ECLI:NL:GHSHE:2024:737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.335.131_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2017 en 2019. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om het ouderlijk gezag te handhaven. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om beëindiging van het gezag, wat door de rechtbank op 14 september 2023 werd toegewezen. De moeder had in de periode voorafgaand aan de uitspraak geen contact met de kinderen en vertoonde psychische problematiek die haar in staat stelde om verantwoordelijkheden te nemen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming afgewogen en geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is. De pleegouders van de kinderen zijn benoemd tot voogden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 maart 2024
Zaaknummer: 200.335.131/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/313592 / FA RK 23-164 en C/03/313591 / FA RK 23-163
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
en
[pleegmoeder 1]
en
[pleegvader 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ;
en
[pleegmoeder 2]
en
[pleegvader 2],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 14 september 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 december 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder mr. J.G. van Ek (waarnemend voor mr. Brinkman);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] .
De moeder is niet verschenen. De GI is, met kennisgeving vooraf, ook niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- een V-formulier met productie (een stuk dat behoort bij het procesdossier in eerste aanleg) van de advocaat van de moeder, ingekomen op 26 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader) zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is tot de datum van de bestreden beschikking alleen belast geweest met het gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 12 november 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 12 november 2023.
3.3.
De kinderen zijn ieder op grond van een daartoe strekkende machtiging in een ander perspectief biedend pleeggezin geplaatst.
[minderjarige 1] woont sinds 4 september 2021 onafgebroken bij haar pleegouders. Zij heeft eerder bij haar pleegouders verbleven van juni tot juli 2020 en van december 2020 tot augustus 2021, vrijwillig en op grond van een machtiging uithuisplaatsing.
[minderjarige 2] woont sinds juni 2022 bij zijn pleegouders. Hij heeft daarvoor in vier andere pleeggezinnen verbleven.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 14 september 2023 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd. Daarbij zijn de pleegouders van [minderjarige 1] tot voogden over [minderjarige 1] benoemd en zijn de pleegouders van [minderjarige 2] tot voogden over [minderjarige 2] benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
Voortzetting van het ouderlijk gezag door de moeder is niet schadelijk voor de kinderen. De moeder staat achter de plaatsing van de kinderen in de verschillende pleeggezinnen. Het perspectief van de kinderen staat niet ter discussie. De communicatie van de moeder met de pleegouders verloopt goed.
De moeder heeft hulp gezocht voor haar problematiek. Zij ontvangt hulpverlening van [instantie 1] (ambulante begeleiding) en [instantie 2] (wekelijkse therapie). Daarnaast heeft de moeder een bewindvoerder en mentor. Zij wenst met behulp van de hulpverlening wederom tot contact met de kinderen te komen, bij de kinderen betrokken te blijven en beslissingen over hen te kunnen nemen.
3.7.
De raad voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
In het besluit om een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken heeft de raad nadrukkelijk afgewogen dat de mate waarin de persoonlijke, psychische problematiek van de moeder op de voorgrond staat, een terugkerend patroon heeft. Het functioneren van de moeder varieert van slecht tot redelijk en is van invloed op de mogelijkheden van de moeder om contact te onderhouden met de kinderen en de pleegouders én op het al dan niet kunnen nemen van beslissingen in het belang van de kinderen. Ten tijde van het raadsonderzoek was de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek niet in staat om contact met de kinderen aan te gaan.
Beide kinderen hebben angsten en trauma’s ontwikkeld door de onveiligheid en het huiselijk geweld uit de periode dat zij bij de moeder woonden, waar zij nu begeleiding en behandeling voor nodig hebben. De kinderen groeien bij hun pleegouders op in een stabiele en veilige omgeving en ontwikkelingen zich goed binnen de pleeggezinnen. Beide pleeggezinnen staan open voor contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun beide ouders, op het moment dat dit veilig kan en in het belang van de kinderen is.
Uit het beroepschrift komt geen nieuwe informatie naar voren. De gronden voor een gezagsbeëindigende maatregel zijn onverminderd aanwezig.
3.8.
De pleegouders van [minderjarige 1] hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De moeder heeft [minderjarige 1] bijna een jaar niet gezien of (telefonisch) gesproken. [minderjarige 1] heeft het daar heel moeilijk mee gehad, maar de pleegouders zien nu een soort van acceptatie bij haar komen. [minderjarige 1] laat een grote groei zien op school en heeft therapie. De pleegouders hebben contact met de mentor van de moeder. Bij een gesprek dat in december 2023 gepland stond tussen de pleegouders, de mentor en de moeder, is de moeder niet verschenen. In februari 2024 staat een nieuw gesprek gepland en het is de bedoeling dat de moeder dan ook aansluit. Er wordt door de pleegouders een afzwakking gezien in de mate waarop de moeder reageert op hun berichten.
3.9.
De pleegouders van [minderjarige 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De moeder heeft [minderjarige 2] langere periode niet meer gezien. Zij is alleen in het begin van de plaatsing van [minderjarige 2] bij de pleegouders nog bij hen op bezoek geweest. [minderjarige 2] heeft weinig herinneringen aan de moeder. In de contacten die er tussen de pleegouders en de moeder zijn geweest, was de problematiek van de moeder zichtbaar. Sinds januari 2023 reageert de moeder niet meer op berichten van de pleegouders. De pleegouders hebben contact met de mentor van de moeder.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de gronden van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan en het in het belang van de kinderen is dat het gezag van de moeder over hen wordt beëindigd. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep komt naar voren dat de psychische problematiek van de moeder onverminderd aanwezig is. De moeder is tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen en haar advocaat is niet bekend met de reden hiervoor. Zij is daarvoor (in december 2023) ook niet verschenen bij een overleg met haar mentor en de pleegouders. In het afgelopen jaar heeft de moeder geen contact met de kinderen gezocht. Er is geen zicht op wanneer het contact tussen hen hervat kan worden. De pleegouders trachten de moeder te betrekken door berichten aan haar te sturen, maar hierop toont de moeder weinig reactie. De moeder stelt dat zij hulp heeft voor haar problematiek, maar niet gebleken is dat een verbetering in haar functioneren is opgetreden. Er is sprake van een terugkerend patroon in de psychische problematiek van de moeder, waardoor zij niet is staat is om voldoende haar verantwoordelijkheden te nemen en beschikbaar te zijn voor de kinderen.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor de beëindiging van het gezag nu er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die er op wijzen dat de moeder binnen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich kan nemen. Voorts is het in het belang van de kinderen dat de pleegouders het gezag hebben en beslissingen kunnen nemen nu de moeder door haar persoonlijke problematiek al geruime tijd niet beschikbaar is voor de kinderen en de moeder ook geen contact onderhoud met de pleegouders.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 14 september 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en J.W.P.N. Hermans en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.