ECLI:NL:GHSHE:2024:727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.324.975_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over annuleringskosten bij tussentijdse opzegging van overeenkomst voor aanleg zonnepanelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelende onder de naam Fidato Dairy Farms-Fidato Trading GOAT 500, tegen Enexis Netbeheer B.V. De zaak betreft een overeenkomst voor de aanleg van zonnepanelen die niet is uitgevoerd. Enexis vordert betaling van annuleringskosten, terwijl [appellant] betoogt dat hij niet gehouden is deze kosten te betalen vanwege transportschaarste op het elektriciteitsnet. Het hof oordeelt dat [appellant] de overeenkomst heeft opgezegd en dat hij op grond van de algemene voorwaarden van Enexis annuleringskosten verschuldigd is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, die eerder de vordering van Enexis heeft toegewezen. Het hof overweegt dat de opzegging een eenzijdige rechtshandeling is en dat Enexis gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de verklaring van [appellant]. De hoogte van de annuleringskosten wordt door het hof ook niet betwist, en [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF [vestigingsplaats]

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.324.975/01
arrest van 5 maart 2024
in de zaak van
[appellant], handelende onder de naam Fidato Dairy Farms-Fidato Trading GOAT 500, Fidata Interim,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond,
tegen
Enexis Netbeheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Enexis,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 maart 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 december 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Enexis als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10009639\ CV EXPL 22-3503)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

samenvatting
3.1.
Deze zaak gaat het in het kort over het volgende. [appellant] heeft een overeenkomst met Enexis gesloten voor het verrichten van werkzaamheden in verband met de aanleg van zonnepanelen. Deze overeenkomst is niet uitgevoerd. Enexis vordert betaling van annuleringskosten. [appellant] stelt dat hij niet gehouden is deze kosten te betalen, omdat de reden voor het niet uitvoeren van de overeenkomst ligt in transportschaarste op het elektriciteitsnet van Enexis. Het hof zal oordelen dat [appellant] moet betalen.
feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen hebben in september 2019 een overeenkomst gesloten voor de aanleg van een aansluiting en het verwijderen van de MS/LS elektriciteitsaansluiting of > 3 x 80 A LS
elektriciteitsaansluiting door Enexis bij [appellant] voor een bedrag van € 13.465,05. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Enexis van toepassing.
b. [appellant] is de overeenkomst aangegaan handelend vanuit zijn eenmanszaak.
c. Artikel 8.2. van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
“ Bij tussentijdse beëindiging van de Overeenkomst door opzegging zijdens Opdrachtgever heeft Opdrachtnemer recht op betaling van:
a.
a) de overeengekomen prijs verminderd met de voor hem rechtstreeks uit de beëindiging voortvloeiende besparingen dan wel, indien dit uit de aard van de overeenkomst of de gemaakte afspraken voortvloeit, de prijs van het door Opdrachtnemer reeds uitgevoerde deel van de Overeenkomst, vermeerderd met
b) de ten tijde van beëindiging door Opdrachtnemer gedane investeringen en gemaakte en te maken kosten voortvloeiend uit door Opdrachtnemer reeds aangegane verplichtingen alsmede
c) de door Opdrachtnemer door de opzegging te lijden schade, tenzij Opdrachtgever een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.”
[appellant] heeft [X] B.V. (hierna: [X]) ingeschakeld voor de aanleg van de zonnepaneleninstallatie.
d. De uitvoering van het project is meermaals uitgesteld. In april 2021 is er overleg tussen [X], Enexis en [appellant]. Enexis bevestigt op 9 april 2021 het volgende:
“Hierbij even een kort besprekingsverslag en de aanvraag voor de gegevens voor het laten inbouwen
van de MS-schakelaar (RMU). Het project is al meerdere keren uitgesteld, maar we hebben nu begrepen dat het doorgaat? U geeft aan dat de zonnepanelen in augustus geplaatst gaan worden? Door capaciteitsproblemen kunnen wij de aansluiting op zijn vroegst in September realiseren.”
e. Enexis antwoordt [X] op 30 april 2021 als volgt
: “Zoals besproken kan er niet opnieuw een GV aansluiting worden aangevraagd op het betreffende adres.
Er heerst namelijk Transportschaarste fase 1A oranje op het betreffende Transporthoofdstation Distributie.
Kort samengevat:
• Bij Transportschaarste fase 1(gele gebieden) wordt er alleen nog nieuwe teruglevering toegestaan voor GV aansluitingen t/m 1750KVA
• Bij Transportschaarste fase 1A (oranje gebieden) of fase 2( rode gebieden) wordt er geen nieuwe teruglevering meer toegestaan voor GV aansluitingen (>3x80A)”
f. Per e-mail laat [appellant] op 23 juni 2021 het volgende weten:
“Mijn zonnepanelen leverancier heeft zich teruggetrokken. Dus helaas wordt het project afgeblazen.”.
g. Enexis antwoordt daarop binnen een half uur dat het project geannuleerd zal worden en er annuleringskosten in rekening gebracht moeten worden.
h. [appellant] heeft hierop direct geschreven:
“Wij accepteren geen annuleringskosten.”
i. Op 3 augustus 2021 heeft Enexis [appellant] nogmaals bericht dat ze het project gaan annuleren en wordt gevraagd of goed is begrepen dat [appellant] akkoord gaat met de annuleringskosten.
j. Enexis heeft vervolgens bij factuur van 3 september 2021 een bedrag van € 2.286,90
(inclusief btw) in rekening gebracht.
rechtbankprocedure
3.3.1.
In de onderhavige procedure vordert Enexis betaling van € 2 .729,18 (€ 2.286,90 aan hoofdsom, € 99,24 aan rente en € 343,04 aan incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft Enexis, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] heeft de overeenkomst opgezegd. Op grond van artikel 8.2 van de overeengekomen algemene voorwaarden moet [appellant] annuleringskosten betalen.
3.3.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
In het eindvonnis heeft de rechtbank overwogen dat het [appellant] is die op 23 juni 2021 de opdracht annuleert, omdat zijn zonnepanelenleverancier zich heeft teruggetrokken. Dat Enexis zelf de stekker uit dít project heeft getrokken omdat er een capaciteitsgebrek was, is niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de stukken. Het capaciteitsgebrek was er kennelijk wel op een later moment. Dit volgt uit de e-mail van 28 juni 2021 die door [appellant] bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht. Uit deze e-mail blijkt ook dat op 17 juni 2019, toen de opdracht werd gegeven, er nog voldoende capaciteit was voor de teruglevering (rov. 4.2. eindvonnis). Op grond daarvan heeft de rechtbank de vordering van Enexis toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
hoger beroep
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Enexis.
annulering
3.5.1.
Het hof begint met grief I. [appellant] betoogt allereerst dat bij hem de wil ontbrak om op te zeggen en dat Enexis er niet op heeft mogen vertrouwen dat hij de overeenkomst wilde beëindigen. [appellant] concludeert dat hij niet heeft opgezegd en dat het Enexis is die de overeenkomst heeft beëindigd, waardoor de annuleringskosten niet verschuldigd zijn.
3.5.2.
Het hof constateert dat de opzegging van deze overeenkomst een eenzijdige gerichte rechtshandeling is van [appellant] die is gericht tot Enexis. Een rechtshandeling vereist (1) een op rechtsgevolg gerichte wil die (2) zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Dit is de eerste grondslag voor het ontstaan van deze rechtshandeling. Een tweede grondslag staat in 3:35 BW; dat is het bij de geadresseerde opgewekte vertrouwen.
3.5.3.
Als het hof er veronderstellenderwijs van uit gaat dat de wil tot opzegging heeft ontbroken bij [appellant] (en voornoemde eerste grondslag dus niet aanwezig is), dan moet de vraag worden beantwoord of Enexis gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een door [appellant] gewekte schijn. Als eerste constateert het hof dat sprake is van een verklaring van [appellant] (‘toedoen’ van [appellant]) aan Enexis. [appellant] heeft immers aan het Enexis het volgende laten weten:
“Mijn zonnepanelen leverancier heeft zich teruggetrokken. Dus helaas wordt het project afgeblazen.”.(zie feit f in rov. 3.2). Of [appellant] met het woord ‘project’ in dit bericht heeft bedoeld te verwijzen naar het zonnepanelenproject of naar het elektriciteitsproject kan hierbij in het midden blijven nu het hof al heeft overwogen er veronderstellenderwijs van uit te gaan dat de wil tot opzegging bij [appellant] heeft ontbroken.
Dat Enexis dit vervolgens heeft opgevat als een opzegging blijkt uit haar antwoorden op dit bericht (zie feit g en i in rov. 3.2). Enexis heeft gecontroleerd of zij het bericht goed heeft begrepen als annulering. Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit de overgelegde e-mailberichten dat [appellant] dat niet heeft betwist. [appellant] heeft alleen geprotesteerd tegen de annuleringskosten.
Na de gemotiveerde betwisting van Enexis dat zij sinds het sluiten van de overeenkomst in 2019 de capaciteit steeds beschikbaar heeft gehouden voor [appellant] en dat op 30 april 2021 slechts werd geantwoord op de vraag om een andere aansluiting te maken heeft [appellant] zijn stelling dat transportschaarste de oorzaak is van het niet uitvoeren van het project onvoldoende onderbouwd. Hierbij had [appellant] kunnen denken aan het overleggen van (e-mail, app of andere schriftelijke) berichten tussen [X] en Enexis en tussen [X] en hemzelf. Verder verwijst het hof op dit punt naar de overweging van de rechtbank en maakt die tot de zijne (rov 4.2 eindvonnis). Hierbij merkt het hof op dat het ook voor [appellant] duidelijk had moeten zijn dat in die overweging abusievelijk het jaartal 2021 staat geschreven waar 2019 is bedoeld, nu tussen partijen onbetwist is dat de overeenkomst is gesloten in 2019.
Dit betekent naar het oordeel van het hof dat gelet op het feit dat de overeenkomst al bijna twee jaar voordien was gesloten, het project een aantal keer werd uitgesteld (waarbij de oorzaak niet relevant is) en partijen in april 2021 overleg hebben gehad over dit lopende project waarbij [appellant]/[X] onder meer heeft gevraagd of er een andere aansluiting dan de reeds aangevraagde aansluiting mogelijk was, de opvatting van Enexis dat [appellant] de overeenkomst wilde opzeggen overeen kwam met de zin die zij redelijkerwijs aan zijn verklaring mocht toekennen. Verder is het naar het oordeel van het hof geen sprake van een situatie waarin de rechtshandeling voor [appellant] nadelig is, terwijl Enexis van het uitblijven van bescherming geen nadeel zou ondervinden.
In de gegeven omstandigheden oordeelt het hof dat het ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Enexis zich beroept op het opgewekte vertrouwen uit artikel 3:35 BW. Dit betekent dat het hof evenals de rechtbank uitgaat van een opzegging door [appellant]. Toepassing van de overeengekomen algemene voorwaarden brengt met zich dat [appellant] vergoeding van kosten aan Enexis is verschuldigd. Grief I slaagt niet.
annuleringskosten
3.6.1.
Met de tweede grief verzet [appellant] zich tegen de hoogte van de annuleringskosten. Volgens [appellant] is niet inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden er zijn verricht, wanneer welke uren zijn besteed en waarom er vier engineers waren betrokken, terwijl [appellant] geen waarde heeft genoten van enige verrichte prestatie van Enexis.
3.6.2.
Allereerst overweegt het hof dat niet in geschil is dat [appellant] is gebonden aan artikel 8.2 van de algemene voorwaarden van Enexis. Daarin hebben partijen afgesproken dat [appellant] bij een tussentijds einde van de overeenkomst door opzegging, zoals hier aan de orde is, (onder meer) de gemaakte kosten moet betalen aan Enexis. Daarbij is niet vereist dat [appellant] waarde heeft genoten van een prestatie van Enexis.
Het hof overweegt dat voor deze gemaakte kosten geldt dat beoordeeld moet worden of er een redelijke mate van zekerheid is dat Enexis deze kosten heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof is dat zo. [appellant] heeft niet betwist dat Enexis in dit project werkzaamheden heeft verricht. Enexis heeft een factuur gestuurd voor ‘
diverse werkzaamheden’ en in de procedure een productie overgelegd waaruit blijkt dat er 24 uur is besteed aan het project door vier engineers. [appellant] heeft geprotesteerd tegen het aantal engineers, maar hij heeft daar niets over te zeggen. Partijen hebben niets afgesproken over de wijze waarop Enexis haar werkzaamheden zou inrichten, welke mensen zij zou inzetten en wat die mensen voor werkzaamheden zouden verrichten. Enexis is daar dus vrij in. Dit geldt ook voor het aantal uren dat Enexis heeft besteed. Ook daarin was zij vrij. Dat deze kosten leiden tot een resultaat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is niet gesteld en ook niet gebleken. De tweede grief slaagt ook niet.
3.7.
De overige grieven hebben geen zelfstandige betekenis. Ook die grieven slagen dus niet.
bewijsaanbod
3.8.
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat Enexis te kampen had en heeft met transportschaarste. Het bewijsaanbod zal op dit punt dus niet beslissend kunnen zijn. Voor het standpunt van [appellant] dat er ook ten aanzien van de overeengekomen aansluiting geen capaciteit zou zijn, heeft hij te weinig gesteld. Het hof verwijst naar het overwogene in rov. 3.5.3. [appellant] heeft opgemerkt bereid te zijn bewijs bij te brengen door het overleggen van schriftelijke verklaringen, maar heeft nagelaten dat daadwerkelijk te doen. Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen bedoelde verklaringen in het geding te brengen. [appellant] had dat uit eigen beweging dienen te doen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist.
slotsom
3.9.1.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Enexis worden vastgesteld op:
- griffierecht
783,00
- salaris advocaat
858,00
(1 punt × appeltarief I)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal:
1.819,00
3.9.2.
Enexis heeft vergoeding van wettelijke handelsrente gevorderd over de proceskosten veroordeling. Het hof zal echter de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijzen, omdat de wettelijke handelsrente slechts toewijsbaar is bij een vordering tot nakoming van een handelsovereenkomst. Met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, zal het hof de wettelijke rente over de proceskosten eerst vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak toewijzen.

4.De uitspraak

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 21 december 2022;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Enexis vastgesteld op € 1.819,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellant] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
- veroordeelt [appellant] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan,
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de hierin vermelde proceskostenveroordeling en de daarover verschuldigde wettelijke rente;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 maart 2024.
griffier rolraadsheer