ECLI:NL:GHSHE:2024:849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
20-002553-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
  • mr. J. Platschorre
  • mr. E.F. Stamhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 39.990,- door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 39.990,-. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren, en het inbeslaggenomen geldbedrag van € 40.490,- verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk heeft gevorderd, evenals de verbeurdverklaring van het geldbedrag. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en betoogd dat het geld aan de verdachte toebehoorde en legaal was verkregen door middel van weddenschappen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet in staat is geweest een voldoende concrete en verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld.

Het hof heeft vastgesteld dat het geldbedrag in beslag is genomen tijdens een doorzoeking op 27 september 2016 in de woning van de moeder van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat het geld van hem is en dat hij het heeft gewonnen met gokken. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte niet in staat is geweest om de herkomst van het geld te onderbouwen, en heeft het beroep van de verdachte verworpen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en het in beslag genomen geldbedrag van € 39.990,- verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002553-22
Uitspraak : 21 februari 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-702579-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de gevangenis te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘witwassen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft het inbeslaggenomen geldbedrag van € 40.490,- verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het inbeslaggenomen geldbedrag heeft de raadsman – in lijn met de bepleite vrijspraak – betoogd dat dit aan de verdachte zal worden geretourneerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2016 te Roermond, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten enig geldbedrag (totaal ongeveer 40.490 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat, dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 september 2016 te Roermond, een voorwerp, te weten enig geldbedrag (totaal 39.990 euro) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Echt, op ambtseed opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2300 (doorgehaald en handmatig veranderd naar 233F)-2020059511, gesloten d.d. 28 mei 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 528.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2016 (pg. 47), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 2] :
Vandaag, vrijdag 14 oktober 2016 om 17.15 uur werd ik gebeld door het service
centrum. Zij hadden een heer [verdachte] aan de telefoon die een brief van mij,
verbalisant had gekregen.
Nadat ik de telefoon doorverbonden had gekregen hoorde ik dat ik [verdachte] aan
de telefoon had die een brief had gekregen van mij.
Ik vroeg hem wanneer hij die brief had gekregen. Hij gaf aan dat vanmiddag de politie
bij de moeder van hem aan de deur is geweest op [adres 2] en een brief voor haar hadden afgegeven.
De Heer [verdachte] gaf zonder te vragen aan dat
  • hij geld bij zijn moeder in huis had verstopt,
  • het was zijn geld,
  • zijn moeder helemaal niets van het bedrag af wist,
  • dat dat een hoeveelheid van 42.000,00 euro was,
  • dat hij geen gelegenheid had om het geld thuis weg te leggen,
Ik vroeg de heer [verdachte] naar zijn gegevens.
Hij gaf mij op te zijn: [verdachte] van [geboortedag] 1983.
[adres 3] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 oktober 2016 (pg. 48-54), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: U heeft zichzelf gemeld bij de politie over de zoeking wat heeft plaatsgevonden op
het adres [adres 2] . Wat wilt u hierover kwijt?
A: Nou ik had dat al eerder gemeld bij mevrouw [betrokkene] . Dat is geloof ik de Officier.
Daar had ik de dag naar de huiszoeking gemeld. Maar omdat zij dacht dat ik mijn broer
was wilde zij mij niet spreken. Kort na die brief die jullie bij mijn moeder hebben
afgegeven. De naam die daarop stond die persoon heb ik gebeld om zeggen dat het geld
van mij is.
V: Hoeveel geld lag er dan bij (
het hof begrijpt: in de woning aan) [adres 2] ?
A: Na (
het hof begrijpt: naar) mijn weten lag er 42.500 euro.
V: Waarom bewaar je dat bij je moeder?
A: Ik heb het niet bij mijn moeder bewaard, zij was hiervan ook niet op de hoogte. Ik
heb het daar verstopt in de woning van mijn moeder. Ik heb (…) een sleutel van de woning van mijn moeder.
V: Waar lag het geld?
A: Bij mijn moeder gewoon. Mijn moeder heeft een voorraadkast. In de voorraadkast
staat eigenlijk een rek, gewoon een rek eigenlijk met schapjes. De onderste schap, de
laatste onder daar zit een friteuse daarboven lag het. De voorraadkast staat in de
woonkamer. Als je binnenkomt direct aan de linkerkant.
V: Hoe was het geld verpakt?
A: Ja ik had daar twee zakken omheen gedaan. De eerste zak was rood plastic en de zak
aan de buitenkant was een soort karton zakje. Het waren twee stapels.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2016 (pg. 149-152), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
V: Waar staat u ingeschreven volgens de gemeentelijke basisadministratie?
A: [adres 2] .
V: Bij de doorzoeking in de woning is een groot geld bedrag aangetroffen. Wat kan u
hierover verklaren?
A: Ik had het ook van het begin gezegd. Ik weet van niks ik had dat nooit gezien.
V: Van wie is dat geld?
A: Ik denk dat iemand zich daarvoor heeft gemeld. Ik denk bij de politie.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2016 (pg. 134-137), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] e.a.:
Op dinsdag 27 september 2016, te 13.54 uur, traden wij, verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5]
, [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 9] , [verbalisant 10] , [verbalisant 11] , [verbalisant 12] , [verbalisant 13] , [verbalisant 14] ,
[verbalisant 15] , [verbalisant 16] , [verbalisant 3] en stagiaire [verbalisant 17] , allen werkzaam binnen de politieregio
Limburg, binnen ter inbeslagneming in de woning gelegen aan [adres 2]
.
Begane Grond:
De ruimtes op de benedenverdieping werden als volgt ingedeeld:
(…)
1.5 :
opslagkast;
Op dinsdag 27 september 2016, omstreeks 15.03 uur, bevond ik mij,
verbalisant [verbalisant 10] , in de opslagkast aangeduid op de plattegrond als ruimte 1.5. In
deze kast stond een rek. Onder in dit rek zag ik een witte papieren zak met daarin
een rode plastic zak. In de rode plastic zak zag ik 4 pakketten met een grote
hoeveelheid contant geld.
Pakket 1:
  • 12 briefjes van 5 euro.
  • 15 briefjes van 10 euro.
  • 19 briefjes van 20 euro.
  • 158 briefjes van 50 euro.
  • 15 briefjes van 100 euro.
Pakket 2:
  • 24 briefjes van 10 euro.
  • 48 briefjes van 20 euro.
  • 176 briefjes van 50 euro.
Pakket 3:
  • 30 briefjes van 20 euro
  • 142 briefjes van 50 euro.
  • 23 briefjes van 100 euro.
Pakket 4:
  • 8 briefjes van 100 euro.
  • 1 briefje van 200 euro.
  • 18 briefjes van 500 euro.
De 4 pakketten contant geld met een totaalwaarde van 39990 euro, werden door de
Rechter Commissaris [naam] in beslag genomen.
5.
De kennisgeving van inbeslagneming artikelen 94 en 94a Wetboek van Strafvordering (pg. 148), registratienummer PL2300-2016179190-5, voor zover inhoudende:
Plaats: [adres 2]
Datum en tijd: 27 september 2016 te 15:50 uur
Omstandigheden: Tijdens doorzoeking in de muur/voorraadkast in een
plastic tas aangetroffen.

Volgnummer 1

Goednummer: PL2300-2016179190-849147
Categorie omschrijving: Geld
Aantal/eenheid: 40.490 euro
Bijzonderheden: 12x5, 39x10, 97x20, 476x50, 46x100, 1x200, 18x500
6.
Het proces-verbaal bevindingen d.d. 15 november 2016 (pg. 158-163), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 18] :
Voornamen: [verdachte]
Achternaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] 1983
Adres: [adres 3]
Naar aanleiding van (…) bevindingen (…) werd besloten om de genoemde personen en hun bedrijf integraal, vanuit een strafrechtelijk, fiscaal en bestuursrechtelijk oogpunt, te bekijken.
Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken blijkt dat [verdachte]
eigenaar is van een eenmanszaak, genaamd [bedrijf 1] :
Handelsnaam [bedrijf 1]
Bezoekadres [adres 3]
Rechtsvorm Eenmanszaak
Startdatum onderneming 01-06-2007
Uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat [verdachte] een zogenoemde
“windhapper” is. [verdachte] heeft niet de beschikking over legale inkomsten.
Sinds 1 juni 2007 is [verdachte] eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1] ”. Uit de
aangeleverde gegevens blijkt echter dat er geen inkomsten vloeien uit dit bedrijf: de
omzetten zijn nihil en er wordt door [verdachte] meer geld gestort in het bedrijf dan onttrokken.
Uit de bankgegevens bekend bij de Belastingdienst is gebleken dat [verdachte]
beschikt over een bankrekening bij de ING Bank, [rekeningnummer] . Op dit
rekeningnummer staat ultimo 2015 een nihil-saldo.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag dat in de woning van de moeder van de verdachte is aangetroffen. Deze verklaring houdt in dat het geldbedrag aan de verdachte toebehoort en dat hij het geldbedrag heeft gewonnen met het wedden op sportwedstrijden. Het geldbedrag heeft aldus een legale herkomst. De verdediging heeft ter onderbouwing van de verklaring van de verdachte in hoger beroep twee kwitanties aan het hof overgelegd. De verdachte had aanvankelijk de beschikking over meer kwitanties, doch de verdachte is er niet in geslaagd de overige kwitanties te achterhalen, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring ter zake van witwassen, zoals aan de verdachte ten laste is gelegd, is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het/de desbetreffende voorwerp(en) – in dit geval het aangetroffen en aan de verdachte toebehorende geldbedrag – afkomstig is/zijn uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen waaruit die feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal vervolgens beoordeeld moeten worden of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
In het licht van bovenstaande vooropstelling overweegt het hof als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt van het navolgende.
Op 27 september 2016 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden in de woning aan [adres 2] , naar aanleiding van een melding, inhoudende dat er in de betreffende woning drugs en geldbedragen verstopt zouden liggen. Tijdens de doorzoeking is onder een rek in de opslagkast op de begane grond een papieren zak aangetroffen, met daarin een rode plastic zak. In de rode zak heeft de politie vier pakketten met briefgeld aangetroffen. Het betrof in totaal € 39.990,-. Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming bestond dit geldbedrag uit diverse coupures, te weten: 18 biljetten van € 500,-, een biljet van € 200,-, 46 biljetten van
€ 100,-, 476 biljetten van € 50,-, 97 biljetten van € 20,-, 39 biljetten van € 10,-, en 12 biljetten van € 5,-. Voorts is in de woning een handtas met daarin een portemonnee aangetroffen. In portemonnee heeft de politie een briefje van € 500,-, aangetroffen, dat eveneens in beslag is genomen. Volgens de verklaring van [medeverdachte] betreft dit een geldbedrag dat aan haar toebehoort.
De woning aan [adres 2] werd gehuurd en bewoond door de moeder van de verdachte. De verdachte heeft zowel bij gelegenheid van zijn telefonisch contact met de politie op 14 oktober 2016 en bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op 20 oktober 2016 verklaard dat het in de woning aangetroffen geldbedrag van € 39.990,- van hem is. Ten aanzien van het in de portemonnee aangetroffen biljet van € 500,- heeft de verdachte verklaard dat dit aan zijn moeder toebehoort.
Uit onderzoek naar de vermogenspositie van de verdachte is gebleken dat de verdachte een eigen bedrijf heeft. Dit betreft de eenmanszaak “ [bedrijf 1] ”. De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij middels werkzaamheden verricht in dit bedrijf voorziet in zijn inkomen. Uit cijfers van de belastingdienst is evenwel gebleken dat er geen inkomsten uit het bedrijf van de verdachte vloeiden: de omzet van het bedrijf was gedurende de jaren 2011 tot en met 2015 nihil en door de verdachte is meer geld in het bedrijf gestort dan hij daaraan heeft onttrokken. Voorts is uit cijfers van de belastingdienst naar voren gekomen dat de bankrekening van de verdachte ultimo 2015 een nihil saldo vermeldde.
Gelet op het geheel aan vorenstaande feiten en omstandigheden en daarbij in het bijzonder gelet op de substantiële omvang van het aangetroffen geldbedrag, de (hoeveelheid) ongebruikelijke coupures, de plaats waar het geldbedrag is aangetroffen en wijze waarop het was verpakt, is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Bij dit oordeel heeft het hof verdachtes financiële positie meegewogen en voorts mede in aanmerking genomen dat de verdachte eerder onherroepelijk ter zake van de overtreding van de Opiumwet is veroordeeld, in welk verband geldt dat veel vormen van criminaliteit gepaard gaan met het bezit van grote hoeveelheden contant geld en het bovendien een feit van algemene bekendheid is dat criminele (drugs)transacties met coupures/biljetten, zoals deze zijn aangetroffen, plegen te worden afgewikkeld.
Aldus mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie op 20 oktober 2016 verklaard dat het aangetroffen geldbedrag in de voorraadkast ten dele afkomstig was uit zijn werk en voor het overige heeft hij het geldbedrag gewonnen met het wedden op sportwedstrijden. Op vervolgvragen van de politie heeft de verdachte verklaard dat het geldbedrag in het geheel is gewonnen met het gokken op sportwedstrijden. De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij vanaf het begin van 2016 een bedrag van in totaal
€ 70.000,- à € 80.000,- heeft gewonnen met weddenschappen. Het aangetroffen bedrag is wat daar nog van resteert. Het wedden deed de verdachte over de grens in België en/of Duitsland bij het bedrijf [bedrijf 2] en zulks gemiddeld 2 à 3 keer per week. De gokwinsten werden contant uitbetaald en ter zake van elke uitbetaling kreeg de verdachte een kwitantie. De verdachte heeft verklaard dat hij alle kwitanties bewaarde in een doos omdat hij heel gestructureerd is. In dat verband heeft de verdachte bovendien aangeboden om een aantal dan wel alle kwitanties aan de politie ter beschikking te stellen.
Door de raadsman van de verdachte is op 23 juni 2023 een e-mailbericht naar de griffie van het hof gezonden. Bij het e-mailbericht is een e-mailbericht d.d. 23 juni 2023 van de vorige raadsman van de verdachte, mr. [naam raadsman] , gevoegd, met in de bijlage twee kwitanties (betslips). In zijn e-mailbericht schrijft mr. [naam raadsman] dat hij de twee overgelegde kwitanties van de verdachte heeft ontvangen.
Het hof overweegt met betrekking tot de kwitanties als volgt.
Door de verdediging zijn twee uitbetalingsbewijzen overgelegd. Blijkens het eerste uitbetalingsbewijs heeft er op 3 juni 2016 een uitbetaling plaatsgevonden voor een bedrag van € 500,92. Het tweede uitbetalingsbewijs ziet op een uitbetaling op 10 juni 2016 van een bedrag van € 688,05. Het hof stelt op de eerste plaats vast dat op geen van de twee uitbetalingsbewijzen de naam van de verdachte staat vermeld. De uitbetalingsbewijzen zijn ook niet op andere wijze – bijvoorbeeld middels een handtekening of andere persoon- of adresgegevens – naar de verdachte te herleiden. Aldus kan aan de hand van de uitbetalingsbewijzen niet worden vastgesteld dat de verdachte de twee uitbetaalde geldbedragen in ontvangst heeft genomen, zelfs niet dat hij de onderliggende weddenschapen heeft geplaatst.
Het hof stelt voorts vast dat, in weerwil van de eerdere verklaringen van de verdachte, inhoudende dat hij alle uitbetalingsbewijzen in een doos zou bewaren en dat hij deze aan de politie ter beschikking zou stellen, slechts twee uitbetalingsbewijzen van [bedrijf 2] zijn overgelegd voor een totaalbedrag van € 1.189,14 en zulks eerst pas in hoger beroep. Zoals aangegeven zijn deze niet naar de verdachte te herleiden en wordt daarmee ook geen verklaring geboden omtrent de herkomst van het geldbedrag van in totaal € 39.990,-.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag te geven. Het hof concludeert derhalve dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag van € 39.990,- – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf, alsmede dat de verdachte dat wist. Bij dit oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het hof het buitengewoon onwaarschijnlijk en derhalve onaannemelijk acht dat de verdachte in een tijdsbestek van een aantal maanden een dusdanig aantal weddenschappen heeft gewonnen, met een dusdanig hoge winstuitkering, dat dit in redelijkheid het aangetroffen geldbedrag van bijna € 40.000,- zou kunnen verklaren.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld. Nu het biljet van € 500,- is aangetroffen in de portemonnee in een handtas van de moeder van de verdachte en de verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag niet van hem is, zal het hof de verdachte met betrekking tot het geldbedrag van € 500,- vrijspreken van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft – onder verwijzing naar de forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de omstandigheid dat de verdachte thans in België is veroordeeld (doch nog niet onherroepelijk) tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, welke straf hij thans ondergaat sinds 16 maart 2023 – primair bepleit dat het hof zal volstaan met het verbeurdverklaren van het inbeslaggenomen geldbedrag, zonder daarnaast oplegging van een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf. Op gelijke gronden heeft de raadsman subsidiair bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 39.990,-. Met het witwassen van criminele gelden tracht men dat illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 december 2023 betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Het hof heeft voorts bij de straftoemeting mede in aanmerking genomen dat de verdachte – blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep – in België, ter zake van (een) drugs gerelateerd delict(en), is veroordeeld tot een gevangenis voor de duur van 8 jaren.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan gedurende het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, daaronder mede begrepen witwassen, in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten indiceren ter zake van een bedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 tot en met 5 maanden.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 20 oktober 2016, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer bij de politie is verhoord. De rechtbank heeft op 25 oktober 2022 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 4 jaren, terwijl van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen niet is gebleken. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, met dien verstande dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 2 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 2 maanden. Daarmee komt het hof tot een hogere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is bepleit, nu de door de advocaat-generaal gevorderde en de door de verdediging bepleite straf, naar het oordeel van het hof, onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Voor het volstaan met de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag, zonder daarnaast oplegging van een straf, zoals door de raadsman is bepleit, ziet het hof derhalve geen ruimte.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek is een geldbedrag van in totaal € 39.990,- en een geldbedrag van € 500,- in beslag genomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het bewezenverklaarde witwasfeit met betrekking tot het geldbedrag van € 39.990,- is begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 39.990,- vatbaar is voor verbeurdverklaring. Het hof zal hierna dienovereenkomstig beslissen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 500,- zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 39.990,-;
gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 500,-.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 21 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stamhuis voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.