ECLI:NL:GHSHE:2024:741

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.329.385_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van curatele; geschiktheid van minder ingrijpende maatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de curatele van de betrokkene. De betrokkene, die in eerste aanleg onder curatele was gesteld door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en, indien nodig, een andere curator te benoemen. De betrokkene betwist de noodzaak van de curatele en stelt dat minder ingrijpende maatregelen, zoals bewind en mentorschap, voldoende zouden zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 januari 2024 zijn de betrokkene, haar familieleden en de curator gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verklaringen van betrokken instanties en de psychiater. Het hof oordeelt dat de betrokkene, gezien haar geestelijke en lichamelijke toestand, niet in staat is om haar belangen adequaat te behartigen en dat de curatele noodzakelijk is. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter, ondanks de ingrijpende gevolgen voor de betrokkene, waaronder het verlies van gezag over haar kinderen. Het hof wijst ook het verzoek van de betrokkene om een andere curator af, omdat de huidige curator goed functioneert en er geen gegronde redenen zijn voor een wijziging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 maart 2024
Zaaknummer: 200.329.385/01
Zaaknummers eerste aanleg: 10385076 TT VERZ 23-426, 10385031 TT VERZ 23-424 & 10385063 TT VERZ 23-425
in de zaak in hoger beroep van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. N.P. Scholte,
tegen
[de curator] h.o.d.n. [naam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de curator.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de vader] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
[de oudste broer] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oudste broer,
[de jongste broer] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de jongste broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2023, heeft de betrokkene verzocht, zonnodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en primair opnieuw rechtdoende – zo is naar het hof begrijpt op de mondelinge behandeling verduidelijkt – het verzoek in eerste aanleg alsnog af te wijzen en ambtshalve benoeming door het hof van een nieuwe bewindvoerder en mentor. Subsidiair, indien het hof van oordeel is dat de curatele noodzakelijk is, verzoekt de betrokkene een andere curator te benoemen.
2.2.
De curator heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de betrokkene, bijgestaan door mr. Scholte;
  • de curator, in de persoon van [de curator] .
  • de moeder;
  • de vader;
  • de oudste broer;
  • de jongste broer.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter d.d. 9 mei 2023;
  • het V6-formulier d.d. 1 december 2023, ontvangen op 4 december 2023, met bijlagen, van de zijde van de betrokkene;
  • het e-mailbericht d.d. 12 januari 2024 van de advocaat van de betrokkene;
  • het e-mailbericht d.d. 15 januari 2024 van de curator.

3.De feiten

3.1.
Bij beschikkingen van de kantonrechter van 23 februari 2022 is een bewind ingesteld over alle goederen die aan de betrokkene (zullen) toebehoren en een mentorschap ten behoeve van betrokkene ingesteld, met benoeming van de heer [vennoot] en mevrouw [de curator] , beiden vennoot van [naam] , Kvkno. [nummer 1] , Postbus [postbus] , [postcode] [vestigingsplaats] , tot bewindvoerders en mentoren.
3.2.
De betrokkene heeft twee thans nog minderjarige kinderen die bij hun vader wonen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Tussen de betrokkene en de kinderen is er een begeleide zorgregeling van één uur per twee weken bij de ouders van betrokkene thuis. De kinderen hebben van 8 november 2019 tot 8 november 2022 onder toezicht gestaan van William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
– voor zover in hoger beroep relevant – de betrokkene onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en zijn de heer [vennoot] en mevrouw [de curator] beide vennoot van [naam] benoemd tot curatoren.
De heer [vennoot] is recentelijk in [maand] 2023 overleden. Vanwege dit overlijden is de VOF [naam] uitgeschreven uit het handelsregister en [naam] staat thans ingeschreven als eenmanszaak met KvK-nummer [nummer 2].
4.2.
De betrokkene kan zich met genoemde beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De betrokkene voert – samengevat – het volgende aan.
De betrokkene betwist niet dat de gronden waarvoor in februari 2022 een bewind en mentorschap zijn ingesteld thans nog aanwezig zijn. De betrokkene ziet echter de meerwaarde van een curatele niet in en deze maatregel is te ingrijpend. De betrokkene heeft twee minderjarige kinderen waarover zij, als het hof de curatele bekrachtigt, geen gezag meer kan uitoefenen. Daarnaast moet de betrokkene haar eigen leven in kunnen richten en zelf haar (huwelijks-)partner kunnen kiezen. De betrokkene heeft een bestendige relatie en op enig moment wil zij met haar partner trouwen. Het oordeel van de kantonrechter dat een huwelijk niet in het belang van de betrokkene is, is in strijd met artikel 8 EVRM nu de betrokkene in vrijheid mag bepalen of en met wie zij wil trouwen. Daarnaast kunnen de vermogensrechtelijke belangen ook in het geval van een huwelijk door middel van een bewind voldoende worden gewaarborgd.
De zorgen die er zijn over de betrokkene en over haar partner zijn onterecht. Er is in deze relatie sinds zes maanden geen sprake meer van (fysiek) geweld. Betrokkene betwist voorts de mate van het gestelde geweld. Zo is de betrokkene niet in een tram door haar partner mishandeld en haar partner heeft haar niet met een riem of voorwerp geslagen maar met de vlakke hand. De betrokkene heeft een kinderwens, maar zij weet ook dat deze wens niet realistisch is. De betrokkene is 44 jaar oud en haalt in overleg met hulpverlening trouw een prikpil ter voorkoming van een zwangerschap. De betrokkene heeft geen schulden, maar wel spaargeld. De partner van de betrokkene is niet op haar geld uit. Slechts met toestemming van betrokkene kon haar partner over haar geld beschikken. De partner van de betrokkene is zelfstandig ondernemer en financieel onafhankelijk van haar. Betrokkene is niet van plan om met haar partner een onderneming te starten.
Voor wat betreft haar subsidiaire standpunt ten aanzien van de persoon van de curator stelt de betrokkene dat zij goed overweg kan met de huidige curator. Als het hof echter van oordeel is dat curatele nodig is, dan wil zij desondanks een andere curator omdat de huidige curator – destijds als bewindvoerder en mentor – de aanvraag heeft gedaan voor de curatelestelling.
5.2.
De curator voert – samengevat – het volgende aan. Onder andere het risico dat de betrokkene een huwelijk sluit, is voor de curator de reden geweest om mee te gaan in het verzoek tot curatele. Dit mede vanwege de vrees dat de partner van de betrokkene met haar een bedrijf wil starten. Hiervoor dient de betrokkene te worden behoed. De partner van de betrokkene staat niet onder bewind of curatele waardoor er op hem geen grip is. De curator zou niets liever willen dan dat de betrokkene een mooie en stabiele relatie heeft met haar huidige partner, maar niets is minder waar. De curator heeft van de hulpverlening vernomen dat als de huidige partner uit beeld is, dat betrokkene dan weer op zoek gaat naar iemand anders. Daarnaast waren er zorgen, onder andere vanuit Veilig Thuis, over de situatie rondom de betrokkene onder meer vanwege vermeende mishandelingen door haar partner.
De betrokkene zou ook niet altijd even goed voor zichzelf zorgen.
Er is geen sprake van een slechte verstandhouding tussen de curator en de betrokkene. De curator ziet dan ook geen reden om een andere curator aan te wijzen, maar als de betrokkene graag op zoek gaat naar een andere curator dan is dat aan haar.
5.3.
De familie van de betrokkene voert – samengevat – het volgende aan. De ouders willen zich inhoudelijk liever niet uitlaten over de noodzaak tot curatele. Wel zijn de ouders blij met de hulpverlening die hun dochter krijgt, onder andere van de curator, en dat de financiële zaken van hun dochter goed zijn gekaderd. De broers van de betrokkene maken zich zorgen over de relatie van hun zus met haar huidige partner. De betrokkene is hulpbehoevend, zeker op financieel gebied. De partner van de betrokkene stelt aan de betrokkene voor om een bedrijf te beginnen op haar kosten en om in België te gaan wonen. In de relatie kan de betrokkene in principe goed aangeven wat ze wil, maar voor haar eigen veiligheid komt ze onvoldoende op. Enerzijds geeft haar partner haar steun, maar anderzijds is de relatie onveilig en gevaarlijk voor de betrokkene onder meer vanwege de losse handjes van de partner. De broers vinden het lastig om te beoordelen of curatele een meerwaarde heeft ten opzichte van bewind. Als voor de veiligheid van de betrokkene een curatele noodzakelijk is, dan kunnen de broers zich daarmee verenigen.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.4.2.
Op grond van artikel 1:383 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van de curatele of zo spoedig mogelijk daarna een curator. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
De rechter volgt op grond van het tweede lid van dat artikel bij de benoeming van de curator de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.4.3.
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter de betrokkene terecht onder curatele heeft gesteld vanwege haar geestelijke of lichamelijke toestand. Het hof komt echter deels op andere gronden tot dit oordeel. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
5.4.4.
Gelet op het feit dat de betrokkene tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat de gronden waarvoor in februari 2022 bewind en mentorschap zijn ingesteld nog altijd aanwezig zijn en dat daarom bewind en mentorschap nog altijd nodig zijn, hoeft het hof niet te beoordelen of de betrokkene wegens lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is om haar belangen behoorlijk waar te nemen.
Wel dient te worden beoordeeld of voldoende behartiging van die belangen met een meer passende en minder verstrekkende voorziening dan een curatele kan worden bewerkstelligd.. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hierover als volgt.
5.4.5.
Het hof volgt het oordeel van de kantonrechter dat uit de verslagen en verklaringen van de betrokken instanties en de psychiater een beeld naar voren komt dat de betrokkene niet weerbaar is in contacten met mannen, geen grenzen weet aan te geven en in haar huidige relatie met regelmaat slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Daarnaast heeft betrokkene een sterke kwetsbaarheid voor psychotische ontregeling en een beperkt ziekte-inzicht.
Voorts is van belang dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de broers van de betrokkene hun zorgen over hun zus met het hof hebben gedeeld, welke zorgen met name zien op de relatie tussen hun zus en haar huidige partner, haar veiligheid in deze relatie en de vrees dat hun zus op verzoek van haar partner op haar kosten een bedrijf start en naar het buitenland zal verhuizen.
5.4.6.
Gelet op de hiervoor uiteengezette zorgen rondom de betrokkene is het hof net als de kantonrechter van oordeel dat, ondanks dat de betrokkene stelt dat geen sprake meer is van fysiek geweld en zij niet van plan is om met haar partner een onderneming te starten, een voldoende behartiging van de belangen van de betrokkene niet kan worden bewerkstelligd met minder verstrekkende voorziening dan een curatele. Hierbij weegt het hof in het bijzonder mee de zorgen over de huidige relatie van de betrokkene, de invloed die die relatie heeft op haar vermogensrechtelijke positie, haar veiligheid in deze relatie en haar weerbaarheid ten aanzien van mannen. Voorts gaat anders dan bij bewind en mentorschap in het geval van curatele aan een voorgenomen huwelijk een toetsing van de kantonrechter vooraf (artikel 1:38 BW), welke toetsing het hof gegeven de omstandigheden in het belang van de betrokkene acht. Verder biedt de wet in het geval van bewind geen expliciete beschermingsmogelijkheid bij het maken van huwelijkse voorwaarden. Dat is wel het geval bij curatele: het is uitsluitend mogelijk om huwelijkse voorwaarden te maken met toestemming van de curator respectievelijk de kantonrechter (artikel 1:117 BW en artikel 1:117 BW jo. 1:38 BW). Daarnaast voorkomt curatele, anders dan bewind, dat de betrokkene rechtsgeldige rechtshandelingen kan verrichten die (een negatieve) invloed kunnen hebben op haar financiële situatie.
5.4.7.
Het hof merkt nog op dat in voorgaand oordeel nadrukkelijk het feit is meegewogen dat de betrokkene, in het geval van curatele, geen gezag meer uit kan oefenen over haar kinderen. Hoewel dit een zeer ingrijpend gevolg is van de curatele, geeft dit voor het hof geen aanleiding anders te beslissen over de hiervoor uiteengezette noodzaak tot curatele. Op dit moment weegt het belang bij een ondercuratelestelling zwaarder dan het behouden van het gezag. Bovendien staat de curatele niet in de weg aan de voortzetting van de begeleide contactmomenten die de betrokkene op dit moment met haar kinderen heeft.
5.4.8.
Nu uit het voorgaande blijkt dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de curatele zal bekrachtigen, komt het hof toe aan het subsidiaire verzoek van de betrokkene om een andere curator te benoemen. Het hof zal dit verzoek afwijzen nu niet aannemelijk is gemaakt noch anderszins is gebleken dat hiertoe aanleiding is. Gebleken is dat de verstandhouding tussen de betrokkene en de curator goed is. Het verzoek om een andere curator te benoemen is voornamelijk ingegeven doordat de betrokkene het de curator kwalijk neemt dat zij het verzoek tot ondercuratelestelling heeft gedaan. Nog daargelaten dat de betrokkene heeft nagelaten om een concrete andere curator ter benoeming bij het hof voor te dragen, ziet het hof hierin onvoldoende aanleiding om een andere curator te benoemen.
5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, M.J. van Laarhoven en M.L.F.J. Schyns, en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.