II.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Daartoe heeft de verdediging allereerst aangevoerd dat het niet de verdachte is geweest die de kleding heeft opgehaald. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat, mocht het hof toch oordelen dat het de verdachte is geweest die de kleding heeft opgehaald, de verdachte niet het voorwaardelijk opzet heeft gehad dat de kleding uit misdrijf afkomstig is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat aangeefster is opgelicht. Door zogenaamde bankhelpdeskfraude is haar een groot geldbedrag afhandig gemaakt. Ook staat vast dat aangeefster door twee verschillende personen, een man en een vrouw, is gebeld. Door de manspersoon is er aan aangeefster gevraagd hoe zij aan internetbankieren doet. Toen aangeefster vertelde dat zij dat op haar computer doet, werd zij doorgeschakeld naar een vrouw die aangeefster door de verdere handelingen heen leidde. Tijdens deze handelingen is met geld van aangeefster kleding besteld op naam van verdachte. De kleding is kort erna opgehaald door iemand die als verdachte wordt herkend en op zijn telefoon een ID-kaart laat zien.
Het hof gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat het niet de verdachte is geweest die de kleding heeft opgehaald. De verdachte is immers door een verbalisant op beelden herkend en het hof acht deze herkenning voldoende betrouwbaar en specifiek. Daarnaast heeft de verdachte de kleding opgehaald met een foto van zijn ID-kaart.
Ten aanzien van de rol van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Nog daargelaten of het de verdachte is geweest die aan de telefoon met aangeefster heeft gesproken, is het hof van oordeel dat hij in ieder geval een bijdrage aan het strafbare feit heeft geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen tijdens en na het strafbare feit. Tijdens het internetbankieren heeft de bestelling plaatsgevonden met vermelding van zijn, verdachte’s naam. Waarna de verdachte vervolgens kort na die bestelling, aldus herkend en na overlegging van een foto van zijn ID-kaart, de kleding heeft opgehaald. Het hof komt daardoor tot de conclusie dat de verdachte een essentiële rol heeft geleverd die van voldoende gewicht is geweest voor het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van dat feit.
Nu het de verdachte zelf is geweest die de kleding heeft opgehaald, ter waarde van
€ 4.695,85, is het hof daarbij van oordeel dat -gelet op de onderlinge samenhang van de feiten- daaruit ook de wetenschap van verdachte volgt dat deze kleding afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof is daardoor van oordeel dat de verdachte zich naast de oplichting schuldig heeft gemaakt aan het verworven en voorhanden hebben van die kleding. Het hof zal dan ook bewezen verklaren dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudig witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De politierechter heeft verdachte ter zake van het onder feit 1 tot en met 3 tenlastegelegde, veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde straf zal opleggen als door de politierechter is opgelegd.
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, niet uitgelaten over de opgelegde straf.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting en eenvoudig witwassen.
Bankhelpdeskfraude is een steeds meer voorkomende vorm van criminaliteit die voor verdachten op relatief gemakkelijke wijze zeer lucratief kan zijn. Verdachte en zijn medeverdachte hebben misbruik gemaakt van het gewekte vertrouwen bij het kwetsbare slachtoffer die ten tijde van het plegen van het delict reeds 77 jaren oud was, waarbij zij juist dacht dat zij op deze wijze kon voorkomen dat zij veel geld zouden kwijtraken. Het tegendeel bleek waar. Hierdoor is haar vertrouwen in het online handelsverkeer geschaad. Verdachte heeft enkel uit financieel gewin gehandeld en heeft geen oog gehad voor de kwetsbaarheid en de belangen van het slachtoffer. Verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 december 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel blijkt daaruit dat de verdachte zich reeds bevond in een lopende proeftijd, hetgeen hem kennelijk er niet van heeft weerhouden om nieuwe feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij bij fraude tot een bedrag van 10.000 euro 1 week tot 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf het uitgangspunt is.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, passend en geboden.
De vordering tenuitvoerlegging
Het hof is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat niet is gebleken van een juiste betekening van de oproeping inzake de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 01-302086-20.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 22 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.