ECLI:NL:GHSHE:2024:736

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.335.820_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg van 5 oktober 2023, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werden verlengd. De moeder voerde aan dat de situatie bij de ouders inmiddels verbeterd was en dat er geen noodzaak meer was voor uithuisplaatsing. De GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) verweerde zich door te stellen dat er nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de ouders niet voldoende betrokken waren bij de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2024 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat, ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, de doelen voor een veilige en stabiele opvoedomgeving nog niet waren behaald. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 maart 2024
Zaaknummer : 200.335.820/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/321762 / JE RK 23-1534 en C/03/321768 / JE RK 23-1535
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. R.A.C. Snel, thans mr. G.M.M. van Tilborg,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
voormalig advocaat: mr. J.M. McKernan.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio],
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018 (hierna: [minderjarige 1]), en
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022 (hierna: [minderjarige 2]).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 oktober 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 december 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van één jaar.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Snel;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering d.d. 3 januari 2024, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- V2-formulier van mr. J.M. McKernan d.d. 23 januari 2024.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof op 13 februari 2024 een V2-formulier ontvangen van de (voormalig) advocaat van de moeder waarbij deze zich onttrekt en waarbij de nieuwe advocaat zich als advocaat van de moeder heeft gesteld.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1]. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2].
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 18 april 2023 in een gezinshuis.
3.2.
Bij beschikking van 9 augustus 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 9 november 2022. De kinderrechter heeft bij die beschikking ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling bij de vader.
Bij beschikking van 19 oktober 2022 is met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg tot 2 november 2022 en is de resterende verzochte termijn (tot 9 november 2022) aangehouden.
Bij beschikking van 1 november 2022 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 november 2022 herroepen en is het resterende verzoek c.q. de resterende verzochte termijn (tot 9 november 2022) tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen. Verder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij genoemde beschikking van 1 november 2022 onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 november 2022 tot 1 november 2023.
De rechtbank heeft bij beschikking van 1 november 2022 eveneens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 1 november 2022 tot 1 mei 2023 onder aanhouding van de resterende verzochte termijn.
Bij beschikking van 9 december 2022 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend in een voorziening voor crisisopvang en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie jeugdhulpaanbieder (te weten een gezinshuis), met ingang van 9 december 2022 tot 9 juni 2023.
Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de rechtbank met ingang van 9 juni 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, verleend tot 1 augustus 2023 en met ingang van 1 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, tot 1 augustus 2023.
Bij beschikking van l4 juli 2023 heeft de rechtbank met ingang van 1 augustus 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, verlengd tot 1 november 2023.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 1 november 2024 alsmede de aan de GI verleende machtiging om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis verlengd voor de duur van zes maanden tot 1 mei 2024, onder aanhouding van de resterende termijn.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Voorop gesteld wordt dat de moeder beoogt alleen op te komen tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn sinds 9 augustus 2022 vanuit de moeder uit huis geplaatst. [minderjarige 2] was toen vier maanden oud en [minderjarige 1] drie jaar. Destijds waren er ruzies tussen de vader en de moeder maar daarvan is nu geen sprake meer. De kinderen zijn veilig bij de moeder en de feedback die de moeder bij de omgangsmomenten krijgt, is positief. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke gronden voor een uithuisplaatsing.
De GI heeft geen concrete en duidelijke doelen opgesteld in een plan van aanpak waarmee voor de ouders duidelijk wordt wat er moet gebeuren om een terugplaatsing mogelijk te maken. De kinderrechter heeft de GI hier al op gewezen in de beschikking van 20 april 2023. De moeder heeft een stijgende lijn doorgemaakt ten aanzien van haar samenwerking met de hulpverlening.
Een uithuisplaatsing is het ultimum remedium. Er bestaat op dit moment geen noodzaak meer om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen. De rechtbank heeft bij de beslissing niet meegenomen dat de situatie bij de ouders nu anders is. De moeder toont liefde en affectie naar de kinderen, neemt haar medicatie, heeft een stabiele relatie met de vader en werkt goed samen met de hulpverlening. Het enkele feit dat de moeder nog ondersteuning nodig heeft, is onvoldoende grond om de uithuisplaatsing te laten voortduren. Zowel de ondersteuning als de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] kan met de juiste ambulante hulpverlening gewaarborgd worden binnen de kaders van de ondertoezichtstelling. Uithuisplaatsing is een te ingrijpend middel. De rechtbank is bij haar beslissing uitgegaan van achterhaalde feiten.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- samengevat - het volgende aan. In tegenstelling tot hetgeen de moeder stelt, heeft de GI wel degelijk gezocht naar passende hulpverlening. Ouders willen echter geen hulpverlening van [instantie 1]. [instantie 2] achtte Intensieve Thuisbegeleiding (ITB) te hoog gegrepen. Dit vraagt motivatie en inzet van het gezin om doelen te bereiken. [instantie 3] biedt ambulante thuisondersteuning. Nu de kinderen in een gezinshuis verblijven is er reeds voldoende ontlasting en wordt ook thuisondersteuning niet passend geacht.
De moeder staat enerzijds open voor hulp, anderzijds lijkt ze snel overvraagd te worden. De GI heeft de vader en de moeder intensief bij alle evaluatiemomenten betrokken maar het is niet gelukt om goed met de ouders in overleg te komen. De vader en de moeder vergeten afspraken of annuleren deze, reageren niet en moeten telkens aangespoord worden. Als de moeder 24 uur per dag voor de kinderen wil zorgen dan mag van de moeder worden verwacht dat ze betrokken is bij school en de met de hulpverlening gemaakte afspraken nakomt. Dat is nu niet het geval.
De vader staat niet open voor hulpverlening en wil ook niet het gesprek aangaan over het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Hij wil alleen maar dat de kinderen weer naar huis komen.
De moeder heeft hulpvragen voor opvoedondersteuning en planning van het huishouden maar kan die niet concreet maken. Bovendien heeft de gemeente aangegeven dat in verband met de betaling van de zorg de omgangsbegeleiding van [instantie 5] niet samengaat met opvoedondersteuning van [instantie 4]. Daarom vindt nu een pilot van [instantie 5] plaats; naast omgangsbegeleiding biedt [instantie 5] nu ook opvoedondersteuning. De moeder kan de zorg voor twee kinderen niet alleen aan en er ontstaan gevaarlijke situaties. Het onderzoek naar de veiligheid dat de GI uitvoert om te bekijken of de kinderen weer bij de ouders kunnen gaan wonen, is nog niet afgerond omdat de ouders vaak niet bij de afspraken aanwezig waren. Dit heeft voor grote vertraging gezorgd.
De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is nog steeds noodzakelijk.
De motivering van de beslissing
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de verlenging van de uithuisplaatsing.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.6.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.4.
Op dezelfde gronden als door de rechtbank in de bestreden beschikking naar voren gebracht oordeelt het hof dat de machtiging uithuisplaatsing moet worden verlengd, omdat de noodzaak hiertoe ten tijde van de bestreden beschikking bestond en ook nu nog aanwezig is. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.
3.6.5.
Voor het hof is het duidelijk dat de moeder heel graag zelf, met inzet van begeleiding, voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wil zorgen. Hoewel deze wens invoelbaar is, volgt het hof de moeder echter niet in haar stelling dat er geen noodzaak is voor uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
Onweersproken is dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Er is al veel hulpverlening ingezet waarbij de moeder wisselend is in de samenwerking en de vader in het geheel niet open staat voor gesprekken en hulpverlening. Desondanks hebben de vader en de moeder een groei laten zien en heeft de GI ingezet op uitbreiding van de omgang.
In de beschikking van 14 juli 2023 heeft de kinderrechter hiertoe concrete instructies gegeven aan zowel de GI als aan de ouders. Aan deze opdrachten is en wordt nog steeds gewerkt. Zo heeft het hof op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling kunnen vaststellen dat er omgangs- en gespreksverslagen worden opgesteld en met de moeder worden gedeeld. De vader en de moeder worden door de GI bij alle overleggen betrokken en de GI is bezig met het organiseren van de benodigde hulp in de thuissituatie van de vader en de moeder. De omgang met de kinderen is inmiddels uitgebreid.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter ook naar voren gekomen dat het de moeder en de vader nog steeds niet lukt om basale zaken op orde te krijgen, zoals bijvoorbeeld het nakomen van afspraken, het formuleren van hulpvragen en het invullen van benodigde formulieren. De moeder is vaak telefonisch onbereikbaar, belt niet terug en laat na e-mails te beantwoorden. Dit leidt tot allerlei vertragingen in diverse processen. Zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd waarom [minderjarige 1] pas zeer recent een nachtje bij de moeder heeft gelogeerd terwijl [minderjarige 1] dit afgelopen zomer al gevraagd heeft. Bij dergelijke belangrijke beslissingen als al dan niet overnachten, is het beleid van de GI om de ouders daar intensief bij te betrekken. Nadat de ouders tot twee keer toe niet naar de betreffende afspraak zijn gekomen, heeft de GI het initiatief bij de moeder gelegd. Vervolgens heeft het nog enige tijd geduurd voordat de overnachting daadwerkelijk gerealiseerd kon worden.
In het evaluatieverslag van de ondertoezichtstelling van 24 augustus 2023 valt te lezen dat de moeder overvraagd wordt wanneer zij alleen de zorg voor de kinderen heeft. Zij kan de aandacht niet tussen de kinderen verdelen en ervaart snel stress. Ondanks alle en intensieve hulpverlening lukt het de moeder, mede vanwege haar persoonlijke problematiek, momenteel (nog) niet om de kinderen een voldoende veilige en voorspelbare opvoedsituatie te bieden. De pedagogisch onderlegde gezinsouders kunnen daarentegen goed aansluiten bij de behoeften van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en bieden hen nu een stabiele opvoedsituatie. Dat is erg belangrijk voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met name ook om de contacten met de vader en de moeder verder te kunnen uitbouwen.
Het hof ziet dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat [minderjarige 1] momenteel eens in de twee weken bij de moeder logeert. Er wordt ook bekeken of [minderjarige 2] een nachtje bij de moeder kan gaan slapen. Hoewel er stappen worden gezet, zijn op dit moment de doelen waaraan de ouders dienen te werken nog onvoldoende behaald om een voldoende veilige, stabiele en gestructureerde opvoedomgeving te kunnen waarborgen die nodig is voor een thuisplaatsing.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het huidige omgangstraject, waarbij wordt ingezet op uitbreiding, juist zal worden doorkruist met een thuisplaatsing en dat is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de machtiging tot uithuisplaatsing in stand te laten.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is voldoende komen vast te staan dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in hun belang en dat het EVRM zich onder de gegeven omstandigheden niet tegen een dergelijke beslissing verzet.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 5 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.