI-rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een overtreding van de Wet wapens en munitie in Veldhoven op 24 juli 2019, d.d. 8 oktober 2019, dossierpagina’s 290-294, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur K. Steensma MSc:

Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AALS8296NL#01
onbekende vrouw A
verdachte [verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
(zie toelichting)
AALS8297NL#01
onbekende vrouw A
verdachte [verdachte] en minimaal één onbekende persoon
kleiner dan 1 op 1 miljard
(zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’)
Toelichting:
De bewijskracht van de gevonden overeenkomsten van het DNA-profiel van verdachte [verdachte] met bemonstering AALS8296NL#01 kan nog niet worden berekend. Daarvoor moet eerst aanvullend DNA-onderzoek aan de bemonsteringen worden uitgevoerd. Vanwege de overige resultaten wordt dit aanvullende onderzoek vooralsnog niet aanbevolen.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering AALS8297NL#01(randen onder kolfplaten)
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee
willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALS8297NL#01 is meer dan
1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit, ingeval het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 3 tenlastegelegde komt, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van 689,7 gram hennep. Uit het politiedossier komt naar voren dat de verdachte enkele uren voor zijn aanhouding samen met een medeverdachte 93,5 gram hiervan heeft verkocht en afgeleverd aan [betrokkene] . Het hof is dan ook van oordeel dat de hele voorhanden gehouden hoeveelheid van 689,7 gram hennep bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
Het (frequente) gebruik van softdrugs kan de gezondheid van personen schaden en de handel in softdrugs brengt allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich mee. Door zijn handelswijze heeft de verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij een pistool en daarvoor geschikte munitie op de openbare weg voorhanden heeft gehad, hetgeen, zeker in combinatie met handelingen met verdovende middelen, grote veiligheidsrisico's met zich brengt en om die reden maatschappelijk volstrekt onaanvaardbaar is.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Daarnaast volgt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook daarmee heeft het hof rekening gehouden.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 22 maart 2021 in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte. Daarin is als conclusie vermeld:
“Inmiddels is betrokkene los van onderhavig delict viermaal justitieel in beeld is gekomen als gevolg van crimineel handelen, waarmee er sprake is van een delict patroon. Wij zien bij de heer [verdachte] recidive verhogende factoren op de leefgebieden psychosociaal functioneren, relaties met anderen, sociaal netwerk en mogelijk ook met dagbesteding en middelengebruik.”
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en uit het oogpunt van preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak als volgt.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Op 25 juli 2019 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De politierechter heeft vervolgens op 20 januari 2023 vonnis gewezen. In eerste aanleg is de redelijke termijn aldus overschreden met ongeveer 18 maanden. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat bij gelegenheid van het vooronderzoek onder de verdachte een geldbedrag van € 940,00 in beslag is genomen en dat dit geldbedrag aan hem toebehoort en nog niet is teruggegeven.
Gelet op de uit de inhoud van het procesdossier blijkende omstandigheden dat:
  • het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag bestond uit een veelheid van kleinere, verschillende (dealer)coupures, te weten biljetten van € 50,00, biljetten van € 100,00 en biljetten van € 40,00 (het hof leest: € 20,00), in totaal € 940,00;
  • het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag samen met een plak hasj van 102 gram bruto in een tasje zat dat de verdachte bij zijn aanhouding om zijn nek droeg,
  • verdachte kort voor zijn aanhouding betrokken was bij de verkoop van hasj aan [betrokkene] ,
is het hof van oordeel het aangetroffen en in beslaggenomen geldbedrag via deze dealerindicatoren in relatie staat met de drugs die de verdachte en de medeverdachte vervoerden.
Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag moet daarom worden aangemerkt als een voorwerp met betrekking tot welke het onder 1 bewezenverklaarde is begaan en is derhalve vatbaar voor verbeurdverklaring. Het hof zal het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag dan ook verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 940,00 euro.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. R. Lonterman en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes, griffier,
en op 11 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.