ECLI:NL:GHSHE:2024:740

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.332.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie afgewezen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Oost-Brabant verzocht om wijziging van de kinderalimentatie die was vastgesteld op € 165,66 per kind per maand. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de man onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en niet had aangetoond dat hij zijn inkomen niet kon verhogen na zijn detentie. De man was in detentie geweest en had moeite om werk te vinden, wat hij aanvoerde als reden voor zijn verzoek tot verlaging van de alimentatie.

In hoger beroep heeft de man zijn verzoek herhaald, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de vastgestelde alimentatie te voldoen. Het hof overwoog dat de man geen verifieerbare sollicitaties had overgelegd en dat zijn stellingen over psychische klachten en schulden onvoldoende onderbouwd waren. De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat de man zijn verantwoordelijkheden niet nam en dat hij in staat was om meer te verdienen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering bij verzoeken tot wijziging van alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.332.443/01
zaaknummer rechtbank : C /01/389023 / FA RK 23-43
beschikking van 7 maart 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.I.L. Laumans.
Deze zaak gaat over de kinderalimentatie ten behoeve van:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 19 september 2023 bij beroepschrift (met bijlagen) in hoger beroep gekomen tegen voornoemde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 31 oktober 2023 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het V-formulier met bijlagen namens de vrouw (productie 32 en 33), ter griffie ontvangen op 9 januari 2024;
- het V-formulier met bijlagen namens de man (brief met producties 11 t/m 15), ter griffie ontvangen op 10 januari 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Bij beschikking van 14 september 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op
18 oktober 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Bij die beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de man met ingang van
10 maart 2022 tot 1 januari 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie) aan de vrouw dient te voldoen van € 25,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2023 een bedrag van € 165,66 per kind per maand.
3.3.
De man heeft in eerste aanleg wijziging verzocht van de kinderalimentatie, omdat de onderhoudsbijdrage niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft - kortgezegd - overwogen dat de man geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat de man niet heeft aangetoond en voldoende heeft onderbouwd welke inspanningen hij heeft verricht om zijn inkomen op het niveau te brengen van het inkomen dat hij verdiende voorafgaand aan zijn detentie. Evenmin heeft de man inzicht gegeven in zijn vermogen en aangetoond dat hij met zijn vermogen huwelijkse schulden heeft afgelost.

4.De omvang van het geschil in hoger beroep

4.1.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de beschikking van de rechtbank Limburg van 14 september 2022 te wijzigen, in die zin dat de daarin vastgestelde kinderalimentatie (van € 165,66 per kind per maand) met ingang van 1 januari 2023 nader wordt bepaald op € 25,- per kind per maand.
4.2.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans zijn verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2.
In geschil is de draagkracht van de man.
5.3.
De man voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Hij is, anders dan de rechtbank aannam, niet in staat om met ingang van 1 januari 2023 een hoger inkomen te verwerven dan in 2022. Hij heeft tot het voorjaar van 2022 2,5 jaar in detentie gezeten, waardoor het na zijn invrijheidstelling zeer moeilijk is gebleken om werk te vinden. Hij krijgt voorlopig geen VOG, hetgeen zijn arbeidsmogelijkheden beperkt. Aanvankelijk is de man aan de slag gegaan bij [bedrijf 1] B.V. Hij kan hiervan geen salarisspecificaties of een jaaropgave overleggen, omdat hij door deze werkgever is ‘belazerd’. Vervolgens is het de man gelukt een baan te bemachtigen bij [bedrijf 2] , waar hij een inkomen verdient van circa € 1.800,- bruto per maand. De man solliciteert nog steeds teneinde een hoger inkomen te verwerven. Het is juist dat hij daartoe met name zijn netwerk inschakelt, omdat zijn kansen dan het grootst zijn. De man heeft voorts last van psychische klachten, wat het vinden van een andere baan eveneens bemoeilijkt.
Uit de bankafschriften van de man blijkt welk inkomen de man heeft genoten, welke vaste lasten hij heeft en wat hij voldoet aan aflossing van zijn schulden. De man betaalt maandelijks € 400,- ter zake woonlasten aan zijn moeder, bij wie hij inwoont. Dit is het bedrag dat zijn moeder wordt gekort in de huurtoeslag, omdat de man bij haar inwoont.
Vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling lost de man € 100,- per maand af aan het CJIB. De totale schuld bedraagt € 40.000,-. Het geld dat uit de verkoop van de echtelijke woning is vrijgekomen heeft de man aangewend om andere schulden af te lossen.
De man heeft derhalve onvoldoende draagkracht om de kinderalimentatie te voldoen.
5.4.
De vrouw heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Zij werkt 32 uur per week en heeft daarnaast de volledige zorg voor de kinderen. De man dient eveneens zijn verantwoordelijkheid te nemen. Hij heeft geen enkele serieuze poging gedaan om meer te gaan verdienen en hij probeert een situatie te creëren en een verkeerd beeld te schetsen om onder zijn onderhoudsplicht uit te komen. Daarbij heeft de man tegenstrijdig verklaard.
De man heeft slechts drie afwijzingen van sollicitaties overgelegd. Deze zijn afkomstig van bevriende relaties van de man en dateren van kort voor de indiening van het beroepschrift. De man heeft werkervaring als productiemedewerker, machine operator en spuiter en kan het dubbele verdienen van zijn huidige minimale loon.
Verder is gebleken dat de man veel luxe uitgaven doet. Met slechts het inkomen dat de man stelt te ontvangen zou hij hiertoe niet in staat zijn. Bovendien had hij deze gelden kunnen aanwenden voor de kinderalimentatie.
De man woont bij zijn moeder en zijn werkelijke woonlasten zijn aanmerkelijk lager dan zijn het forfaitair woonbudget. In anderhalf jaar tijd heeft de man blijkens de bankafschriften gemiddeld € 77,- per maand aan zijn moeder voldaan. Pas kort voor het hoger beroep is de man een bedrag van € 400,- gaan betalen.
Het heeft er verder - gelet op enkele bankoverschrijvingen - alle schijn van dat de man zijn vermogen bij zijn zus heeft veilig gesteld om te voorkomen dat hierop beslag wordt gelegd. In de echtscheidingsbeschikking zijn alle schulden van partijen opgesomd. Hier was geen schuld aan de zus van de man bij. Bovendien heeft de man in eerste aanleg verklaard dat zijn toenmalige werkgever de volledige schulden van de man heeft afbetaald.
De overwegingen van het hof
5.5.
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man volstrekt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om een inkomen te genereren dat hem in staat stelt om de bij beschikking van 14 september 2022 vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De man heeft immers geen sollicitaties en/of reacties van werkgevers overgelegd, behoudens drie recente berichten van goede bekenden van de man. Dat de man geen VOG kan verkrijgen en hierdoor bepaalde werkzaamheden niet kan verrichten is, gelet op de krapte op de arbeidsmarkt, onvoldoende om aan te nemen dat hij geen aanzienlijk hoger inkomen kan verwerven dan hij op dit moment zegt te genieten.
5.5.2.
De stelling van de man dat hij te kampen heeft met psychische klachten, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat de man kennelijk in staat is om fulltime bij zijn huidige werkgever arbeid te verrichten, blijkt uit de door de man overgelegde verklaring van [organisatie] op geen enkele wijze dat zijn klachten hem verhinderen om (fulltime) te werken. Een verklaring van een arbeidsdeskundige ontbreekt.
5.5.3.
Zijn stellingen omtrent aflossing van schulden heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.
Als onvoldoende weersproken staat vast dat aan de man circa € 54.000,- uit de verkoop van de woning is toebedeeld. De man stelt dat hij dit bedrag heeft aangewend om schulden te voldoen, die na de echtscheiding zouden zijn ontstaan. Hij heeft dit echter niet met verifieerbare stukken aangetoond. De man heeft volstrekt onvoldoende inzichtelijk gemaakt bij wie hij schulden heeft, wat de hoogte is van die schulden en waarom hij zich niet reeds eerder van die schulden had kunnen bevrijden. Uit de bankafschriften leidt het hof slechts af dat de man meerdere grotere bedragen naar zijn zus heeft overgemaakt.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de man zich van de schuld aan het CJIB, waarover ter zitting is gesproken, ineens zou kunnen bevrijden. Met de gestelde maandelijkse aflossing houdt het hof daarom geen rekening.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 januari 2023 onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Dit betekent dat de grieven van de man falen.
5.7.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juni 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en A.M. van Riemsdijk en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.