ECLI:NL:GHSHE:2024:839

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
200.337.161_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een voorwaardelijke machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voorwaardelijke machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De minderjarige, geboren in 2009, was onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en had eerder al verschillende periodes in gesloten jeugdhulp doorgebracht. De rechtbank Limburg had op 21 december 2023 een voorwaardelijke machtiging verleend voor een opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, welke beslissing door de minderjarige werd bestreden in hoger beroep. De minderjarige voerde aan dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper onvoldoende was en dat niet aan de wettelijke vereisten voor de machtiging was voldaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2024 zijn zowel de minderjarige als de GI gehoord. De GI stelde dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper voldoende was om de voorwaardelijke machtiging te rechtvaardigen. Het hof oordeelde dat de instemmingsverklaring niet alleen betrekking had op de noodzaak van gesloten jeugdhulp, maar ook voldeed aan de formele vereisten van de Jeugdwet. Het hof concludeerde dat de minderjarige, ondanks zijn instemming met de voorwaarden, belang had bij het hoger beroep, omdat er sprake was van vrijheidsontneming indien hij zich niet aan de voorwaarden hield.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de GI voldoende had aangetoond dat de jeugdhulp noodzakelijk was in verband met de opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige. De beslissing van het hof houdt in dat de minderjarige in de gesloten jeugdhulp blijft, met de voorwaarden die aan hem zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 maart 2024
Zaaknummer : 200.337.161/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/323501 / JE RK 23-1870
in de zaak in hoger beroep van:
[de minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp van [gesloten jeugdhulp] te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof merkt als informant aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2024, heeft [de minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek zijdens de GI af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de minderjarige] , bijgestaan door mr. Engwegen.
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.2.1.
De moeder en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1.
De minderjarige [de minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 mei 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Deze maatregel is telkens verlengd, laatstelijk tot 29 mei 2024.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 mei 2023 is een voorwaardelijke machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 15 november 2023. Bij beschikking van 21 september 2023 heeft dit hof voornoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4.
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 november 2023 heeft de rechtbank een machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 15 november 2023 tot 13 december 2023. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en een nadere mondelinge behandeling gepland. Bij beschikking van 30 november 2023 heeft dit hof voornoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.5.
Bij beschikking van 7 november 2023 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Bij beschikking van 29 februari 2024 heeft dit hof voornoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.6.
Bij (tussen)beschikking van 6 december 2023 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 13 december tot en met 20 december 2023. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en een nadere mondelinge behandeling gepland.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking – die van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is – heeft de rechtbank een voorwaardelijke machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 21 december 2023 voor de duur van twee maanden en dus tot uiterlijk 21 februari 2024, onder de voorwaarden die aan [de minderjarige] in het hulpverleningsplan zijn gesteld en waarmee [de minderjarige] heeft ingestemd.
4.1.1.
De voorwaarden waaraan [de minderjarige] zich volgens het hulpverleningsplan van 15 december 2023 dient te houden zijn, kort gezegd:
  • [de minderjarige] pleegt geen strafbare feiten en komt niet in aanraking met de politie;
  • [de minderjarige] houdt zich aan huisregels, dagstructuur en zijn individuele afspraken op [open woongroep] ;
  • [de minderjarige] heeft een zinvolle daginvulling;
  • [de minderjarige] overlegt met wie en waar hij is, zowel op de groep als tijdens zijn verlof;
  • [de minderjarige] gebruikt geen drugs/alcohol en werkt mee aan urinecontroles;
  • [de minderjarige] onttrekt zich niet aan de zorg noch loopt [de minderjarige] weg van [open woongroep] ;
  • [de minderjarige] verblijft tijdens nachtelijke uren alleen op zijn kamer;
  • [de minderjarige] vertoont geen (forse) verbale en/of fysieke agressie.
4.2.
[de minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
[de minderjarige] voert – samengevat – het volgende aan. [de minderjarige] heeft belang bij het hoger beroep, ondanks dat hij heeft ingestemd met de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke machtiging en ondanks dat hij zich bereid heeft verklaard om zich aan deze voorwaarden te houden. Dit belang is gegeven nu er sprake zal zijn van vrijheidsontneming op het moment dat [de minderjarige] zich niet aan de voorwaarden houdt. Daarnaast moet ook aan de overige (wettelijke) vereisten voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp worden voldaan alvorens deze mag worden verleend en dat is niet het geval.
De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper ondersteunt het verzoek van de GI onvoldoende. De gedragswetenschapper stemt in met een voortzetting van het verblijf in de geslotenheid. De gedragswetenschapper moet echter de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke machtiging toetsen, alsmede stellen en onderbouwen dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Dit heeft de gedragswetenschapper niet, althans onvoldoende, gedaan. Er is gesteld dat er sprake is van de nodige problematiek bij [de minderjarige] , maar niet nader gemotiveerd waarom, gelet op de problematiek, de machtiging nodig is. De kinderrechter heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat aan de formele vereisten als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 3 en 6.1.4 lid 3 Jw is voldaan.
In eerdere beschikkingen is steeds overwogen dat aan het onttrekkingsvereiste werd voldaan, omdat de moeder [de minderjarige] onttrok aan de jeugdhulp door haar toestemming niet te verlenen en de samenwerking met de GI niet aan te gaan. Inmiddels is het gezag van de moeder beëindigd en is de GI belast met de voogdij over [de minderjarige] . De GI kan daardoor eigenhandig de voor [de minderjarige] noodzakelijke jeugdhulp inzetten. De GI en de kinderrechter overwegen nu ineens ten onrechte dat [de minderjarige] zich aan jeugdhulp onttrekt. [de minderjarige] verblijft sinds mei 2022 in de gesloten jeugdhulp en heeft ook daarvoor meerdere periodes in gesloten jeugdhulp verbleven. Gedurende al deze periodes heeft [de minderjarige] zich op geen enkele wijze onttrokken aan jeugdhulp. Slechts in oktober/november 2023 is hij een aantal keren weggelopen. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat [de minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt nu het weglopen verklaarbaar was gelet op de ingrijpende gebeurtenissen die zich op dat moment in zijn leven voordeden, zoals de mondelinge behandeling over de gezagsbeëindiging van de moeder en het verhoor op het politiebureau in verband met een verdenking van een strafbaar feit. Deze gebeurtenissen hadden veel impact op [de minderjarige] en zorgden voor de nodige spanningen. Bovendien is [de minderjarige] ook snel weer teruggekeerd en is hij nadien niet meer weggelopen. Gelet hierop heeft de kinderrechter ten onrechte geoordeeld dat is voldaan aan het onttrekkingsvereiste.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper ondersteunt het verzoek voldoende. De verklaring ondersteunt een plaatsing in geslotenheid, zodat dit ook voldoende is voor een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp. Daarnaast mag de instemmingsverklaring inhoudelijk niet worden getoetst. Ook wordt voldaan aan het onttrekkingsvereiste. Hoewel het klopt dat [de minderjarige] na november 2023 niet meer is weggelopen, heeft de moeder tijdens de vorige mondelinge behandeling bij het hof betreffende de gezagsbeëindiging duidelijk kenbaar gemaakt dat zij [de minderjarige] ook zonder gezag zou kunnen ophalen van de groep en hem kan meenemen. De moeder heeft veel telefonisch contact met [de minderjarige] en heeft [de minderjarige] recent gebeld dat er bij haar thuis opnieuw sprake was van huiselijk geweld, waardoor [de minderjarige] zich genoodzaakt voelde om naar haar toe te gaan. Daarnaast heeft [gesloten jeugdhulp] in december 2023 aan de GI aangegeven dat een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp nodig was om [de minderjarige] op de groep te kunnen laten verblijven.
De GI gaat geen verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp verzoeken, maar is nog steeds hard op zoek naar een gepaste vervolgplek voor [de minderjarige] voor het geval hij niet langer kan verblijven bij [gesloten jeugdhulp] zonder onderliggende machtiging.
5.3.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
5.3.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in onder meer artikel 6.1.4. Jw, bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond, mede gelet op artikel 6.1.12 lid 7 Jw, komt aan [de minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe en is hij derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
Wettelijk kader
5.3.2.
Op grond van artikel 6.1.4. lid 1 van de Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2. lid 3 Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2. lid 3 Jw slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.3.3.
Artikel 6.1.4. lid 2 Jw bepaalt dat een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp slechts kan worden verleend indien naar het oordeel van de rechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.
5.3.4.
Ingevolge artikel 6.1.4. lid 3 Jw behoeft het verzoek de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.3.5.
Op grond van artikel 6.1.4. lid 4 Jw verleent de kinderrechter een voorwaardelijke machtiging slechts indien een hulpverleningsplan wordt overgelegd. Ten slotte volgt uit de leden 6 en 8 van artikel 6.1.4. Jw dat de rechter slechts een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp kan verlenen, indien de jeugdige de jeugdhulp overeenkomstig het hulpverleningsplan aanvaardt en zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of redelijkerwijs is aan te nemen dat de voorwaarden zullen worden nageleefd. In lid 5 van genoemd artikel staat dat het plan vermeldt welke medewerker van de jeugdhulpaanbieder bevoegd is tot het nemen van het besluit dat de jeugdige opgenomen wordt omdat hij zich niet houdt aan de vooraf overeengekomen voorwaarden of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Formele vereisten van artikel 6.1.4. Jw
5.3.6.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat is voldaan aan de formele vereisten van artikel 6.1.4 lid 1, lid 3, lid 4, lid 5, lid 6 en lid 8. Ten aanzien van artikel 6.1.4 lid 3 Jw overweegt het hof het volgende.
5.3.7.
De gedragswetenschapper [de gedragswetenschapper] heeft [de minderjarige] onderzocht naar aanleiding van het verzoek van de GI en heeft op 19 december 2023 een opname in gesloten jeugdhulp geadviseerd. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper heeft geen betrekking op de voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijke machtiging, maar ziet enkel op (de noodzaak van) gesloten jeugdhulp. De stelling van de advocaat van [de minderjarige] dat de gedragswetenschapper de voorwaarden moet beoordelen dan wel die moet onderschrijven, vindt geen grondslag in de wet.
De instemmingsverklaring ondersteunt het verzoek zijdens de GI dan ook voldoende nu er wordt ingestemd met gesloten jeugdhulp. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het verzoek tot verlening van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp een geldige instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper bevat en daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6.1.4 lid 3 Jw. De grief faalt.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.8.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 6.1.4 lid 2 Jw. Ter aanvulling overweegt het hof het volgende.
5.3.9.
Gelet op de kindeigen problematiek en het belaste verleden van [de minderjarige] is er bij hem sprake van opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en waarvoor hulpverlening noodzakelijk is. De GI heeft inmiddels aangegeven niet voornemens te zijn om een verlenging van de (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp te gaan verzoeken, nu de GI dit niet langer passend vindt voor [de minderjarige] . Het verlengingsverzoek in december 2023 is gedaan nadat [gesloten jeugdhulp] had aangegeven dat [de minderjarige] daar niet kon blijven zonder onderliggende (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp. Waar de GI had gehoopt eind januari 2024 duidelijkheid te hebben over een mogelijke vervolgplek, heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat er nog geen zicht is op een plek. Daarbij komt dat [de minderjarige] kort voorafgaand aan het verzoek nog was weggelopen van de groep en zich daarmee heeft onttrokken aan de voor hem nodige jeugdhulp. Tegelijkertijd is naar voren gekomen dat de moeder, ondanks dat haar gezag is beëindigd, nog steeds veel invloed heeft op [de minderjarige] . Daarmee bestaat nog onverkort het risico dat de moeder [de minderjarige] aanzet tot het verlaten van de groep. [de minderjarige] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij op dergelijke momenten de steun van zijn broer nodig heeft om hier weerstand aan te kunnen bieden. De kinderrechter heeft dan ook terecht overwogen dat was voldaan aan de voorwaarden van artikel 6.1.4 lid 2 Jw. De grief faalt.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2023,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.P. de Beij en is op 14 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.