ECLI:NL:GHSHE:2024:773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
20-000806-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. J. Platschorre
  • mr. drs. P. Fortuin
  • mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van betalingsverplichting in ontnemingszaak met procesafspraken

Op 12 maart 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een ontnemingszaak, behorende bij parketnummer 20-000806-21. Deze zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 maart 2021. In de eerdere uitspraak was het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 167.394,00, met een bijbehorende betalingsverplichting aan de Staat. De betrokkene, geboren in 1975, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 februari 2024 zijn procesafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Deze afspraken hielden in dat de betrokkene een betalingsverplichting zou krijgen die verminderd zou worden met een eerder betaald bedrag van € 50.000,00 aan de woningstichting. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de betalingsverplichting vastgesteld op € 117.394,00. Tevens is er een causaal verband vastgesteld tussen de schade van de woningstichting en de ontnemingsmaatregel.

Het hof heeft de maximale duur van de gijzeling bepaald op 1080 dagen, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraak voor het overige, met uitzondering van de betalingsverplichting, die is aangepast op basis van de gemaakte procesafspraken. Het hof heeft benadrukt dat de betrokkene in de toekomst een verzoek kan indienen om de betalingsverplichting te herzien, indien hij al betalingen heeft verricht aan de woningstichting.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000806-21 (OWV)
Uitspraak : 12 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 maart 2021 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-995003-14 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij uitspraak waarvan beroep is het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op een bedrag van € 167.394,00 en aan hem voor dat bedrag een verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, met bepaling van de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, in het verlengde van de tussen het openbaar ministerie en de verdediging overeengekomen procesafspraken, gevorderd dat het hof de beroepen uitspraak zal bevestigen met uitzondering van de op te leggen betalingsverplichting en aan de betrokkene een verplichting tot betaling aan de Staat zal opleggen ter hoogte van
€ 117.394,00, alsmede in het arrest zal vermelden dat de door de betrokkene uit hoofde van de civiele betalingsverplichting aan de stichting voldane bedragen tegen behoorlijk bewijs van kwijting in de executiefase kunnen worden afgetrokken van het te betalen ontnemingsbedrag en dat sprake is van een causaal verband tussen de schade van de woningstichting en de op te leggen ontnemingsmaatregel.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en verzocht dat het hof aan de betrokkene een betalingsverplichting zal opleggen overeenkomstig de met het openbaar ministerie gemaakte procesafspraken.
Afdoeningsvoorstel
Het hof stelt vast dat tussen het openbaar ministerie en de verdediging procesafspraken zijn gemaakt, vastgelegd in een afdoeningsvoorstel, onder meer inhoudende dat de onderzoekwensen worden ingetrokken en dat er geen nadere onderzoekswensen worden ingediend. Ten aanzien van het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de op te leggen betalingsverplichting zijn de navolgende procesafspraken in de vorm van een afdoeningsvoorstel overeengekomen:
  • het hof wordt verzocht om het door de rechtbank vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 167.394,00 te bevestigen;
  • het hof wordt verzocht de betalingsverplichting in de ontnemingszaak te verminderen met het reeds door de betrokkene aan de woningstichting betaalde bedrag van
€ 50.000,00;
  • het hof wordt verzocht om in het arrest expliciet op te nemen dat de door de betrokkene uit hoofde van de civiele betalingsverplichting aan de stichting voldane bedragen tegen behoorlijk bewijs van kwijting in de executiefase kunnen worden afgetrokken van het te betalen ontnemingsbedrag. Hierbij zij opgemerkt dat, mocht de betrokkene zijn betalingsverplichting in de ontnemingszaak in de toekomst verminderd wensen te zien omdat hij reeds betalingen heeft verricht aan de woningstichting in het kader van de civiele betalingsverplichting (zaaknummer [nummer] ), hij zich zal moeten wenden tot de rechter middels een verzoek ex artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. Hierbij wordt opgemerkt dat sprake is van een overlap tussen de posten in de civiele zaak en de ontnemingszaak ten bedrage van € 80.965,88;
  • het hof wordt verzocht om in het arrest tevens expliciet op te nemen dat er sprake is van een causaal verband tussen de schade van de woningstichting en de op te leggen ontnemingsmaatregel. Een schema met daarin de overlappende posten is bij het afdoeningvoorstel gevoegd, te weten het schema zoals weergegeven in de hierna volgende tabel.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 februari 2024 zijn de procesafspraken, zoals die schriftelijk zijn neergelegd in het gezamenlijke afdoeningsvoorstel d.d. 10 november 2023, integraal besproken met de advocaat-generaal, de betrokkene en zijn raadsvrouw. De betrokkene heeft bij die gelegenheid uitdrukkelijk verklaard dat hij vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de rechtsgevolgen, gekomen is tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Uitspraak waarvan beroep
Het hof verenigt zich met de uitspraak en met de redengeving waarop dit berust, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde betalingsverplichting. Overeenkomstig de procesafspraken wordt de aan [(..)] betrokkene op te leggen betalingsverplichting verminderd met het door hem reeds aan de woningstichting betaalde bedrag van € 50.000,00.
Verder vermeldt het hof dat de door de betrokkene uit hoofde van de civiele betalingsverplichting aan de stichting voldane bedragen tegen behoorlijk bewijs van kwijting in de executiefase kunnen worden afgetrokken van het te betalen ontnemingsbedrag.
Hierbij zij opgemerkt dat, mocht de betrokkene zijn betalingsverplichting in de ontnemingszaak in de toekomst verminderd wensen te zien omdat hij reeds betalingen heeft verricht aan de woningstichting in het kader van de civiele betalingsverplichting (zaaknummer [nummer] ), hij zich zal moeten wenden tot de rechter middels een verzoek ex artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. Verder wordt hierbij opgemerkt dat er sprake is van een overlap tussen de posten in de civiele zaak en de ontnemingszaak ten bedrage van € 80.965,88. Er is sprake van een causaal verband tussen de schade van de woningstichting en de op te leggen ontnemingsmaatregel, zoals vermeld in de hierboven weergegeven tabel.
Gijzeling
Het hof zal bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
In beginsel hanteert het hof overeenkomstig de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde uitgangspunten bij de berekening van de duur van deze gijzeling voor elke volle € 50,00 van de betalingsverplichting één dag. De maximale duur van de gijzeling bedraagt ingevolge artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van Strafrecht echter drie jaren en daarmee - rekening houdend met het in artikel 88 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde - 1080 dagen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde betalingsverplichting en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 117.394,00 (honderdzeventienduizend driehonderdvierennegentig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 12 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.