ECLI:NL:GHSHE:2024:808

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.309.211_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap tussen erfgenamen met geschil over contanten en persoonlijke bezittingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de ouders van de partijen, [appellante] en [geïntimeerde]. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van 11 juli 2023, waarin het hof al had geoordeeld dat de ouders geld aan [appellante] hadden geleend, wat in mindering komt op haar erfdeel. De partijen zijn het niet eens over de verdeling van de nalatenschap, met name over contanten en persoonlijke bezittingen zoals familiefoto's en sieraden. Het hof heeft partijen opgedragen om hun standpunten over deze bezittingen nader toe te lichten en bewijsstukken te overleggen.

Tijdens de beoordeling van de zaak heeft het hof vastgesteld dat [geïntimeerde] een bedrag van € 7.498,99 aan contanten heeft aangewend voor kosten van de nalatenschap. [appellante] heeft echter betwist dat alle uitgaven gerechtvaardigd zijn en heeft gewezen op het ontbreken van bewijsstukken voor bepaalde kosten. Het hof heeft geoordeeld dat de uitgaven aan de nalatenschap moeten worden toegerekend, maar dat er ook onduidelijkheden zijn over de hoogte van de contanten die in de nalatenschap behoren.

Uiteindelijk heeft het hof beslist dat [geïntimeerde] een bedrag van € 422,50 aan [appellante] moet betalen, en dat de sieraden en foto’s aan [appellante] worden toegedeeld. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.309.211/01
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. I.J. Janssens te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C. Mohr te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 juli 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/287293 / HA ZA 21-27 gewezen vonnis van 5 januari 2022.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 juli 2023;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [appellante] , met productie 9;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [geïntimeerde] , met producties 5 tot en met 16;
  • de antwoordakte uitlaten aan de zijde van [appellante] , tevens vermeerdering van eis, met productie 10;
  • de akte uitlaten op vermeerdering van eis aan de zijde van [geïntimeerde] , met producties 17 tot en met 24.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof zal de door [geïntimeerde] bij de hiervoor genoemde akte in het geding gebrachte producties 17 tot en met 24 niet in het nadeel van [appellante] bij de beoordeling betrekken, omdat [appellante] niet in de gelegenheid is gesteld hierop bij akte te reageren (artikel 19 Rv).
5.2.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van [appellante] in haar antwoordakte uitlaten, tevens vermeerdering van eis, dat de akte uitlaten aan de zijde van [geïntimeerde] geheel buiten beschouwing moet worden gelaten om de reden dat een klemmende reden voor het verleende uitstel voor het nemen van de akte ontbrak. Het uitstel voor het nemen van de akte uitlaten is door het hof op verzoek van [geïntimeerde] verleend, ondanks het door [appellante] daartegen ingediende bezwaar. Het hof ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
De kern van het geschil
6.1.
Deze zaak gaat om de nalatenschappen van de vader en moeder van [geïntimeerde] en [appellante] . [geïntimeerde] en [appellante] zijn het niet eens geworden over de verdeling en verschillen van mening over enkele bestanddelen van de nalatenschappen. Het hof heeft in het tussenarrest van 11 juli 2023 geoordeeld dat vader en moeder geld hebben geleend aan [appellante] en dat dit bedrag in mindering komt op haar erfdeel in de nalatenschap. Het hof heeft [geïntimeerde] en [appellante] verder opgedragen om hun standpunten met betrekking tot de familiefoto’s, sieraden en contant geld concreet nader toe te lichten en te voorzien van onderliggende stukken. Die nadere toelichting en de bewijsstukken leiden het hof tot de conclusie dat de familiefoto’s en sieraden aan [appellante] kunnen worden toegedeeld en [geïntimeerde] een iets hoger bedrag aan contanten uit de enveloppe dient in te brengen dan waar de rechtbank vanuit is gegaan. Tot slot licht het hof toe hoe de ervenrekeningen dienen te worden afgewikkeld.
Contanten (grief van [appellante] )
6.2.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de aanwending van het resterende bedrag aan contanten van € 7.498,99 voor kosten van de nalatenschap en aanzuivering van de bankrekening van vader en moeder, aan de hand van een overzicht met onderliggende stukken (zoals facturen, bankafschriften en zijn Excel overzichten die hij naar [appellante] stuurde, bestaande uit twee tabbladen) en voorzien van zijn toelichting daarop (rov. 3.8.5).
6.2.2.
[geïntimeerde] heeft bij zijn akte uitlaten opnieuw het al als productie 17 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegd overzicht ingebracht, alsmede facturen die zien op het plaatsen van een nieuwe CV-ketel (ad € 1.102,41), de kosten van het griffierecht ter zake van het bewind van moeder (ad € 79,00) en de kosten van een financieel adviseur (ad € 50,00). Daarnaast heeft hij een aanvullend overzicht opgesteld en overgelegd (productie 9) ten aanzien van andere uitgaven uit de enveloppe, alsmede de factuur van de accountant betreffende fiscale werkzaamheden van de ouders (ad € 190,58), de factuur voor de sloten van de ouderlijke woning (ad € 45,00), het bewijs van betaling voor het energielabel aan Nibag ten behoeve van de verkoop van de ouderlijke woning (ad € 10,00) en de facturen van Notariaat Pas die zijn betaald van de aanwezige contanten (ad € 2.500,00 (openstaand bedrag € 84,20), € 783,81 en € 1.486,49). Daarnaast heeft hij bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij de bankrekeningen van zowel vader als moeder heeft aangezuiverd met geld uit de enveloppe, in totaal een bedrag van € 3.500,00.
6.2.3.
[appellante] heeft erop gewezen dat van een aantal posten nog altijd stukken ontbreken, te weten de monteur (ad € 235,00), ontruiming huis (ad € 500,00) en verzorging en snoeiwerk tuin (ad € 110,00). Verder stelt zij zich op het standpunt dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de uitgaven aan [---] Accountants (ad € 190,58) en [xxx] Assurantiekantoor (ad € 50,00). Daarnaast stelt [appellante] zich op het standpunt dat zij inmiddels de beschikking heeft gekregen over het spreadsheet dat [geïntimeerde] eerder aan de notaris had gezonden, uit welke opstelling blijkt dat [geïntimeerde] aangeeft dat het bedrag aan contanten
€ 16.000,00 bedroeg. Met de aanpassing van het spreadsheet (zoals [geïntimeerde] dat als productie 9 heeft overgelegd), waarbij [geïntimeerde] de beginstand van het bedrag aan contanten heeft aangepast naar een bedrag van € 12.800,00, heeft hij in strijd gehandeld met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv en heeft hij, nu hij het verschil kennelijk verborgen heeft willen houden, zijn aanspraak op dit bedrag verbeurd op grond van artikel 3:194 BW, aldus [appellante] . Voor het geval het hof dit zou aanmerken als een wijziging van eis, vermeerdert [appellante] haar eis dienovereenkomstig.
6.2.4.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een wijziging van eis, maar van een nieuwe grief. Op het al bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, door [appellante] ingenomen – en door [geïntimeerde] betwiste – standpunt dat tot de nalatenschap een bedrag van € 16.000,00 aan contanten en wellicht nog meer contanten behoort, heeft de rechtbank in rov. 4.12 beslist dat dit moet worden gepasseerd. De rechtbank is uitgegaan van het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 12.800,00. Tegen dit oordeel is geen grief gericht. [appellante] heeft zich in hoger beroep immers op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] het voornoemde bedrag van € 12.800,00 in de nalatenschap dient in te brengen, nu de gestelde uitgaven niet zijn komen vast te staan. Door nu alsnog te stellen dat moet worden uitgegaan van een bedrag van € 16.000,00, heeft [appellante] na het tussenarrest een nieuwe grief geformuleerd. [geïntimeerde] wijst er op dat de rechtbank deze discussie al had afgedaan en legt voor de volledigheid nogmaals uit om welke reden moet worden uitgegaan van het bedrag van € 12.800,00.
6.2.5.
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd. Die situatie doet zich niet voor, nu [geïntimeerde] nadrukkelijk heeft aangegeven dat de rechtbank over dit geschilpunt al heeft beslist.
6.2.6.
Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een grief na het nemen van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grief niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. Ook die situatie doet zich niet voor, nu uit de overgelegde stukken volgt dat [appellante] al sinds 15 september 2020, dus al voorafgaand aan deze procedure, over het spreadsheet beschikt.
6.2.7.
Ten aanzien van de kosten van de monteur (ad € 235,00), de ontruiming van het huis (ad € 500,00) en verzorging en snoeiwerk tuin (ad € 110,00) heeft [appellante] er naar het oordeel van het hof terecht op gewezen dat onderliggende stukken ontbreken. In het overzicht dat als productie 5 bij akte uitlaten van de zijde van [geïntimeerde] in het geding is gebracht staat ook dat al deze kosten ‘zo betaald’ zijn en dat er ‘geen rekening’ is. Het had gezien de uitdrukkelijke opdracht van het hof op zijn weg gelegen die onderliggende stukken in zijn akte na tussenarrest te geven, maar die ontbreken. De toelichting die [geïntimeerde] hierop in zijn akte uitlaten op vermeerdering van eis alsnog geeft, baat hem niet.
6.2.8.
De stelling dat [appellante] geen toestemming heeft gegeven voor de uitgaven aan [---] Accountants (ad € 190,58) en [xxx] Assurantiekantoor (ad € 50,00) betekent niet dat deze uitgaven buiten beschouwing moeten blijven. Niet weersproken is dat deze uitgaven ten behoeve van de nalatenschappen zijn gedaan en dat [geïntimeerde] [appellante] daarover steeds heeft geïnformeerd, zodat het niet redelijk is ze niet ten laste van de nalatenschappen te brengen.
6.2.9.
De overige uitgaven zoals die in de overzichten die als producties 5 en 9 bij akte uitlaten van de zijde van [geïntimeerde] zijn vermeld, zijn niet weersproken. Dat leidt tot de slotsom dat het bedrag van € 3.227,71 aan contanten in de enveloppe dat resteert na voldoening van diverse betalingen moet worden vermeerderd met een bedrag van € 845,00 (zie rov. 6.2.7). Het totale bedrag van € 4.072,71 moet door [geïntimeerde] worden ingebracht. Per saldo betekent dit dat het door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen bedrag met € 422,50 (de helft van € 845,00) zal worden verminderd.
Foto’s en sieraden (grief I van [geïntimeerde] )
6.3.1.
Bij het tussenarrest van 11 juli 2023 heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de sieraden en foto’s die zij in haar bezit heeft, welke sieraden en foto’s zij zichzelf wil toebedelen en welke sieraden en foto’s zij aan [geïntimeerde] zal doen toekomen (rov. 3.10.4).
6.3.2.
[appellante] heeft een opgave van de sieraden en foto’s verstrekt die [appellante] heeft ontvangen van [geïntimeerde] , nadat [geïntimeerde] volgens [appellante] al een selectie had gemaakt van de sieraden en foto’s die hij wilde hebben. De op de lijst voorkomende sieraden betreffen alle dames sieraden en van enige geldelijke waarde is niet gebleken. Daarom, en gezien het feit dat [appellante] in tegenstelling tot [geïntimeerde] een dochter heeft, is het meer passend om de sieraden aan haar toe te delen, aldus [appellante] .
6.3.3.
[geïntimeerde] heeft in zijn akte uitlaten noch in zijn akte uitlaten op vermeerdering van eis op het voorgaande gereageerd, zodat het hof aanneemt dat hij kan instemmen met het voorstel van [appellante] om de door haar genoemde sieraden en foto’s, die al in haar bezit zijn, aan haar toe te delen. Om die reden zal het hof de sieraden en de foto’s op de lijst die als productie 9 bij akte uitlaten aan de zijde van [appellante] is overgelegd, toedelen aan [appellante] . Omdat niet is weersproken dat geen sprake is van enige geldelijke waarde, hoeft geen verrekening wegens overbedeling plaats te vinden.
Medewerking aan verdeling en opheffen ervenrekening (grief III van [geïntimeerde] )
6.4.1.
Tot slot heeft het hof bij voornoemd tussenarrest overwogen het van belang te achten te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Het hof heeft [geïntimeerde] daarom in de gelegenheid gesteld om zich ook nader uitlaten over het saldo op de ervenrekening en de aanzuivering daarvan (rov. 3.11.4).
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij op 11 april 2022 de helft van het destijds op de rekening met nummer [rekeningnummer 1] openstaande bedrag heeft aangezuiverd, te weten een bedrag van € 201,65. Op diezelfde datum heeft hij een bedrag van € 7,80 aangezuiverd op de rekening met nummer [rekeningnummer 2] . Omdat [appellante] niet wilde meewerken aan het opheffen van de rekeningen, dienen alle extra kosten voor haar rekening te komen, aldus [geïntimeerde] .
Wat betreft de actuele stand van zaken van de saldi van de ervenrekeningen blijkt uit de overgelegde bankafschriften (tot en met 23 augustus 2023) dat [rekeningnummer 1] een eindsaldo heeft van € 260,12 debet en [rekeningnummer 2] een eindsaldo heeft van € 70,68 debet. De spaarrekening met nummer [rekeningnummer 3] heeft een eindsaldo van € 74,67 credit. Dit bedrag mag volgens [geïntimeerde] naar evenredigheid worden verdeeld.
6.4.3.
[appellante] heeft aangevoerd dat het aan [geïntimeerde] te wijten is dat er bijkomende kosten zijn opgekomen. Hij had immers de beschikking over middelen (het restant van de contanten) om aan te zuiveren, maar heeft dat nagelaten.
6.4.4.
[appellante] heeft niet weersproken dat [geïntimeerde] in april 2022 uit zijn eigen vermogen de ervenrekeningen heeft aangezuiverd met de door hem genoemde bedragen. Het hof is daarom van oordeel dat ook zij deze bedragen uit eigen vermogen zal moeten aanwenden ter zuivering van de saldi. Het feit dat er extra kosten zijn opgekomen is naar het oordeel van het hof te wijten aan het feit dat partijen er niet in zijn geslaagd om eerder tot een afwikkeling te komen. Dat is aan hen beiden toe te rekenen. Deze extra kosten (die volgens het niet betwiste overzicht van [geïntimeerde] – na gelijke aanzuivering door [appellante] van € 201,65 op rekeningnummer [rekeningnummer 1] en van € 7,80 op rekeningnummer [rekeningnummer 2] – per augustus 2023 een bedrag van € 121,35 (€ 58,47 + € 62,88) belopen) zullen partijen daarom ieder voor de helft moeten dragen. Datzelfde geldt voor kosten die zich nadien en tot aan de opheffing van de rekeningen nog hebben voorgedaan of zullen voordoen. Het bedrag op de spaarrekening kan tussen partijen gelijkelijk worden verdeeld. Daarna kunnen de bankrekeningen worden opgeheven.
6.4.5.
Op deze wijze zal door [geïntimeerde] en [appellante] de nalatenschap van erflaatster verder moeten worden afgewikkeld. Het vonnis waarvan beroep zal in die zin worden aangevuld.
Slotsom
6.5.1.
Uit het voorgaande en het tussenarrest van 11 juli 2023 volgt dat de grieven in principaal hoger beroep die betrekking hebben op de contanten en de notariskosten slagen. De overige grieven in principaal hoger beroep slagen niet. Grieven I en III in incidenteel hoger beroep slagen. Grief II in incidenteel hoger beroep slaagt niet, althans leidt niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd zoals hierna in de beslissing nader bepaald.
6.5.2.
Dat betekent dat [appellante] aan [geïntimeerde] diende te betalen een bedrag van € 24.401,24
(€ 24.823,27 (zie rov. 3.7.2 van het tussenarrest van 11 juli 2023) – € 422,50 (zie rov. 6.2.9)). Omdat [appellante] ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank een bedrag van € 24.823,27 aan [geïntimeerde] heeft betaald, hoeft zij bij dit arrest niet opnieuw tot betaling te worden veroordeeld en is de vordering tot betaling uit hoofde van onverschuldigde betaling toewijsbaar tot een bedrag van € 422,50.
6.5.3.
Gezien deze uitkomst en vanwege de familierelatie tussen partijen, laat het hof de compensatie van de proceskosten uit de eerste aanleg in stand en zal het hof ook de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de beslissingen weergegeven onder rov. 5.1. en 5.2.;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat partijen medewerking dienen te verlenen aan de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, moeder van partijen, overeenkomstig hetgeen is overwogen in rov. 4.22 van het vonnis waarvan beroep en zoals verbeterd en aangevuld in de rov. 6.2.9, 6.4.4 en 6.5.2 van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee dagen na betekening van dit arrest aan [appellante] te betalen een bedrag van € 422,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag indien het niet binnen twee dagen na betekening van dit arrest aan [appellante] is betaald;
bepaalt dat de sieraden en foto’s zoals weergegeven op de lijst die [appellante] als productie 9 bij akte uitlaten in het geding heeft gebracht, aan haar worden toegedeeld;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep, aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
verklaart bovenstaande veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, J.J.M. van Lanen en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 maart 2024.
griffier rolraadsheer