ECLI:NL:GHSHE:2024:728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.325.612_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot nietigheid c.q. niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen Rabobank

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een incident tot nietigheid c.q. niet-ontvankelijkheid, ingediend door de Coöperatieve Rabobank U.A. tegen [appellant]. De Rabobank vorderde dat de memorie van grieven van [appellant] nietig zou worden verklaard, omdat deze volgens de Rabobank niet voldeed aan de eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid. De Rabobank stelde dat de memorie als een obscuur libel moest worden gekwalificeerd, omdat deze niet duidelijk aangaf tegen welke rechtsoverwegingen van het bestreden vonnis de grieven waren gericht. [Appellant] voerde verweer tegen deze vordering en stelde dat zijn grieven wel degelijk voldoende waren onderbouwd.

Het hof heeft de vordering van de Rabobank afgewezen. Het hof oordeelde dat de memorie van grieven in voldoende mate de bezwaren van [appellant] tegen het bestreden vonnis uiteenzet. Het hof benadrukte dat per grief beoordeeld moet worden of de gronden voor het hoger beroep voldoende naar voren zijn gebracht. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor dagbepaling van het arrest in de hoofdzaak, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit arrest volgt op een eerder verstekvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin [appellant] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de Rabobank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.325.612/01
arrest van 5 maart 2024
gewezen in het incident tot nietigheid c.q. niet-ontvankelijkheid in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna aangeduid als [appellant] ,
advocaat: mr. C.G. Matze te Breda,
tegen
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aangeduid als Rabobank,
advocaat: mr. P. Jansen te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 mei 2023, in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/395476 / HA ZA 22-120 gewezen vonnis van 21 december 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 mei 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen waaruit blijkt dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende incident tot nietigheid c.q. niet-ontvankelijkheid, met een productie;
  • een processtuk zijdens [appellant] , getiteld 'incident antwoord conclusie'.
Het heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

6.De beoordeling

In het incident
3.1.
Bij verstekvonnis van 5 januari 2022 is [appellant] op vordering van Rabobank veroordeeld tot betaling van € 70.790,08 in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. Rabobank heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van hypothecaire geldlening.
[appellant] heeft tegen dat vonnis verzet ingesteld. Bij het in dit hoger beroep bestreden vonnis in verzet heeft de rechtbank het verstekvonnis bekrachtigd.
3.2.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis en in zijn memorie van grieven zeven grieven tegen het vonnis geformuleerd.
3.3.
Rabobank vordert in het incident de memorie van grieven nietig te verklaren dan wel [appellant] in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Rabobank heeft daartoe aangevoerd dat de memorie van grieven als een obscuur libel moet worden gekwalificeerd, omdat de memorie niet voldoet aan minimale eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid. Volgens Rabobank blijkt uit de memorie van grieven niet tegen welke rechtsoverwegingen van het bestreden vonnis de grieven zijn gericht, zijn de toelichtingen op de grieven onduidelijk, worden vele rechtsgronden en rechtsgevolgen door elkaar genoemd en worden slechts blote stellingen, zonder onderbouwingen, geponeerd.
3.4.
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
3.5.
Het hof zal de vordering in het incident afwijzen. De stelling van Rabobank dat de memorie van grieven als geheel niet voldoet aan de eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid en daarom volledig buiten beschouwing moet worden gelaten, wordt verworpen. Per grief zal moeten worden beoordeeld of en in hoeverre daarmee de gronden voor het hoger beroep al dan niet behoorlijk naar voren zijn gebracht en voldoende kenbaar zijn voor de rechter en de wederpartij. Die beoordeling zal in de hoofdzaak plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de door de Rabobank opgeworpen stelling dat [appellant] een in hoger beroep verboden eis in reconventie instelt.
3.6.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de memorie van grieven overigens in voldoende mate wat in hoofdlijnen de bezwaren van [appellant] tegen het bestreden vonnis zijn. Het hof begrijpt uit de memorie van grieven dat [appellant] zich met alle zeven grieven in de kern op het standpunt stelt dat de rechtbank heeft miskend dat in de geldleningsovereenkomst van 30 november 2007 aan [appellant] en diens toenmalige partner Bast een nationale hypotheekgarantie (NHG) is verstrekt, dat die overeenkomst nog steeds geldt, ook nadat Bast wegens het beëindigen van de relatie door Rabobank uit de hoofdelijkheid is ontslagen, en dat [appellant] nog steeds rechten aan de NHG kan of moet kunnen ontlenen.
Ook Rabobank heeft dit uit de memorie van grieven moeten en kunnen begrijpen, zeker in samenhang gelezen met de stukken van de eerste aanleg. Gelet op de inhoud van de memorie van antwoord heeft Rabobank ook daadwerkelijk de strekking van de grieven van [appellant] begrepen.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor dagbepaling arrest in de hoofdzaak.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 april 2024 voor dagbepaling arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, E.H. Schulten en B.E.L.J.C. Verbunt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 maart 2024.
griffier rolraadsheer