ECLI:NL:GHSHE:2024:739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.329.747_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheer en beschikkingshandelingen in het kader van bewindvoering en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de vraag of het procederen over een schadevergoeding valt onder ‘het beheer’ zoals bedoeld in artikel 1:438 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of dat het moet worden gekwalificeerd als een beschikkingshandeling volgens artikel 1:438 lid 2 BW. De rechthebbende, verblijvende in een Penitentiaire Inrichting, wenst de GGZ-instelling waar zij verbleef aansprakelijk te stellen voor schade die zij heeft geleden. De huidige bewindvoerder heeft echter geen toestemming gegeven voor deze procedure, wat de rechthebbende ertoe heeft aangezet om een machtiging aan te vragen bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de rechthebbende in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, met de overweging dat het opstarten van een gerechtelijke procedure over een schadevordering onder het beheer valt en niet als een beschikkingshandeling kan worden gekwalificeerd. De rechthebbende is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de vraag aan de orde gekomen wie als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige bewindvoerder belanghebbende is, maar heeft ook de voormalig bewindvoerder als belanghebbende aangemerkt, omdat deze een verweerschrift heeft ingediend en aanwezig was bij de behandeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechthebbende nog steeds belang heeft bij het hoger beroep, aangezien de huidige bewindvoerder ook heeft geweigerd om in te stemmen met de procedure.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de rechthebbende om vervangende machtiging niet kan worden toegewezen, omdat het procederen over een schadevergoeding moet worden aangemerkt als een beheershandeling. De rechthebbende heeft geen recht om dit verzoek aan de kantonrechter voor te leggen, zolang de bewindvoerder niet instemt. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 maart 2024
Zaaknummer: 200.329.747/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10434378 BT VERZ 23-3441
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting (PI) te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.M. Hoelbeek.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de huidige bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de huidige bewindvoerder van de rechthebbende,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
[de voormalig bewindvoerder] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de voormalig bewindvoerder van de rechthebbende,
hierna te noemen: [de voormalig bewindvoerder] BV,
advocaat: mr. Q.J. van Riet.
De zaak in het kort:
De rechthebbende wil de GGZ-instelling waar zij verbleef aansprakelijk stellen en een schadevergoeding eisen. De bewindvoerder geeft daarvoor geen toestemming. De rechthebbende vraagt daarom een machtiging aan de kantonrechter. Valt het procederen over een schadevergoeding onder ‘het beheer’ als bedoeld in artikel 1:438 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of moet het worden gekwalificeerd als een beschikkingshandeling als bedoeld in artikel 1:438 lid 2 BW?

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 17 juli 2023, heeft de rechthebbende verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de rechthebbende tot vervangende toestemming tot procederen toe te wijzen. De rechthebbende heeft verzocht geïntimeerde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten van de rechthebbende.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 26 september 2023, heeft [de voormalig bewindvoerder] BV verzocht het hoger beroep van de rechthebbende af te wijzen en haar te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
Er is geen verweerschrift namens de huidige bewindvoerder ontvangen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Hoelbeek;
  • mr. Van Riet.
2.5.
De rechthebbende noch (een vertegenwoordiger van) de huidige bewindvoerder zijn verschenen.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van mr. Hoelbeek van 24 juli 2023, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 mei 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, met ingang van 16 mei 2022 over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld vanwege de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende, met benoeming van [de voormalig bewindvoerder] BV als bewindvoerder. In deze beschikking heeft de kantonrechter ook een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende met benoeming van [de voormalig bewindvoerder] BV als mentor.
3.2.
De rechthebbende verbleef enige tijd op een gesloten afdeling van een GGZ-instelling. Zij heeft daar brand gesticht en verblijft sindsdien in de PI. De rechthebbende stelt zich op het standpunt dat de GGZ-instelling en de medewerkers voorafgaand aan de brandstichting nalatig zijn geweest. De rechthebbende wil de instelling aansprakelijk stellen voor de door haar geleden schade. De bewindvoerder op dat moment, [de voormalig bewindvoerder] BV, was het daar niet mee eens en heeft niet ingestemd met een dergelijke procedure.
3.3.
De rechthebbende heeft op 20 januari 2023 een verzoek ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, om “vervangende toestemming om een toevoeging te mogen aanvragen om de instelling waar [de rechthebbende] verbleef aansprakelijk te stellen en, indien nodig, in rechte te betrekken voor de geleden en te lijden schade voor het handelen/nalaten zijdens de instelling.”.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 19 april 2023 heeft de kantonrechter de rechthebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de proceskosten gecompenseerd. De kantonrechter volgt de argumenten van [de voormalig bewindvoerder] BV en is van oordeel dat het opstarten van een gerechtelijke procedure over een schadevordering valt onder ‘het beheer’ als bedoeld in artikel 1:438 lid 1 BW en geen daad van ‘beschikken over dat goed’ is in de zin van lid 2. Omdat het verzoek van de rechthebbende valt onder artikel 1:438 lid 1 BW, heeft de rechthebbende niet het recht om vervangende machtiging aan de kantonrechter te vragen indien de bewindvoerder een dergelijke procedure niet namens haar wil opstarten.
3.5.
Bij beschikking van 1 juni 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, met ingang van 16 juni 2023 [de voormalig bewindvoerder] BV ontslagen als bewindvoerder en met ingang van die datum de huidige bewindvoerder benoemd. In deze beschikking is [de voormalig bewindvoerder] BV evenals ontslagen als mentor en de huidige bewindvoerder is tevens benoemd als mentor.
3.6.
De rechthebbende heeft de huidige bewindvoerder verzocht om in te stemmen met het starten van een gerechtelijke procedure om de instelling aansprakelijk stellen voor de door haar geleden schade. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de rechthebbende desgevraagd verklaard dat de bewindvoerder dit heeft geweigerd. Naar aanleiding hiervan heeft de rechthebbende de kantonrechter niet (opnieuw) verzocht om vervangende machtiging.
3.7.
De rechthebbende kan zich met de bestreden beslissing van 19 april 2023 niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De rechthebbende voert – kort samengevat – het volgende aan. De kantonrechter heeft de rechthebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om vervangende machtiging. Het verzoek van de rechthebbende ziet op het verrichten van een beschikkingshandeling als bedoeld in artikel 1:438 lid 2 BW. Zij wil kunnen beschikken over haar gelden om te kunnen procederen. De rechthebbende wijst op de artikelen 1:441 en 1:443 BW. Hieruit volgt dat de bewindvoerder handelingen kan verrichten of kan procederen met een machtiging van de kantonrechter, indien een rechthebbende de toestemming weigert. Deze mogelijkheid moet ook open staan voor een rechthebbende wanneer deze zich geconfronteerd ziet met een weigerachtige bewindvoerder. Het levert anders een schending van artikel 17 van de Grondwet op, evenals een schending van de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de rechthebbende zich op het standpunt gesteld dat [de voormalig bewindvoerder] BV als voormalig bewindvoerder geen belanghebbende is in deze zaak. De rechthebbende heeft (nog steeds) belang bij (voortzetting van) het hoger beroep, omdat ook de huidige bewindvoerder niet instemt met het starten van een gerechtelijke procedure. De rechthebbende schaart zich achter het verzoek van [de voormalig bewindvoerder] BV aan het hof om een inhoudelijk oordeel te geven over de vraag of het starten van een gerechtelijke procedure over een schadevordering valt onder ‘het beheer’ (artikel 1:438 lid 1 BW) of onder ‘beschikken’ (artikel 1:438 lid 2 BW).
3.9.
Namens [de voormalig bewindvoerder] BV is – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Bij beschikking van de kantonrechter van 1 juni 2023 is [de voormalig bewindvoerder] BV met ingang van 16 juni 2023 ontslagen als bewindvoerder van de rechthebbende. Vanaf het moment dat er geen beroep meer mogelijk was tegen deze beschikking (kracht van gewijsde), is [de voormalig bewindvoerder] BV geen belanghebbende meer. De rechthebbende heeft vanaf dat moment ook geen belang meer bij (voortzetting van) het hoger beroep.
Er is verder aangevoerd dat het verzoek van de rechthebbende geen wettelijke grondslag heeft, ook niet in hoger beroep. [de voormalig bewindvoerder] BV verzoekt het hof om hierover toch een inhoudelijk oordeel te geven in het belang van de rechtsontwikkeling en toekomstige situaties. De vergelijking van de rechthebbende met de artikelen 1:441 en 1:443 BW gaat niet op. Deze artikelen dienen ter bescherming van de bewindvoerder. Voor wat betreft de verwijzing van de rechthebbende naar het EVRM refereert de voormalig bewindvoerder zich aan het oordeel van het hof.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
Belang(hebbenden)
3.10.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is met de aanwezigen gesproken over de vraag wie belanghebbende(n) is/zijn bij het hoger beroep en over het belang van de rechthebbende bij (voortzetting van) het hoger beroep. Het hof overweegt daarover als volgt.
3.10.2.
Met ingang van 16 juni 2023 is de huidige bewindvoerder benoemd door de kantonrechter. Het hof stelt vast dat de huidige bewindvoerder daarom belanghebbende is bij het hoger beroep. Ten tijde van de bestreden beschikking op 19 april 2023 was [de voormalig bewindvoerder] BV de bewindvoerder. Het hof heeft [de voormalig bewindvoerder] BV bij het aanbrengen van dit hoger beroep aangemerkt als belanghebbende, in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen en uit dien hoofde uitgenodigd aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de voormalig bewindvoerder] BV de vraag opgeworpen of zij als voormalig bewindvoerder terecht is aangemerkt als belanghebbende in hoger beroep, nu zij door de kantonrechter met ingang van 16 juni 2023 is ontslagen als bewindvoerder. Desalniettemin heeft [de voormalig bewindvoerder] BV het hof uitdrukkelijk verzocht haar in de procedure te betrekken en een inhoudelijke beoordeling te geven. Dit verzoek heeft de rechthebbende uitdrukkelijk ondersteund. Nog daargelaten of [de voormalig bewindvoerder] BV aanvankelijk terecht door het hof is aangemerkt als belanghebbende, [de voormalig bewindvoerder] BV heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend waar de rechthebbende, de huidige bewindvoerder en het hof ook kennis van hebben genomen. Bovendien is zij verschenen bij de mondelinge behandeling, waar zij het woord heeft gevoerd en het hof vragen heeft gesteld. Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking nemende het uitdrukkelijk verzoek van de rechthebbende en [de voormalig bewindvoerder] BV zal het hof [de voormalig bewindvoerder] BV nog steeds als belanghebbende aanmerken. Overigens wordt ten overvloede nog opgemerkt dat, ook indien zou moeten worden aangenomen dat [de voormalig bewindvoerder] BV slechts als informant kan worden aangemerkt, het door haar in eerste aanleg ingenomen standpunt in hoger beroep via de grieven van de rechthebbende voorligt, nu de kantonrechter het standpunt van [de voormalig bewindvoerder] BV volledig heeft overgenomen in de bestreden beschikking.
3.10.3.
Anders dan door [de voormalig bewindvoerder] BV is aangevoerd, is het hof van oordeel dat de rechthebbende (nog steeds) belang heeft bij het hoger beroep.. Er is inmiddels weliswaar een andere bewindvoerder benoemd, maar ook deze bewindvoerder heeft volgens de rechthebbende geweigerd om in te stemmen met het starten van een gerechtelijke procedure over een schadevordering en het standpunt van [de voormalig bewindvoerder] BV gevolgd. De rechthebbende heeft dus (nog steeds) belang bij een beoordeling van de bestreden beslissing in hoger beroep. Van de rechthebbende behoefde niet te worden gevraagd opnieuw een verzoek tot de kantonrechter te richten.
Vervangende machtiging
3.10.4.
De rechthebbende wil een gerechtelijke procedure starten om de instelling waar zij verbleef aansprakelijk te stellen voor de door haar gestelde geleden schade. De rechthebbende heeft de bewindvoerder gevraagd om medewerking, maar de bewindvoerder heeft dit geweigerd.
3.10.5.
De vraag die voorligt is of het procederen over een schadevergoeding valt onder ‘het beheer’ als bedoeld in artikel 1:438 lid 1 BW of moet worden gekwalificeerd als een beschikkingshandeling als bedoeld in artikel 1:438 lid 2 BW? Het artikel luidt als volgt:
Artikel 1:438 BW:
Tijdens het bewind komt het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende maar aan de bewindvoerder.
Tijdens het bewind kan de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken.
De rechthebbende is ten aanzien van onder bewind gestelde goederen derhalve beheersonbevoegd en beperkt beschikkingsbevoegd. Voor zover het handelingen betreft in verband met de onder bewind gestelde goederen, vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte. De rechthebbende mist in zoverre procesbevoegdheid.
3.10.6.
Uit de toelichting bij voornoemd artikel volgt dat de wet in geval van verschil van mening tussen de rechthebbende en de bewindvoerder over het te voeren beheer (lid 1) aan de rechthebbende niet de mogelijkheid toekent om dit aan de rechter voor te leggen. Deze mogelijkheid (geschillenregeling) bestaat wel in het geval van het tweede lid. Alleen als de bewindvoerder zijn medewerking niet wil verlenen aan een beschikkingshandeling, kan de rechthebbende zich tot de kantonrechter wenden met het verzoek hem te machtigen over een of meer onder bewind gestelde goederen te beschikken.
3.10.7.
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van de rechthebbende, kort gezegd het procederen over een schadevergoeding, geen beschikkingshandeling is maar moet worden aangemerkt als een daad van beheer. Het hof verwijst daartoe ook naar artikel 3:171 BW waaruit wordt afgeleid dat het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak worden gekwalificeerd als een beheershandeling. Het procederen over een schadevergoeding zoals in dit geval heeft betrekking op (enkel) vermogensrechten als bedoeld in artikel 3:6 BW, zijnde goederen die onder bewind zijn gesteld. Omdat het gaat om ‘het beheer’ van die onder bewind gestelde goederen komt dit alleen toe aan de bewindvoerder en heeft de rechthebbende geen mogelijkheid om dit voor te leggen aan de rechter. Zoals uit artikel 438 lid 2 BW volgt geldt de zogenoemde geschillenregeling daar niet voor.
3.10.8.
Het beroep van de rechthebbende op de artikelen 1:441 en 1:443 BW gaat niet op. Artikel 1:441 BW geeft, kort gezegd, een omschrijving van de taak van de bewindvoerder, waarbij onder meer is beschreven voor welke rechtshandelingen de bewindvoerder de toestemming van de rechthebbende nodig heeft, of, bij uitblijven daarvan, een machtiging van de kantonrechter. Artikel 1:443 BW ziet op de situatie vóórdat de bewindvoerder in rechte optreedt. Een goed beheer door een bewindvoerder kan meebrengen dat een bewindvoerder voor de rechthebbende gerechtelijke stappen dient te nemen. Daartoe kan hij op eigen verantwoordelijkheid overgaan. Om zich tegen de betichting van een lichtvaardig besluit daartoe in te dekken, mede met het oog op mogelijke aansprakelijkheid van een bewindvoerder, biedt artikel 1:443 BW de mogelijkheid dat de bewindvoerder die in rechte wil optreden zich kan doen machtigen door de rechthebbende of de kantonrechter. Niet valt in te zien op welke grond, mede in het licht bezien van hetgeen hiervoor is overwogen, de rechthebbende hieraan enig recht zou kunnen ontlenen om vervangende toestemming te kunnen verzoeken bij de kantonrechter.
3.10.9.
Daaruit vloeit evenmin voort dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op toegang tot de rechter althans van enige schending van de artikelen 6, 13 of 14 EVRM. Immers, de vermogensrechtelijke bescherming van de rechthebbende via de wettelijke beschermingsmaatregel van een bewind en de daarbij horende bevoegdheid van de bewindvoerder ter behartiging van de belangen van de rechthebbende ook in rechte te kunnen optreden, wordt hiermee niet geschonden. Daarbij wordt bovendien in ogenschouw genomen de toezichthoudende taak van de kantonrechter gedurende het bewind.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal gelet op de aard van onderhavige procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 19 april 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en F. Dunki Jacobs en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.