ECLI:NL:GHSHE:2024:733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.329.794_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2009, en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2023 te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem komt te liggen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel deze af te wijzen.

De zaak is gestart met een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2018, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder werd vastgesteld. De vader heeft in de loop der jaren meerdere verzoeken ingediend om deze regeling te wijzigen, maar deze zijn steeds afgewezen. De minderjarige heeft sinds mei 2023 feitelijk bij de vader gewoond, wat aanleiding gaf voor de vader om opnieuw in hoger beroep te gaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2024 is de minderjarige gehoord, en heeft hij zijn wens geuit om bij de vader te wonen. Het hof heeft geconstateerd dat de ouders geen uitvoering hebben gegeven aan eerdere rechterlijke uitspraken en dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict verkeert. Gezien de feitelijke situatie en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming heeft het hof besloten de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vast te stellen. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige bij de moeder verblijft op donderdag na school en eens in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond, met een verdeling van vakanties en feestdagen in onderling overleg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 maart 2024
Zaaknummer: 200.329.794/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/359374 / FA RK 20-2635
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 17 juli 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 18 juli 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2018 voor wat betreft de daarbij vastgestelde hoofdverblijfplaats en regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt gewijzigd, aldus dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf in het vervolg bij de vader zal hebben en [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur bij de moeder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader in te vullen.
2.2.
Bij verweerschrift van 26 september 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans deze verzoeken af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van genoemde minderjarige wenselijk voorkomt en daarnaast de vader te veroordelen om aan de moeder tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de werkelijke kosten van deze procedure.
2.3.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 1 augustus 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het rapport van de raad van 2 januari 2023, ingekomen bij het hof op 18 augustus 2023;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 22 januari 2024, met producties, ingekomen bij het hof op 23 januari 2023;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 26 januari 2024, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 2 februari 2024, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter van het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] heeft onder toezicht gestaan van de GI van 29 september 2020 tot 29 september 2022. [minderjarige] is opnieuw onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 februari 2024, tot
5 november 2024.
3.4.
Bij beschikking van 12 juni 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover in deze procedure van belang, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, op grond waarvan [minderjarige] drie weekenden per vier weken bij de vader verblijft van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
3.5.
In het kader van een procedure op grond van artikel 223 Rv heeft de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 17 juli 2020, voor zover in deze procedure van belang, de verzoeken van de vader met betrekking tot de toevertrouwing van [minderjarige] aan de vader en het vaststellen van een zorgregeling van [minderjarige] met de moeder afgewezen. De ouders zijn doorverwezen naar hulpverlening (STOP-traject) via het uniform hulpaanbod.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 12 juni 2018 gewijzigd voor wat betreft de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaald dat [minderjarige] bij de vader verblijft iedere woensdag uit school tot donderdag naar school en gedurende drie van de vier weekenden van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg in te vullen. De verzoeken van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en een zorgregeling met de moeder vast te stellen zijn afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Hoofdverblijfplaats
3.8.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem wordt vastgesteld. Dit is ook wat de raad heeft geadviseerd in zijn rapport van 2 januari 2023. [minderjarige] verblijft inmiddels sinds mei 2023 bij de vader en gaat op donderdag en zondag naar de moeder. De vader kan [minderjarige] een goede basis bieden en [minderjarige] wil bovendien graag zelf bij de vader wonen. [minderjarige] heeft bij de vader een eigen plek in huis, hetgeen bij de moeder niet het geval is. Bovendien heeft de halfbroer van [minderjarige] , die grotendeels bij de moeder woont, een negatieve invloed op [minderjarige] . [minderjarige] wil graag naar school in [woonplaats vader] , maar het lukt de ouders niet hierover onderling afspraken te maken.
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder wil dat de hoofdverblijf-plaats van [minderjarige] bij haar blijft. De moeder erkent dat [minderjarige] op dit moment de meeste tijd bij de vader verblijft en dat hij in 2023 geruime tijd niet bij de moeder thuis is gekomen. De moeder vreest ervoor dat dit weer het geval zal zijn na de mondelinge behandeling in deze zaak. De moeder heeft zorgen over de schoolgang van [minderjarige] en over het opvoedklimaat bij de vader. De moeder betwist de door de vader genoemde zorgen over de halfbroer van [minderjarige] . De moeder betwist ook dat de wens van [minderjarige] om bij de vader zijn hoofdverblijf te hebben eenduidig is, zoals ook de rechtbank heeft overwogen.
3.10.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De raad heeft er zorgen over dat de ouders geen uitvoering hebben gegeven aan de beslissing van de rechtbank om het hoofdverblijf van [minderjarige] niet te wijzigen naar de vader. De raad handhaaft evenwel het advies om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader vast te stellen, waarbij er aandacht moet zijn voor de contactregeling tussen [minderjarige] en de moeder. In de ogen van de raad is het logischer dat [minderjarige] doordeweeks niet wisselt tussen de ouders, maar zich kan concentreren op zijn school. [minderjarige] heeft zelf, aldus ook bij de raad, de wens geuit bij de vader te willen wonen. Dit betekent dat volgens de raad dat [minderjarige] uiteindelijk van school moet wisselen.
Het is voor de raad moeilijk om duidelijkheid te krijgen over de feitelijke situatie bij de ouders thuis, omdat beide ouders een tegengesteld beeld geven en beide ouders zorgen blijven uiten over de thuissituatie bij de andere ouder. Daarnaast is het zorgelijk dat [minderjarige] heel zelfbepalend is. [minderjarige] heeft meer sturing nodig. Het is van belang dat de GI de regie neemt om er voor te zorgen dat de beslissing van het hof en de verder te maken afspraken over de zorgregeling worden nageleefd.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
De vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is al jarenlang een geschilpunt tussen de ouders. Op grond van de beschikking van 12 juni 2018 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Het verzoek van de vader om toevertrouwing van [minderjarige] aan hem is in de voorlopige voorzieningen procedure bij beschikking van 17 juli 2020 door de rechtbank afgewezen. Ook in de bestreden beschikking van 25 mei 2023 is het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader vast te stellen afgewezen. Gebleken is echter dat de ouders geen uitvoering hebben gegeven aan de bestreden beschikking. [minderjarige] verblijft immers sinds mei 2023 feitelijk bij de vader en bezoekt vanuit daar zijn moeder. Het staat vast dat de ouders geen overeenstemming hebben over dit feitelijke verblijf van [minderjarige] bij de vader. Het hof is van oordeel dat de ouders door dit zo lang voort te laten duren geen van beiden hun ouderlijke verantwoordelijkheid hebben genomen.
Daar komt bij dat de zorgen over [minderjarige] in de afgelopen periode zijn toegenomen. Zo blijkt uit het rapport van de raad van 14 november 2023 dat er een nieuwe ondertoezichtstelling nodig is, omdat [minderjarige] belast is met de strijd tussen zijn ouders en hij zich hierdoor in een loyaliteitsconflict bevindt. [minderjarige] loopt een achterstand op in zijn cognitieve en sociaal- emotionele ontwikkeling. Ook is er sprake van veelvuldig schoolverzuim. Zorgelijk daarbij is dat de ouders volgens de raad niet communiceren, de zorgen die er zijn bagatelliseren en niet mee willen werken aan vrijwillige hulpverlening. De nieuwe ondertoezichtstelling is inmiddels door de rechtbank uitgesproken.
[minderjarige] is thans veertien jaar oud en heeft bij het hof de nadrukkelijke wens geuit om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben en vanuit daar zijn moeder met regelmaat te bezoeken. Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat de raad in het rapport van 2 januari 2023 de rechtbank heeft geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen van de moeder naar de vader en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dit advies heeft gehandhaafd.
[minderjarige] gaat in [woonplaats moeder] naar school (waar de moeder woont) en volgt daar wekelijks MMA-training. [minderjarige] zit in [woonplaats vader] (waar de vader woont) op voetbal, waarvoor hij twee keer doordeweeks traint en op zaterdag een wedstrijd speelt. Deze feitelijke situatie, waarbij [minderjarige] het overgrote deel van de tijd bij de vader woont, duurt inmiddels al bijna een jaar (sinds mei 2023).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wijzigen naar de vader. Dit komt het hof op dit moment, gelet op de bestaande situatie, in het belang van [minderjarige] het meest wenselijk voor. Hiermee komt de juridische werkelijkheid in overeenstemming met de feitelijke werkelijkheid. Het hof benadrukt dat de rol van de GI als regiehouder van groot belang is, waarbij het naleven van rechterlijke uitspraken en nader te maken afspraken over (onder andere) de uitvoering van de zorgregeling voor beide ouders aandachtspunt dienen te zijn.
3.11.3.
Dit betekent dat het verzoek van de vader in hoger beroep zal worden toegewezen en de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats zal worden vernietigd.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.12.
De vader staat, zo is tijdens de mondelinge behandeling bevestigd, achter een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige] eens in de veertien dagen een weekend bij de moeder verblijft.
3.13.
De moeder staat achter de beslissing van de rechtbank, waarin een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader is vastgesteld. Er is geen sprake van dat deze zorgregeling in strijd is met de gerechtvaardigde belangen van [minderjarige] .
3.14.
De raad adviseert - kort samengevat - in voornoemde rapportage van 2 januari 2023 een contactregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft om het weekend van vrijdagavond tot zondagavond, en als er een zaterdagse voetbalwedstrijd is van zaterdag na de wedstrijd tot zondagavond. De vakanties en feestdagen kunnen volgens de raad in onderling overleg worden verdeeld.
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.15.2.
Het hof onderschrijft het door de raad benoemde belang van een goede zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal worden vastgesteld. De volgende regeling wordt het meest in het belang van [minderjarige] geacht. [minderjarige] zal bij de moeder verblijven iedere donderdag na school tot vrijdag voor school. [minderjarige] kan dan op donderdag in [woonplaats moeder] zijn MMA-training volgen. Daarnaast zal [minderjarige] bij de moeder verblijven eens in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond, tenzij [minderjarige] op zaterdag een voetbalwedstrijd heeft. [minderjarige] verblijft dan van zaterdag na de wedstrijd tot zondagavond bij de moeder. Het hof zal bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, waarbij de ouders dit in onderling overleg verder vast dienen te stellen.
Het hof gaat er vanuit dat beide ouders invulling zullen geven aan voornoemde regeling en [minderjarige] zullen stimuleren en faciliteren contact te hebben met de andere ouder. Dit geldt ook voor de schoolgang van [minderjarige] , die op dit moment nog in [woonplaats moeder] is. Ook hier ligt, zoals hiervoor beschreven, een rol voor de GI om de uitvoering van deze uitspraak te monitoren.
3.15.3.
Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen tussen de [minderjarige] en de moeder zal toewijzen, op de wijze zoals hiervoor aangegeven. De bestreden beschikking zal op dit punt worden vernietigd.
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure en aangezien de moeder en de vader met elkaar getrouwd zijn geweest. Dit betekent dat het verzoek van de moeder ten aanzien van de proceskostenveroordeling reeds op die grond zal worden afgewezen nog daargelaten het feit dat de vader grotendeels in het gelijk is gesteld en er geen enkele grond aanwezig wordt geacht een veroordeling van de werkelijke proceskosten van de vrouw toe te wijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
25 april 2023;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2018, voor zover het de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft;
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
  • [minderjarige] verblijft bij de moeder iedere donderdag na school tot vrijdag voor school;
  • [minderjarige] verblijft eens in de veertien dagen bij de moeder van vrijdag na school tot zondagavond, tenzij [minderjarige] op zaterdag een voetbalwedstrijd heeft, in welk geval [minderjarige] bij de moeder verblijft van zaterdag na de voetbalwedstrijd tot zondagavond;
  • de vakanties en de feestdagen worden in onderling overleg bij helfte gedeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.M.D.M. van der Linden en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.