ECLI:NL:GHSHE:2024:842

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
200.312.402_01 en 200.312.403_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling na raadsonderzoek in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vaststelling van een zorgregeling na een raadsonderzoek. De zaak betreft een hoger beroep van een vrouw tegen een man, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is als adviseur. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.P. Voragen, en de man, vertegenwoordigd door mr. M.G.J.M. van der Staak, zijn in geschil over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. Het hof heeft op 14 maart 2024 uitspraak gedaan na een eerdere beschikking van 22 juni 2023 waarin de raad werd verzocht onderzoek te doen naar de zorgregeling. De raad concludeert dat er een ondertoezichtstelling voor het kind nodig is en adviseert een zorgregeling die de belangen van het kind het beste dient. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2022 vernietigd voor zover het de reguliere zorgregeling betreft en een nieuwe regeling vastgesteld. De man heeft ingestemd met het advies van de raad, terwijl de vrouw geen bezwaren heeft geuit tegen de voorgestelde zorgregeling. De rechtbank heeft de kinderalimentatie bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 maart 2024
Zaaknummers: 200.312.402/01 en 200.312.403/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/355996 FA RK 20-806
in de zaken in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.G.J.M. van der Staak.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 22 juni 2023

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren en te rapporteren over de navolgende vragen:
- Welke zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
- Zijn er bijzonderheden/belemmeringen bij [de minderjarige] en/of zijn ouders aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van de zorgregeling?
- Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd, maar wel van belang zijn met betrekking tot de zorgregeling; en zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
5.2.
Daarnaast heeft het hof als voorlopige regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [de minderjarige] bepaald, dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
- wekelijks van donderdag uit school tot vrijdagochtend;
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, in onderling overleg tussen partijen te bepalen.
5.3.
Het hof heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voor het overige is iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 28 november 2023.
6.2.
Het hof heeft de vrouw en de man via hun advocaten in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de inhoud van het raadsrapport. Hierna is bij het hof ingekomen:
- een V-formulier van de advocaat van de man d.d. 15 december 2023.
Het hof heeft van de advocaat van de vrouw geen reactie ontvangen.
6.3.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht en zal zonder het houden van een nadere
mondelinge behandeling een beslissing nemen.

7.De verdere beoordeling

ten aanzien van de zorgregeling
7.1.
De raad komt in het raadsrapport op grond van de beantwoording van de onderzoeksvragen tot de conclusie dat er een ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] nodig is.
Daarnaast adviseert de raad in het belang van [de minderjarige] dat de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw als volgt worden verdeeld:
- [de minderjarige] verblijft elke week van woensdag na school tot donderdag naar school bij de man; dit betekent dat hij daar van woensdag tot donderdag overnacht;
- [de minderjarige] verblijft in de oneven weken van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de man;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte tussen partijen verdeeld.
7.2.
De man heeft naar aanleiding van het rapport en het advies van de raad aan het hof bericht dat hij zich daar geheel in kan vinden. Hij omarmt zowel het advies voor een ondertoezichtstelling als het advies met betrekking tot de zorgregeling. Daarbij heeft de man naar voor gebracht dat de ondertoezichtstelling inmiddels is uitgesproken.
7.3.
Het hof overweegt als volgt.
7.3.1.
Uit het gezagsregister, dat het hof ambtshalve heeft geraadpleegd, blijkt dat [de minderjarige] bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2023 onder toezicht is gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van één jaar, tot 15 december 2024.
Gesteld noch gebleken is dat de ondertoezichtstelling gevolgen heeft voor de beoordeling van voorliggend geschil over de zorgregeling.
7.3.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Partijen houdt verdeeld de reguliere zorgregeling voor [de minderjarige] . De zorgregeling voor de vakanties en feestdagen is niet in geschil.
7.3.3.
Het hof komt de reguliere zorgregeling die de raad heeft geadviseerd in het belang van [de minderjarige] wenselijk voor. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
De raad heeft in zijn advies meegewogen dat geen van de betrokken hulpverlening de zorgen die de vrouw over de opvoedsituatie bij de man heeft geuit, kan bevestigen én dat [de minderjarige] zelf geen signalen geeft dat deze zorgen spelen. [de minderjarige] heeft zelf de wens uitgesproken om zijn vader veelvuldig te zien. Daarnaast heeft de raad in zijn afwegingen ook rekening gehouden met de klempositie waarin [de minderjarige] zich bevindt en in hoeverre [de minderjarige] wisselmomenten (en hoeveel wisselmomenten) aan zou kunnen.
De man heeft kenbaar gemaakt dat hij zich in de door de raad geadviseerde zorgregeling kan vinden. De vrouw heeft tegen die zorgregeling geen bezwaren naar voren gebracht. Ook verder is het hof niet gebleken van beletselen om het advies van de raad op te volgen.
7.4.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de reguliere zorgregeling betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, bepalen als hierna is vermeld. Hetgeen meer of anders is verzocht ter zake de zorgregeling zal het hof afwijzen.
ten aanzien van de kinderalimentatie
7.5.
In de tussenbeschikking van 22 juni 2023 heeft het hof de beslissing over de kinderalimentatie op het punt van de zorgkorting aangehouden, in afwachting van de definitieve beslissing over de zorgregeling.
7.6.
Gelet op de hierna vast te stellen reguliere zorgregeling en de eerder vastgestelde zorgregeling voor de vakanties en feestdagen, is het hof van oordeel dat de rechtbank een juiste zorgkorting heeft toegepast. Grief 2 van de vrouw slaagt daarom niet.
Dit leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen voor zover het de kinderalimentatie betreft.
ten aanzien van de proceskosten
7.7.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

8.De verdere beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2022 voor zover het de reguliere zorgregeling betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt omtrent de verdeling van de reguliere zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , de volgende regeling vast:
- [de minderjarige] verblijft elke week van woensdag na school tot donderdag naar school bij de man; dit betekent dat hij daar van woensdag tot donderdag overnacht;
- [de minderjarige] verblijft in de oneven weken van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2022 voor zover het de kinderalimentatie betreft;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.J.M. van Engelen en is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.