ECLI:NL:GHSHE:2024:721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.308.778_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van postcontractuele verplichtingen en contractuele boetes in civiele rechtszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van [XXX] Beheer B.V., [XXX] Holding B.V. en [XXX] Foam B.V. tegen [YYY] Beheer B.V. en een andere geïntimeerde. De appellanten verwijten de geïntimeerden dat zij postcontractuele verplichtingen hebben geschonden door bedrijfsgeheimen en auteursrechtelijk beschermde werken openbaar te maken, en door een non-concurrentiebeding te schenden. De zaak is ontstaan na een overeenkomst van opdracht tussen [XXX] Holding en [geïntimeerde], waarbij de laatste als algemeen directeur voor [XXX] Foam werkte. Na beëindiging van de overeenkomst hebben de appellanten geconstateerd dat de geïntimeerden vertrouwelijke informatie hebben gedeeld met een concurrent, Trocellen, en hebben zij diverse vorderingen ingesteld, waaronder het vorderen van contractuele boetes. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van de appellanten deels toegewezen, maar de appellanten zijn in hoger beroep gegaan om de hoogte van de toegewezen boetes te verhogen. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerden contractuele boetes hebben verbeurd door het schenden van het geheimhoudingsbeding, het relatiebeding en het IE-beding, en heeft de boetes gematigd tot een totaal van € 239.750,00. Het hof heeft ook bepaald dat de geïntimeerden de vertrouwelijke documenten moeten overhandigen aan de appellanten en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij niet voldoen aan deze veroordeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.308.778/01
arrest van 5 maart 2024
in de zaak van

1.[XXX] Beheer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[XXX] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[XXX] Foam B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [XXX] Beheer, [XXX] Holding, [XXX] Foam, en gezamenlijk als [appellanten] ,
advocaat: mr. R.M. Sjoerdsma te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[YYY] Beheer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] , [YYY] Beheer en gezamenlijk als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F.W. Amendt te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 februari 2022 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 5 februari 2020 en 12 januari 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/261042 / HA ZA 19-120)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 11 juli 2023 door [appellanten] toegezonden productie 119, die bij de mondelinge behandeling in het geding is gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van het geschil
3.1.
In deze zaak gaat het in hoger beroep in de kern om het volgende. [appellanten] verwijten [geïntimeerden] dat zij (post)contractuele verplichtingen jegens hen hebben geschonden door 1) openbaring van bedrijfsgeheimen, 2) openbaring van auteursrechtelijk beschermde werken en 3) schending van het tussen partijen overeengekomen non-concurrentie /relatiebeding. [appellanten] stellen dat [geïntimeerde] in het geheim, kort na het einde van zijn opdracht als algemeen directeur voor [XXX] Foam, voor Trocellen - een belangrijke leverancier van [appellanten] - heeft gewerkt met als doel een concurrerende productie-installatie voor Trocellen te (laten) ontwerpen en bouwen, waarbij gebruik werd gemaakt van de vertrouwelijke knowhow, kennis en IE-rechtelijk beschermde materialen van [appellanten] vorderen van [geïntimeerden] diverse bedragen aan boetes en schade. Volgens [geïntimeerden] is geen sprake geweest van het delen van vertrouwelijke informatie met derden. Ook is er geen concurrerende productie-installatie gebouwd. Evenmin is er volgens [geïntimeerden] schade geleden.
In principaal en incidenteel hoger beroep
Feiten en omstandigheden
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
De aan [appellanten] verbonden ondernemingen houden zich bezig met het vervaardigen van schokabsorberende en drainerende producten die worden ontwikkeld onder de merknaam "Proplay". Deze producten worden samengesteld uit foam en worden onder meer toegepast in kunstgrasconstructies van sportvelden en speeltuinen. De onderneming opereert mondiaal.
3.2.2.
[XXX] Holding en [geïntimeerde] hebben op 1 april 2015 een overeenkomst van
opdracht gesloten. Uit hoofde van deze overeenkomst was [geïntimeerde] als opdrachtnemer
van [XXX] Holding belast met alle werkzaamheden noodzakelijk in de functie van
algemeen directeur voor [XXX] Foam, een werkmaatschappij en 100% dochteronderneming van [XXX] Holding. [XXX] Holding is een 100% dochteronderneming van [XXX] Beheer.
3.2.3.
In de overeenkomst van opdracht zijn bepalingen opgenomen over respectievelijk
industriële en intellectuele eigendomsrechten (artikel 6), non-concurrentie en relaties (artikel
7) en geheimhouding (artikel 8):
"Artikel 6. Industriële en intellectuele eigendomsrechten
Alle rechten van industriële en intellectuele eigendom, zoals auteursrechten, merkrechten,
octrooien, rechten op modellen en tekeningen, kwekersrechten enzovoorts die bij
opdrachtnemer zijn opgekomen tijdens de looptijd van deze overeenkomst en samenhangen
met de opdracht, behoren aan opdrachtgever en worden geacht aan opdrachtgever te zijn
overgedragen zonder dat hiervoor een nadere overdacht zal zijn vereist en zonder dat de
opdrachtnemer recht heeft op een vergoeding hiervoor. Opdrachtnemer is gehouden
opdrachtgever bij eerste gelegenheid op de hoogte te stellen van alle vindingen die tot de
bovenbedoelde rechten aanleiding zouden kunnen geven. Het is opdrachtnemer niet
toegestaan om de resultaten van zijn werkzaamheden zelf openbaar te maken, te
verveelvoudigen, in het verkeer te brengen, te verkopen, te verhuren, af te leveren of
anderszins te verhandelen dan wel voor een ander aan te bieden of te doen inschrijven.
Artikel 7. Non-concurrentie en relaties
1. Opdrachtnemer verbindt zich jegens opdrachtgever niet zelf, middellijk of onmiddellijk,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van opdrachtgever:
a. gedurende de looptijd als gedurende 12 maanden na de beëindiging van deze
overeenkomst in welken hoedanigheid dan ook, direct of indirect, diensten te verlenen c.q.
werkzaamheden te verrichten voor derden die vergelijkbare activiteiten verrichten als de
activiteiten die door opdrachtgever worden uitgevoerd, zulks ongeacht op wiens initiatief dit
geschiedt;
b. gedurende de looptijd als gedurende 12 maanden na de beëindiging van deze
overeenkomst een klant of een andere persoon die een zakelijke relatie onderhoudt met
opdrachtgever te bedienen, dan wel over te halen of trachten over te halen zijn relatie met
opdrachtgever te beëindigen of dit anderszins te bewerkstelligen, of iets te doen waardoor de relatie nadelig beïnvloed zou kunnen worden, zulks ongeacht op wiens initiatief dit
geschiedt.
(…)
3. Onverminderd het voorafgaande onthouden opdrachtnemer en de door hem ingeschakelde personen zich ervan bewust iets te doen waardoor de bedrijfsvoering van opdrachtgever nadelig beïnvloed zou kunnen worden.4. Bij schending van het hiervoor bepaalde verbeurt de opdrachtnemer een direct opeisbare boete aan opdrachtgever van € 12.500 per overtreding te vermeerderen met € 500 voor iedere dag waarop een overtreding eventueel voortduurt, zonder dat opdrachtgever enig verlies of schade behoeft te bewijzen en onverminderd de overige rechten van opdrachtgever krachtens de wet of de onderhavige overeenkomst, zoals onder meer het recht van opdrachtgever om nakoming van de overeenkomst dan wel een verbod en/of schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft, alsmede om tot onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst over te gaan voor zover deze nog mocht bestaan.
Artikel 8. Geheimhouding
1. Opdrachtnemer verbindt zich zowel gedurende het bestaan van deze overeenkomst als na
beëindiging — om welke reden ook — daarvan op geen enkele wijze aan wie dan ook enige
kennis of gegevens te openbaren met betrekking tot de zaken van opdrachtgever alsmede
van de daarmee samenwerkende personen, klanten, ondernemingen en/of instellingen, die
hem bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht als
bedoeld in de overeenkomst.
(…)
3. Bij schending van de geheimhoudingsplicht verbeurt de opdrachtnemer een direct
opeisbare boete aan opdrachtgever van € 12.500 per overtreding te vermeerderen met € 500
voor iedere dag waarop een overtreding eventueel voortduurt, zonder dat opdrachtgever
enig verlies of schade behoeft te bewijzen en onverminderd de overige rechten van
opdrachtgever krachtens de wet of de onderhavige overeenkomst, zoals onder meer het
recht van opdrachtgever om nakoming van de overeenkomst dan wel een verbod en/of
schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten
overtreft, alsmede om tot onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst over te gaan voor
zover deze nog mocht bestaan.
(…)
Artikel 10. Boete
Voor zover in deze overeenkomst niet anders is bepaald is een partij ingeval van niet-nakoming van enige bepaling van deze overeenkomst ten gevolge van diens toerekenbare tekortkoming, ten gunste van de benadeelde partij een boete verschuldigd van € 12.500 te vermeerderen met € 500 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de overige rechten van de benadeelde partij krachtens de wet of de onderhavige overeenkomst, zoals onder meer het recht om nakoming van de overeenkomst dan wel een verbod en/of schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft.”
3.2.4.
Op 11 september 2017 hebben [persoon A] , [XXX] Holding, [XXX] Beheer enerzijds en [geïntimeerden] anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij zij hun afspraken over en in verband met het beëindigen van de overeenkomst van opdracht per 1 september 2017 hebben vastgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
"Artikel 4. Post contractuele verplichtingen
4.1.
Alle postcontractuele verplichtingen die voortvloeien uit de tussen [XXX] Holding
B.V. en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van opdracht, waaronder in ieder
geval begrepen (maar niet beperkt tot) het relatiebeding, het geheimhoudingsbeding (....),
blijven ook na het einde van de overeenkomst van opdracht - en ondanks de in artikel 7.4
opgenomen finale kwijting - onverminderd van kracht. [geïntimeerde] blijft
eveneens gebonden aan de daaraan verbonden boetebepalingen."
3.2.5.
[YYY] Beheer is een holdingmaatschappij van [geïntimeerde] .
3.2.6.
[appellanten] hebben bij brief van 16 november 2018 [geïntimeerde] aangeschreven
inzake (vermeende) schending van de postcontractuele verplichtingen, [geïntimeerde] gesommeerd hiermee op te houden en bij wijze van voorschot een bedrag van € 12.500,-- te voldoen. Bij e-mail van 28 november 2018 heeft de advocaat van [geïntimeerde] laten weten niet aan de sommaties te zullen voldoen.
3.2.7.
[appellanten] hebben na daartoe verkregen verlof van de rechtbank Zeeland-West-
Brabant op 18 januari 2019 conservatoir bewijsbeslag gelegd uit hoofde van artikel 843a jo artikel 730 Rv en /of artikel 1019b-1019c Rv jo artikel 843a Rv op een groot aantal documenten van [geïntimeerden] Daarnaast hebben [appellanten] op 29 mei 2020 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [geïntimeerden] onder [ZZZ] Notarissen.
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.
In de onderhavige procedure vorderden [appellanten] in eerste aanleg, in de hoofdzaak, na wijziging van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat het op 18 januari 2019 gelegde conservatoir bewijsbeslag
rechtmatig is gelegd;
2. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] door:
i. het openbaren van vertrouwelijke kennis en knowhow, oftewel bedrijfsgeheimen, met betrekking tot de productie-installatie(s) van [appellanten] aan derde partijen;
ii. het openbaren van auteursrechtelijke werken van [appellanten] aan derde partijen;
iii. binnen 12 maanden na beëindiging van de overeenkomst van opdracht
- het verrichten van werkzaamheden voor Trocellen; het onderhouden van relaties met Trocellen en met andere zakelijke relaties van [appellanten] alsmede het trachten over te halen van deze partijen om hun relatie met [appellanten] te beëindigen; dan wel door handelingen te verrichten waardoor de relatie van [appellanten] met een of meerdere partijen nadelig zou zijn kunnen beïnvloed;
hun contractuele verplichtingen jegens [appellanten] hebben geschonden;
3. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] door de onder 2. bedoelde toerekenbare tekortkomingen een contractuele boete hebben verbeurd van € 12.500,00 per vastgestelde overtreding plus € 500,00 per dag dat die overtreding heeft voortgeduurd tot aan datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens
[appellanten] door auteursrechtelijk beschermde werken en vertrouwelijke kennis en
knowhow, oftewel bedrijfsgeheimen, met betrekking tot de producties-installatie(s)
van [appellanten] aan derde partijen te openbaren;
5. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] inbreuk maken op aan [appellanten]
toekomende auteursrechten door auteursrechtelijk beschermde werken van [appellanten]
aan derde partijen te openbaren;
6. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van
het vonnis aan [appellanten] te betalen het bedrag van € 1.491.000,-, en dit bedrag te vermeerderen met € 1.000,- voor elke dag die verstreken is tussen 21 december 2019 en
de datum van het vonnis, althans de door de rechtbank bepaalde contractuele boete,
behoudens het recht op aanvullende schadevergoeding;
7. voor zover de geleden schade het bedrag van de contractuele boete zoals genoemd
onder 6. overstijgt, [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van
de door [appellanten] als gevolg van de onder 2. bedoelde toerekenbare tekortkomingen,
de onder 4. Bedoelde onrechtmatige handelingen en de onder 5. bedoelde
auteursrechtinbreukmakende handelingen geleden schade, nader op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
2 november 2018 tot aan de dag der voldoening van het gehele bedrag;
8. [geïntimeerden] te bevelen onmiddellijk na betekening van het vonnis zich te onthouden van elk doen en nalaten in strijd niet de postcontractuele verplichtingen;
9. [geïntimeerden] te bevelen onmiddellijk na betekening van het vonnis iedere openbaarmaking en/of verveelvoudiging van werken die inbreuk maken op de auteursrechten van [appellanten] te staken en gestaakt te houden;
10. [geïntimeerden] te bevelen onmiddellijk na betekening van het
vonnis ieder onrechtmatig gebruik en/of onrechtmatige openbaarmaking van de
bedrijfsgeheimen te staken en gestaakt te houden;
11. [geïntimeerden] te bevelen om alle documenten, voorwerpen, materialen en/of
elektronische bestanden die bedrijfsgeheimen van [appellanten] of auteursrechtelijk
beschermde werken van [appellanten] bevatten, geheel over te dragen aan [appellanten] en
vervolgens die documenten, voorwerpen, materialen en/of elektronische bestanden
onverwijld te vernietigen;
12. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan
[appellanten] van € 10.000,00 voor iedere dag of elke keer, ter keuze van [appellanten] ,
dat zij geheel of gedeeltelijk niet voldoen aan de bevelen/veroordelingen onder 6., 7.,
8., 9., 10. en 11.;
13. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de volledige kosten van deze
procedure dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen
bedrag ter vergoeding van de redelijke en evenredige gerechtskosten die [appellanten]
hebben gemaakt als bedoeld in de artikelen 1019h lid 1 Rv en 1019ie Rv, te vermeerderen
met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de
datum van het vonnis.
3.3.2.
Tevens hebben [appellanten] twee incidentele vorderingen ingesteld. Allereerst hebben [appellanten] uit hoofde van artikel 843a jo artikel 1019a Rv – verkort weergegeven – inzage gevorderd door middel van dataseparatie met bijstand van een deurwaarder en ICT-deskundige in bescheiden die zich uit hoofde van het gelegde bewijsbeslag in gerechtelijke bewaring bevinden. Voorts hebben [appellanten] – kort samengevat – gevorderd om bij voorlopige voorziening i) [geïntimeerden] te bevelen zich te onthouden van elk doen en nalaten in strijd met de postcontractuele verplichtingen, ii) iedere openbaarmaking en/of verveelvoudiging van werken die inbreuk maken op auteursrechten van [appellanten] te staken en gestaakt te houden en iii) ieder gebruik en openbaarmaking van bedrijfsgeheimen van [appellanten] te staken en gestaakt te houden. Tevens hebben [appellanten] gevorderd om bij toewijzing van deze incidentele vorderingen te bepalen dat [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van een dwangsom aan [appellanten] wanneer niet voldaan wordt aan de op te leggen bevelen. Daarbij hebben [appellanten] gevorderd om [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de volledige kosten van het incident dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag ter vergoeding van de redelijke en evenredige proceskosten die [appellanten] hebben gemaakt als bedoeld in artikel 1019h Rv.
3.3.3.
Aan de incidentele vorderingen en de vorderingen in de hoofdzaak hebben [appellanten] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerden] hebben (post)contractuele verplichtingen jegens [appellanten] geschonden door openbaring van bedrijfsgeheimen en auteursrechtelijk beschermde werken en door het schenden van het tussen partijen overeengekomen non-concurrentie /relatiebeding. [geïntimeerde] heeft volgens [appellanten] in het geheim, kort na het einde van zijn opdracht als algemeen directeur voor [persoon A] , voor Trocellen - een belangrijke leverancier van [appellanten] - gewerkt met als doel een concurrerende productie-installatie voor Trocellen te (laten) ontwerpen en bouwen, waarbij gebruik werd gemaakt van de vertrouwelijke knowhow, kennis en IE-rechtelijk beschermde materialen die aan [appellanten] toebehoren.
3.3.4.
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer, voor zover in hoger beroep van belang, zal in het navolgende aan de orde komen.
3.3.5.
Bij vonnis in incidenten van 5 februari 2020 heeft de rechtbank in het incident ex artikel 843a Rv:
i. [geïntimeerden] veroordeeld toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder van
Equilibristen gerechtsdeurwaarders te [plaats] , voor zover nodig met bijstand van een
ICT-deskundige van Probatius te [plaats] , inzage neemt in alle bescheiden die zich
thans uit hoofde van het gelegde bewijsbeslag in gerechtelijke bewaring bevinden en door
middel van dataseparatie bepaalt in welke documenten de zoektermen opgenomen in
productie 13 voorkomen, welke dataseparatie in één of meerdere fasen plaats mag vinden;
ii. [geïntimeerden] veroordeeld toe te staan en te gedogen dat de deurwaarder de
(voor de relevante fase) als relevant geselecteerde (digitale) bescheiden, welke resultante
zijn van de dataseparatie en welke (voor de relevante fase) kwalificeren als "definitieve
selectie",
-aan de advocaat van [appellanten] ter beschikking stelt, waarna de advocaat van [appellanten] een selectie maakt van de (digitale) bescheiden uit de "definitieve selectie" die hij aan [appellanten] wenst te verstrekken;
- [geïntimeerden] vervolgens het recht heeft om binnen 15 kalenderdagen na de dag
waarop de advocaat van [geïntimeerden] de selectie als bedoeld onder 2.1 heeft ontvangen
bezwaar te maken tegen afgiften of inzage van bepaalde documenten;
-dat [geïntimeerden] geacht wordt zijn bezwaren niet te handhaven als hij daarover niet
binnen 15 dagen na het schriftelijk kenbaar maken van het bezwaar dit, door dagvaarding
van [appellanten] ter zake (die vrijwillig zal verschijnen) ter beoordeling heeft voorgelegd aan de Voorzieningenrechter;
iii. bepaald dat de (digitale en hard copy) bescheiden die de deurwaarder van
Equilibristen gerechtsdeurwaarder te [plaats] (waaronder mede te verstaan: de ICT-deskundige van Probatius te [plaats] die onder verantwoordelijkheid van de
deurwaarder werkt) in het kader van het bewijsbeslag (al dan niet digitaal) heeft gekopieerd,
doch welke in het kader van de dataselectie niet worden uitgeselecteerd, onder de bewaarder
blijven totdat liet vonnis in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan;
iv. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan
[persoon A] van € 10.000,-- voor iedere dag of elke keer, ter keuze van [appellanten] , dat zij geheel of gedeeltelijk niet voldoen aan de bevelen opgenomen onder i. en ii. met een maximum van € 100.000,--.
3.3.6.
Bij hetzelfde vonnis in incidenten van 5 februari 2020 heeft de rechtbank ter zake de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening:
i. [geïntimeerden] veroordeeld onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen
vonnis voor de duur van het geding ieder gebruik en openbaarmaking van de
bedrijfsgeheimen van [appellanten] te staken en gestaakt te houden;
ii. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan
[appellanten] van € 10.000,-- voor iedere dag of elke keer, ter keuze van [appellanten] , dat zij geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan het bevel opgenomen onder i., met een maximum van
€ 100.000,--.
3.3.7.
Op 17 mei 2021 heeft een mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaats gevonden bij de rechtbank.
3.3.8.
In het eindvonnis van 12 januari 2022 heeft de rechtbank in de hoofdzaak [geïntimeerden] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk veroordeeld om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 109.500,00. Tevens zijn [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen wettelijke rente. De vorderingen van [appellanten] zijn voor het overige afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.4.
[appellanten] hebben in principaal hoger beroep 15 grieven aangevoerd. [appellanten]
hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis in incidenten en het eindvonnis en vorderen, na eiswijziging, dat het hof bij arrest voor zover als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] contractuele boetes hebben verbeurd door het
Geheimhoudingsbeding te overtreden ter hoogte van een bedrag van € 675.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en [geïntimeerden] binnen veertien dagen na betekening van dit arrest veroordeelt tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van
€ 675.000,00 aan verbeurde contractuele boetes wegens overtredingen van het geheimhoudingsbeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
II. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] contractuele boetes hebben verbeurd door het
Relatiebeding te overtreden ter hoogte van een bedrag van € 975.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en [geïntimeerden] binnen veertien dagen na betekening van dit arrest veroordeelt tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 975.000,00 aan verbeurde contractuele boetes wegens overtredingen van het Relatiebeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
III. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] contractuele boetes hebben verbeurd door het IE-beding te overtreden ter hoogte van een bedrag van € 187.500,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en [geïntimeerden] binnen veertien dagen na betekening van dit arrest veroordeelt tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 187.500,00 aan verbeurde contractuele boetes wegens overtredingen van het IE-beding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] door op onrechtmatige wijze bedrijfsgeheimen van [appellanten] te verkrijgen, gebruiken en openbaren;
V. voor recht verklaart dat [geïntimeerden] inbreuk hebben gemaakt op aan [appellanten] toekomende auteursrechten door auteursrechtelijk beschermde werken van [appellanten] aan derde partijen te openbaren;
VI. [geïntimeerden] beveelt om binnen veertien kalenderdagen na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest - op eigen kosten - alle documenten voorwerpen, substanties, materialen of elektronische bestanden die op onrechtmatige wijze
primairenige kennis of gegevens met betrekking tot de zaken van [persoon A] alsmede van de daarmee samenwerkende personen, klanten, ondernemingen en/of instellingen, die [geïntimeerden] bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht voor [persoon A] dan wel
subsidiairbedrijfsgeheimen van [appellanten] bevatten, te overhandigen aan [appellanten] en voor zover dergelijke documenten voorwerpen, substanties, materialen of elektronische bestanden niet (geheel) kunnen worden overhandigd of na overhandiging aan [appellanten] nog steeds (digitaal) in bezit zijn van [geïntimeerden] , het niet (geheel) overhandigbare deel - eveneens op eigen kosten - te vernietigen (ex artikel 6 lid 1 sub f Wet bescherming bedrijfsgeheimen (hierna: Wbb));
VII. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een dwangsom aan [appellanten] van € 12.500,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of elke keer, ter keuze van [persoon A] , dat zij geheel of gedeeltelijk niet voldoen aan de bevelen/veroordelingen opgenomen onder VI; en
VIII. [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt in de volledige kosten van deze procedure, zowel in de eerste aanleg als in het onderhavige hoger beroep, dan wel een ander door het hof in goede justitie te bepalen bedrag ter vergoeding van de redelijke en evenredige gerechtskosten die [appellanten] hebben gemaakt als bedoeld in de artikelen 1019h Rv en 1019ie Rv, zowel in de eerste aanleg als in het onderhavige hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
3.5.
[geïntimeerden] voeren verweer in principaal hoger beroep en zij hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, waar nodig onder verbetering c.q. aanvulling van de gronden, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep en eerste aanleg en nakosten.
3.6.
Daarnaast hebben [geïntimeerden] incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zes grieven aangevoerd. [geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis in incidenten van 5 februari 2020 en opnieuw rechtdoende:
- het (inzage)incident (ex 843a Rv) alsnog af te wijzen;
- te verklaren voor recht dat het beslag onrechtmatig is gelegd en dat de onder het vernietigde inzagerecht vallende producties geen onderdeel uitmaken van deze procedure.
Tevens hebben [geïntimeerden] geconcludeerd het eindvonnis gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw recht doende:
- de gevorderde betaling van de boetes, zoals door de rechtbank toegewezen tot een
bedrag van € 109.500,00, alsnog afwijzen;
- te verklaren voor recht dat het beslag onrechtmatig is gelegd en dat de onder het
vernietigde inzagerecht vallende producties geen onderdeel uitmaken van deze
procedure;
- [appellanten] te veroordelen om binnen 1 week na het wijzen van het arrest alle digitale
stukken, die verkregen zijn door het gelegde beslag en het verkregen inzagerecht,
blijvend te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 voor elke
dag of deel van een dag dat [appellanten] nalaat te voldoen aan die veroordeling;
- [appellanten] te veroordelen om binnen 1 week na het wijzen van het arrest alle
fysieke stukken, die zij onder zich heeft, die verkregen zijn door het gelegde beslag en
het verkregen inzagerecht, terug te geven aan [geïntimeerden] op straffe van een
dwangsom van € 25.000,00 voor elke dag of deel van een dag dat [appellanten]
nalaat te voldoen aan die veroordeling;
- [appellanten] te veroordelen te betalen aan [geïntimeerden] tegen behoorlijk bewijs
van kwijting, al hetgeen [geïntimeerden] aan [appellanten] hebben voldaan uit hoofde
van het vonnis in eerste aanleg, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum waarop [appellanten] de betalingen heeft ontvangen, tot aan de dag van
terugbetaling van [appellanten] aan [geïntimeerden]
Ook hebben [geïntimeerden] gevorderd om [appellanten] met uitvoerbaarverklaring bij voorraad hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep (en de kosten uit eerste aanleg) en de nakosten.
3.7.
[appellanten] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen voor zover bestreden in het incidenteel hoger beroep, met hoofdelijke veroordeling [geïntimeerden] in de proceskosten op dezelfde wijze als gevorderd in het principaal hoger beroep.
Eiswijziging
3.8.
[appellanten] hebben in principaal hoger beroep hun eis gewijzigd zoals is weergegeven onder rov. 3.4. [geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellanten] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Beoordeling van de grieven
3.9.
In het navolgende zal het hof de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zoveel mogelijk per onderwerp beoordelen. Daarbij beoordeelt het hof ook de (gewijzigde) vorderingen van [appellanten] zoals weergegeven onder rov. 3.4. aan de hand van de met acht Romeinse cijfers opgesomde onderdelen.
3.10.
Met grief 1 in principaal hoger beroep betogen [appellanten] dat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het petitum. Deze grief behoeft geen inhoudelijke behandeling nu [appellanten] hun eis in hoger beroep hebben gewijzigd en op die gewijzigde eis recht zal worden gedaan.
Non-concurrentie- en relatiebeding3.11. [appellanten] vorderen onder II) – samengevat – een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] contractuele boetes hebben verbeurd door overtreding van het non-concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in de overeenkomst van opdracht. [appellanten] baseren hun vordering zowel op (i) sub a van lid 1 van artikel 7 van de overeenkomst van opdracht, als (ii) sub b van lid 1 van artikel 7 van de overeenkomst van opdracht, als (iii) lid 3 van artikel 7 van de overeenkomst van opdracht. Hierbij geldt dat de bedingen als bedoeld onder (i) en (ii) zijn beperkt in tijd en golden van 1 september 2017 tot 1 september 2018. Het beding als bedoeld onder (iii) kent geen beperking in tijd. [appellanten] stellen dat [geïntimeerden] in totaal 78 keer het non-concurrentie- en relatiebeding hebben geschonden. Ter onderbouwing wijzen [appellanten] op de door hen in het geding gebrachte producties 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 59, 60, 95, 96, 97, 98, 99, 100 en 102. [appellanten] menen daarbij dat elke dag waarop [geïntimeerde] heeft gewerkt voor Trocellen een nieuwe schending oplevert van het beding. Op basis daarvan maken [appellanten] aanspraak op een bedrag van in totaal € 975.000,00 (78 x € 12.500,00) aan contractuele verbeurde boetes.
3.12.
[appellanten] bestrijden met grieven 10 tot en met 12 in principaal hoger beroep het oordeel van de rechtbank inzake de gestelde schending van het non-concurrentie- en relatiebeding, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Met grieven 2 en 3 in het incidenteel hoger beroep bestrijden [geïntimeerden] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] het non-concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden en de wijze waarop de boetes zijn berekend. Deze grieven, de gewijzigde eis en wat [appellanten] daaraan ten grondslag hebben gelegd, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.13.
Het hof wijst de vorderingen van [appellanten] af voor zover deze zijn gebaseerd op het werken voor Trocellen in de periode vanaf 1 september 2018 (gebaseerd op lid 3 van artikel 7 van de overeenkomst van opdracht). Uit het bepaalde in artikel 7 lid 3, gelezen in samenhang met lid 1 sub a en b, volgt dat voor zover gedragingen betrekking hebben op concurrenten (sub a), klanten of andere zakelijke relaties (sub b), voor deze gedragingen de beperkingen gelden zoals in lid 1 sub a en b bepaald en dat daaraan een termijn van 12 maanden is verbonden, wat impliceert dat de desbetreffende gedragingen na afloop van die 12 maanden niet langer zijn verboden. Daarmee is niet verenigbaar een uitleg van artikel 7 lid 3 die erop neerkomt dat het werken voor een concurrent of het bedienen van een klant of andere zakelijke relatie ook na die 12 maanden is verboden en wel voor onbepaalde tijd. Met een dergelijke uitleg zou het beding bovendien in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 101 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en daarmee nietig zijn. Artikel 7 lid 3 van de overeenkomst van opdracht strekt kennelijk tot bescherming van [appellanten] tegen andere gedragingen waardoor haar bedrijfsvoering nadelig beïnvloed zou kunnen worden. Voor zover de vorderingen van [appellanten] zijn gebaseerd op genoemde gedragingen van [geïntimeerden] na afloop van de 12-maandentermijn op 1 september 2018 zijn deze dus niet toewijsbaar.
3.14.
Uit de stellingen van [appellanten] met betrekking tot productie 102 volgt dat [geïntimeerden] volgens [appellanten] in de periode 8 juni 2018 t/m 6 december 2018 op 77 dagen werkzaamheden hebben verricht voor Trocellen. Op deze stellingen is het door hen in hoger beroep gevorderde boetebedrag gebaseerd. Hieruit volgt dat de overtreding volgens [appellanten] is aangevangen op 8 juni 2018 en niet eerder. Daarnaast volgt uit de overige onder rov. 3.11. opgesomde producties dat [geïntimeerden] vanaf 8 juni 2018 daadwerkelijk werkzaamheden verricht hebben voor Trocellen. Ook volgt uit de overgelegde e-mailberichten dat deze werkzaamheden in elk geval hebben voortgeduurd tot 1 september 2018. Ook de rechtbank heeft dit onbestreden vastgesteld, alsook dat deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als het verlenen van diensten aan of het verrichten van werkzaamheden voor Trocellen die, als potentiële concurrent, vergelijkbare activiteiten verricht als [appellanten] in de zin van artikel 7 lid 1 sub a van de overeenkomst van opdracht. Anders dan [appellanten] stellen, moet naar het oordeel van het hof het non-concurrentiebeding zo worden uitgelegd dat sprake is van één overtreding die is aangevangen op 8 juni 2018 en vervolgens heeft voortgeduurd tot in elk geval 1 september 2018, aangezien het steeds dezelfde werkzaamheden betreft voor dezelfde partij, namelijk het opzetten van een concurrerende productielijn voor Trocellen. [geïntimeerden] hebben daarom een boete verbeurd van € 12.500,- en voorts een dagelijkse boete van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding heeft voortgeduurd (84 dagen).
Uit de door [appellanten] overlegde producties 98 en 102 volgt verder dat [geïntimeerde] op of omstreeks 27 augustus 2018 een bezoek heeft gebracht aan [---] , waarvan vaststaat dat dit een relatie is van [appellanten] Voorts hebben [appellanten] gesteld dat [---] belangrijke onderdelen van de productie-installatie van [appellanten] aan [appellanten] heeft geleverd, en dat het bezoek van [geïntimeerden] aan [---] tot doel had om [---] over te halen dezelfde onderdelen (in dezelfde configuratie) aan Trocellen te leveren voor haar beoogde concurrerende productie-installatie. [geïntimeerden] hebben het bezoek aan [---] niet weersproken. Het lag voorts op de weg van [geïntimeerden] om duidelijkheid te geven over het doel van dit bezoek, maar [geïntimeerden] hebben in plaats daarvan slechts aangevoerd dat het door [appellanten] gestelde doel niet blijkt uit het overgelegde bewijs. Daarmee hebben [geïntimeerden] de stellingen van [appellanten] onvoldoende gemotiveerd betwist. Met [appellanten] is het hof van oordeel dat door deze activiteit van [geïntimeerden] de zakelijke relatie van [appellanten] met deze leverancier nadelig beïnvloed zou kunnen worden in de zin van artikel 7 lid 1 sub b van de overeenkomst van opdracht. [geïntimeerden] hebben hierdoor de in artikel 7 lid 4 opgenomen contractuele boete ter hoogte van € 12.500,- verbeurd.
Dit betekent dat de vordering van [appellanten] voor wat betreft de overtreding van het non-concurrentie- en relatiebeding (vordering sub I) in beginsel toewijsbaar is tot een bedrag van:
€ 12.500,- ( [---] )
€ 54.500,- (Trocellen; te weten € 12.500,- + € 42.000,-) +
€ 67.000,- Totaal
In zoverre slagen grieven 10 tot en met 12 in het principaal hoger beroep en deels grief 3 van het incidenteel hoger beroep (ten aanzien van het voortduren van de overtreding), en falen grieven 2 en 3 (voor het overige) in incidenteel hoger beroep.
Geheimhouding
3.15.
[appellanten] vorderen onder I) – samengevat – een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] contractuele boetes hebben verbeurd door overtreding van het geheimhoudingsbeding zoals opgenomen in de tussen [XXX] Holding en [geïntimeerde] op 1 april 2015 gesloten overeenkomst van opdracht. [appellanten] stellen dat [geïntimeerden] in totaal 54 keer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Ter onderbouwing wijzen [appellanten] op de door hen in het geding gebrachte producties 11, 17, 18, 19, 20, 21, 35, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 52, 53, 54, 56, 57, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 80, 81, 83, 84, 86, 87, 88, 89, 92, 93 en 94. Op basis daarvan maken [appellanten] aanspraak op een bedrag van in totaal € 675.000,00 (54 x
€ 12.500,00) aan contractueel verbeurde boetes. [appellanten] bestrijden met grieven 3 en 5 t/m 9 in principaal hoger beroep het oordeel van de rechtbank inzake de gestelde schending van het geheimhoudingsbeding, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Met grieven 1 en 3 van het incidenteel hoger beroep bestrijden [geïntimeerden] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden en de wijze waarop de boetes zijn berekend. Deze grieven, de gewijzigde eis en wat [appellanten] daaraan ten grondslag hebben gelegd, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.16.
Het hof stelt het volgende voorop. Zoals is weergegeven onder rov. 3.2.3. is in artikel 8 van de overeenkomst van opdracht een geheimhoudingsbeding opgenomen, waarbij [geïntimeerde] zich heeft verbonden tot geheimhouding zowel gedurende het bestaan van deze overeenkomst als na beëindiging — om welke reden ook — daarvan. Daarbij heeft [geïntimeerde] zich verbonden om
‘op geen enkele wijze aan wie dan ook enige kennis of gegevens te openbaren met betrekking tot de zaken van opdrachtgever alsmede van de daarmee samenwerkende personen, klanten, ondernemingen en/of instellingen, die hem bekend zijn geworden tijdens of ten gevolge van de uitoefening van de opdracht als bedoeld in de overeenkomst.’Op 11 september 2017 is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij partijen hun afspraken over en in verband met het beëindigen van de overeenkomst van opdracht per 1 september 2017 hebben vastgelegd. In deze vaststellingsovereenkomst zijn in artikel 4 de post-contractuele verplichtingen opgenomen, waaronder het geheimhoudingsbeding. Daarbij is bepaald dat deze ook na het einde van de overeenkomst van opdracht - en ondanks de in artikel 7.4 opgenomen finale kwijting - onverminderd van kracht zijn. Ook is opgenomen dat [geïntimeerde] gebonden blijft aan de daaraan verbonden boetebepalingen.
3.17.
Ter beantwoording van de vraag welke informatie valt onder het geheimhoudingsbeding komt het aan op de uitleg van datgene wat partijen hebben afgesproken. Het hof stelt vast dat partijen in de overeenkomst van opdracht hebben volstaan met een algemene beschrijving in artikel 8 zoals onder rov. 3.16. is weergegeven. Voor wat betreft de uitleg van die bepaling komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [appellanten] voeren aan dat het geheimhoudingsbeding van artikel 8 verbiedt om alle gegevens te openbaren met betrekking tot zaken van de opdrachtgever, waarbij het niet uitmaakt of het gaat om bedrijfsgeheime gegevens of niet. [geïntimeerden] brengen daartegen in dat artikel 8 alleen ziet op vertrouwelijke informatie en niet op informatie die algemeen bekend is.
3.18.
Naar het oordeel van het hof moet het geheimhoudingsbeding van artikel 8 worden uitgelegd in samenhang met de overige bepalingen die zijn opgenomen in de overeenkomst van opdracht. Tegen die achtergrond mocht [geïntimeerde] het geheimhoudingsbeding zo opvatten dat het [geïntimeerde] niet vrijstond om (bedrijfs)geheime informatie van [appellanten] met derden te delen. De bepaling draagt de titel “Geheimhouding”, terwijl ook lid 2 spreekt van een “geheimhoudingsplicht”. Deze terminologie veronderstelt dat de informatie waarop de bepaling betrekking heeft geheim is. Informatie die niet (meer) geheim is, kan immers ook niet geheim worden gehouden. Het hof betrekt hierbij het gegeven dat de overeenkomst van opdracht ziet op werkzaamheden die [geïntimeerde] als algemeen directeur bij [XXX] Foam uit zou voeren en in welk kader [geïntimeerde] kennis zou nemen van bedrijfsgevoelige informatie, waarbij [appellanten] redelijkerwijs een belang zouden hebben om te voorkomen dat die informatie in handen zou komen van concurrerende partijen. [appellanten] hebben geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te veronderstellen dat partijen ook bedoeld hebben dat het [geïntimeerde] evenmin was toegestaan overige informatie met derden te delen. Een verplichting om geen enkele informatie over [appellanten] – geheim of niet – aan derden te openbaren, zou mede gelet op de daaraan verbonden boetebepaling voor [geïntimeerde] een zeer vergaande verplichting inhouden zonder dat daarmee een redelijk belang van [appellanten] zou zijn gediend. Op een dergelijke uitleg van de geheimhoudingsbepaling hoefde [geïntimeerde] niet bedacht te zijn.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is het hof voorts van oordeel dat het geheimhoudingsbeding niet slechts betrekking heeft op bedrijfsgeheime informatie met betrekking tot de productie-installatie(s) van [appellanten] De tekst van de bepaling geeft daartoe geen aanleiding, terwijl [appellanten] er evident belang bij hebben dat alle commercieel gevoelige informatie, waaronder informatie over omzet, winst, klanten, leveranciers of bedrijfsvoering van [appellanten] , niet wordt geopenbaard aan derden, welk belang voor [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst duidelijk moet zijn geweest. Ook dergelijke informatie, mits geheim, valt daarom onder de kennis en gegevens bedoeld in artikel 8 waarvan het [geïntimeerden] niet vrijstond om deze te openbaren.
Ten slotte voeren [appellanten] terecht aan dat de geheimhoudingsverplichting van artikel 8 voortduurt na het einde van de overeenkomst van opdracht, zodat openbaarmaking in strijd met deze bepaling na het einde van deze overeenkomst ook een schending daarvan oplevert als gevolg waarvan de contractuele boete wordt verbeurd. Anders dan de rechtbank lijkt te overwegen in rov. 2.13 van het eindvonnis volgt uit het bepaalde in artikel 8 van de overeenkomst van opdracht of artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst voorts niet dat de geheimhoudingsverplichting eindigt bij afloop van het non-concurrentie/relatiebeding.
3.19.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] door iedere openbaarmaking van bedrijfsgeheime informatie van [appellanten] een boete verbeurd heeft, ook voor de periode na het einde van de overeenkomst van opdracht (1 september 2017). Daarbij overweegt het hof dat voor de berekening van verschuldigde boetes elke openbaarmaking van bedrijfsgeheime informatie als een afzonderlijke schending moet worden beschouwd. [geïntimeerde] kon op ieder moment voorafgaand aan een openbaarmaking de beslissing nemen om de bedrijfsgeheime informatie wel of niet te openbaren. De contractueel overeengekomen boete is daarbij bedoeld om steeds als prikkel te (blijven) fungeren om dergelijke informatie niet te delen met derden. Anders dan [appellanten] betogen, levert elke e-mail waarbij bedrijfsgeheime informatie is gedeeld met derden niet noodzakelijkerwijs een nieuwe overtreding van de geheimhoudingsbepaling op, maar meerdere berichten of gedragingen op dezelfde dag of binnen kort tijdsbestek en over hetzelfde onderwerp kunnen onder omstandigheden als één handeling en dus als één schending van de geheimhoudingsbepaling worden beschouwd. Op basis van het voorgaande kwalificeren de volgende handelingen als afzonderlijke schendingen:
1. E-mail van 27 april 2018 aan Trocellen met toezending van technische tekeningen door [geïntimeerde] (productie 35). [geïntimeerde] deelt een gedetailleerde tekening met Trocellen van een machine van de vestiging van [persoon A] in [plaats] .
2. E-mail van 11 juni 2018 aan Trocellen door [geïntimeerde] met financiële informatie. Uit de begeleidende e-mail blijkt dat veel prijsinformatie, waaronder informatie over de kostprijs, afkomstig is van [persoon A] (productie 40).
3. E-mail met bijlage "Production Process SPSP Project" [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 12 juni 2018 met daarin een gedetailleerde beschrijving van het productieproces voorzien van foto’s van de productie-installatie van [appellanten] (productie 41). E-mail met bijlage "SOR SPSP Project" [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 12 juni 2018 met informatie over de op te zetten productielijn, welk document onder meer foto’s bevat van de productielijn van [appellanten] (productie 42, blz. 12).
4. E-mail van 13 juni 2018 [geïntimeerde] aan Trocellen met gedetailleerde cijfers van de verkoop afkomstig van [appellanten] , blijkens laatste deel e-mail (productie 43).
5. E-mail van 13 juni 2018 (20:02u) van [geïntimeerde] aan Trocellen met daarin onder meer informatie over de levering van matten door [appellanten] aan een bepaalde klant (Hof Kasselmann), welke informatie blijkens de reactie van Trocellen kennelijk niet bij haar bekend was (productie 44). In de e-mail van 14 juni 2018 (7:57u) geeft [geïntimeerde] aan Trocellen nadere informatie over de kwaliteit van het product van [appellanten] (‘ [persoon A] has a recipe for each product’ etc.).
6. E-mail van 14 juni 2018 van [geïntimeerde] aan Trocellen waarin, in het kader van onderhandelingen over inkoop bij [appellanten] , inhoudelijke informatie over de strategie van [appellanten] wordt gedeeld (productie 45). Verder wordt informatie gedeeld over de prijs die [appellanten] heeft betaald aan een concurrent van Trocellen (Alveo).
7. E-mail van 15 juni 2018 van [geïntimeerde] aan Trocellen waarin o.a. vertrouwelijke informatie wordt gedeeld over een geplande bedrijfsovername (productie 47).
8. E-mail van 3 juli 2018 van [geïntimeerde] aan Trocellen waarin informatie wordt gedeeld over de wijze waarop ruw materiaal wordt opgeslagen (met een tweetal foto’s) door ‘ [persoon A] ’ ( [persoon A] ) (productie 50).
9. E-mail van 11 juli 2018 van [geïntimeerde] aan Trocellen over de aanschaf van machines, waarbij hij in detail aangeeft wat het kost om de machines die [appellanten] gebruiken te dupliceren (scenario ‘ [XXX] copy’) (productie 52).
10. E-mail van 12 juli 2018 van [geïntimeerde] aan Trocellen met gedetailleerde informatie over en tekening van de productie-installatie van [appellanten] (‘Layout as S. has in the USA’) (productie 53).
11. E-mailwisselingen tussen [geïntimeerde] en Trocellen van 5 augustus en 27 augustus 2018 waarin [geïntimeerde] verkoopcijfers van [appellanten] deelt over de jaren 2013 t/m 2016 en omzetgegevens over de jaren 2010 t/m 2017 (‘Dutch factory only’) (producties 56 en 60).
11. E-mail van [geïntimeerde] aan Trocellen van 15 augustus 2018 met prijslijst van 2017 van [appellanten] en informatie over de mogelijke prijsverhoging over 2018 (productie 57).
11. E-mail met 2 bijlagen [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 4 september 2018 waarin specifieke informatie wordt gedeeld over toeleveranciers van [appellanten] incl. volumes (productie 61, deels gelijk aan presentatie overgelegd als productie 59).
11. E-mail met bijlage [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 5 september 2018 met specifieke informatie over een door [appellanten] gehanteerde mix aan ruwe materialen, en vertrouwelijke informatie over overnameonderhandelingen (productie 62).
11. E-mail met bijlage [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 5 september 2018 met specifieke informatie over toeleveranciers van [appellanten] (productie 63).
11. E-mail met bijlage "Post processing line" van [geïntimeerde] aan [---] d.d. 5 september 2018 inclusief gedetailleerde informatie en foto’s van het productieproces van [appellanten] (productie 64).
17. E-mail met bijlage “SPSP-Project Q&A” [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 5 september 2018, waarbij gedetailleerde informatie wordt gedeeld over de verkopen van [appellanten] in de verschillende markten/segmenten en informatie wordt gedeeld over beperkte productiecapaciteit van [appellanten] in de Verenigde Staten (productie 65).
17. E-mail met bijlage “Building design notes” [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 6 september 2018 met daarbij gedetailleerde tekeningen en foto’s van de productielijn van [appellanten] (productie 66).
19. E-mail met bijlage “Milling and suction device” van [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 6 september 2018 met uitleg over de werking van de productielijn van [appellanten] en foto’s van [appellanten] (productie 67).
19. E-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en Trocellen d.d. 7 september 2018 met specifieke informatie over het productieproces van [appellanten] (productie 68).
19. E-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en Trocellen d.d. 13 september 2018. [geïntimeerde] deelt informatie over de productielijn en werkwijze van [appellanten] (productie 70).
22. E-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en Trocellen d.d. 18 september 2018. [geïntimeerde] verstrekt gedetailleerde informatie over de onderdelen van een op maat gemaakte machine van de productielijn van [appellanten] : ‘made that themselves only bought the hydraulic unit, the snowblower, the ventilator and the air ducts’ (productie 71).
22. E-mailcorrespondentie met bijlagen tussen [geïntimeerde] en Trocellen d.d. 18 september 2018. [geïntimeerde] deelt informatie over onder meer de gemiddelde verkoopprijs en de kostprijs van [appellanten] (productie 72).
22. E-mail met bijlage “SPSP Project – Preparation Investment Committee” [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 19 september 2018. [geïntimeerde] geeft in rood zijn commentaar en deelt vertrouwelijke informatie over de afzetmarkt van [appellanten] en over de gehanteerde prijzen en condities door [appellanten] (productie 73).
25. E-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en Trocellen d.d. 19 september 2018. [geïntimeerde] deelt informatie over specifiek gebruik van een oven door [appellanten] om te komen tot de juiste receptuur (productie 76).
26. E-mails met bijlage [geïntimeerde] aan Trocellen d.d. 27 en 28 september 2018. [geïntimeerde] deelt gedetailleerde informatie met foto over het productieproces van [appellanten] (productie 77 en 78).
27. E-mailwisseling met bijlage "Foam Blower" tussen [geïntimeerde] en leden Project Team (Trocellen) d.d. 3 oktober 2018. [geïntimeerde] deelt informatie over de werking (en foto’s) van een onderdeel van de productielijn van [appellanten] (productie 81).
27. E-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en Trocellen d.d. 12 oktober 2018 (productie 84). Het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] hiermee het geheimhoudingsbeding heeft geschonden, hebben [geïntimeerden] niet althans onvoldoende gemotiveerd bestreden.
29. E-mailwisseling van 2-12 november 2018 tussen [geïntimeerde] met Trocellen en Bombi over offerte van Bombi. [geïntimeerde] heeft gedetailleerde beschrijvingen van de productielijn van [appellanten] gedeeld met Bombi, alsook foto’s, video’s en CAD-/bouwtekeningen van de installatie van [appellanten] , hetgeen door Bombi is bevestigd (producties 11, 17, 18, 19, 20, 21, 83).
30. E-mail met bijlage "post processing line" [geïntimeerde] aan Compac srl d.d. 3 november 2018. In de bijlage staan uitgebreide beschrijvingen en foto’s over het productieproces van [appellanten] (productie 89).
30. E-mailwisseling tussen [geïntimeerde] en Tarkett Sports d.d. 3 en 4 december 2018: [geïntimeerde] deelt informatie over stukgelopen overnameonderhandelingen en omzet en winstcijfers van [appellanten] (productie 93).
32. E-mail met bijlage "Mixing and feeding line" [geïntimeerde] aan Stawimpianti d.d. 31 december 2018. Bevat beschrijvingen van de productielijn van [appellanten] inclusief technische tekeningen en foto’s (productie 94).
3.20.
Geconcludeerd kan worden dat [geïntimeerde] in bovengenoemde gevallen door middel van e-mails en / of daarbij gevoegde bijlagen bedrijfsgeheime informatie – want naar zijn aard vertrouwelijk en niet bij derden bekend – van [appellanten] heeft gedeeld met onder meer aan Trocellen verbonden personen en andere derden. Bij deze schendingen is sprake van het delen van fotomateriaal, technische en / of commerciële informatie van [appellanten] met derden. [geïntimeerden] hebben hun stelling dat [appellanten] de desbetreffende informatie zelf op enigerlei wijze al openbaar hadden gemaakt (via rondleidingen, online etc.), en dat deze informatie anderszins reeds voor derden beschikbaar was, niet althans onvoldoende met concrete feiten onderbouwd zodat het hof daaraan voorbijgaat. Ook de stelling van [geïntimeerden] dat [geïntimeerde] de desbetreffende informatie (mogelijk) niet tijdens zijn werkzaamheden bij [appellanten] en/of van derden bekend is geworden, hebben [geïntimeerden] niet met concrete feiten onderbouwd, althans in het licht van de stellingen van [appellanten] onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof ook die stelling passeert.
3.21.
Ten aanzien van de overige door [appellanten] genoemde documenten en de daarop door [appellanten] gegeven toelichting, hebben [appellanten] – mede in het licht van de betwisting van [geïntimeerden] – onvoldoende onderbouwd dat sprake is van door [geïntimeerde] gedeelde bedrijfsgeheime informatie van [appellanten]
3.22.
In totaal komt hof aldus tot een totaal aantal van 32 schendingen van het geheimhoudingsbeding zodat de vordering sub I van [appellanten] in zoverre toewijsbaar is. Dit betekent dat in beginsel een bedrag van € 400.000,00 aan contractuele boetes is verschuldigd wegens schendingen van het geheimhoudingsbeding.
In de stellingen van [appellanten] ligt besloten dat i) niet alleen [geïntimeerde] maar ook [YYY] Beheer is gebonden aan de in dit geding aan de orde zijnde bepalingen van de overeenkomst van opdracht, waaronder het geheimhoudingsbeding, ii) [geïntimeerden] niet alleen jegens [XXX] Holding maar ook jegens [XXX] Beheer en [XXX] Foam zijn gehouden deze bepalingen na te komen, en iii) overtredingen van deze bepalingen door [geïntimeerde] ook zijn begaan door [YYY] Beheer. [geïntimeerden] hebben dit niet weersproken. [geïntimeerden] hebben evenmin een grief gericht tegen de daarmee overeenstemmende beslissingen van de rechtbank waarop de veroordelingen van [YYY] Beheer zijn gebaseerd. Daarom staat in hoger beroep vast dat [geïntimeerden] jegens [appellanten] zijn gebonden aan de bepalingen van de overeenkomst van opdracht en dat een overtreding van [geïntimeerde] daarvan ook geldt als overtreding door [YYY] Beheer, zodat de contractueel verbeurde boete door [geïntimeerden] jegens [appellanten] is verschuldigd.
3.23.
In zoverre slagen aldus grieven 3 en 5 t/m 9 in principaal hoger beroep en falen grieven 1 en 3 van het incidenteel hoger beroep.
3.24.
Gelet op het oordeel van het hof ter zake de schending van het geheimhoudingsbeding van de overeenkomst van opdracht, en aangezien het bij de desbetreffende handelingen van [geïntimeerden] klaarblijkelijk gaat om bewust handelen met de kennelijke strekking om de onderneming van [appellanten] schade te berokkenen, hebben [geïntimeerden] tevens onrechtmatig gehandeld jegens [appellanten] door bedrijfsgeheimen van [appellanten] te verkrijgen, gebruiken en openbaren. Daarmee is vordering sub IV van [appellanten] toewijsbaar. Daarmee ligt ook de vordering van [appellanten] sub VI tot – verkort weergegeven – overhandiging c.q. vernietiging van de desbetreffende stukken en bestanden voor toewijzing gereed. Het hof zal deze vordering aldus toewijzen en daarbij conform de vordering van [appellanten] bevelen dat de navolgende documenten dienen te worden overhandigd aan [persoon A] c.q. vernietigd voor zover deze niet (geheel) kunnen worden overhandigd dan wel na overhandiging (digitaal) nog steeds in het bezit zijn van [geïntimeerden] : de documenten door [appellanten] overgelegd als producties 11, 17, 18, 19, 20, 21, 35, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 50, 52, 53, 56, 57, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 70, 71, 72, 73, 76, 77, 78, 81, 83, 84, 89, 93 en 94.
3.25.
[appellanten] hebben daarnaast gevorderd om [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [appellanten] van € 12.500,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag of elke keer, ter keuze van [appellanten] , dat [geïntimeerden] geheel of gedeeltelijk niet voldoen aan de bevelen/veroordelingen opgenomen onder hun vordering onder VI. Nu het hof heeft geoordeeld dat het de vordering van [appellanten] tot retournering van stukken of bestanden zoals wordt toegewezen, zoals hiervoor overwogen, zal het hof ook de vordering tot hoofdelijke veroordeling tot betaling van een dwangsom toewijzen tot een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat niet aan de veroordeling ter zake wordt voldaan, zulks met een maximum van € 25.000,00.
3.26.
Uit het voorgaande volgt, mede gelet op het hierna te geven oordeel over de proceskosten, dat [appellanten] geen belang hebben bij (verdere) behandeling van hun grieven 2, 3 en 4 over schending van bepalingen van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen.
IE-beding / Auteursrecht
3.27.
[appellanten] vorderen onder III) – samengevat – een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] door het beding ter zake industriële en intellectuele eigendomsrechten te overtreden contractuele boetes hebben verbeurd ter hoogte van een bedrag van € 187.500,00, als ook veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van dat bedrag vermeerderd met rente. Met grief 13 in principaal hoger beroep bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat de door [appellanten] genoemde werken geen auteursrechtelijke bescherming toekomt.
[appellanten] baseren hun vordering op artikel 6 van de overeenkomst van opdracht. In dat artikel is, verkort weergegeven, bepaald dat alle rechten van industriële en intellectuele eigendom die bij [geïntimeerde] zijn opgekomen tijdens de looptijd van de overeenkomst en die samenhangen met de opdracht toebehoren aan [XXX] Holding en geacht worden aan haar te zijn overgedragen. Daarbij is [geïntimeerde] gehouden om [XXX] Holding op de hoogte stellen van alle vindingen die tot deze rechten aanleiding zouden kunnen geven. Ook is het [geïntimeerde] niet toegestaan om de resultaten van zijn werkzaamheden zelf openbaar te maken, te verveelvoudigen, in het verkeer te brengen, te verkopen, te verhuren, af te leveren of anderszins te verhandelen dan wel voor een ander aan te bieden of te doen inschrijven.
3.28.
Ter onderbouwing van hun vordering ter zake de schending van het IE-beding wijzen [appellanten] op de door hen bij producties 17, 18, 22, 23, 35, 41, 42, 50, 53, 59, 66, 67, 77, 80, 81 overgelegde e-mailberichten en/of bijlagen daarbij. Deze producties betreffen onder meer ‘purchase orders’ en presentaties ter zake (delen van) de productie-installatie van [appellanten]
3.29.
Het hof overweegt dat uit de stellingen van [appellanten] volgt dat producties 22 en 23 betrekking hebben op documenten die [appellanten] hebben overgelegd als vergelijkingsmateriaal om aan te tonen dat de documenten overgelegd als producties 17 en 18 daaraan zijn ontleend. Uit de stellingen van [appellanten] volgt niet dat [geïntimeerden] ook de documenten overgelegd als producties 22 en 23 hebben gedeeld met derden, zodat ten aanzien van deze documenten geen sprake is van overtreding van het IE-beding.
Het hof overweegt dat, mede gelet op wat [geïntimeerden] hebben aangevoerd met betrekking tot samenloop van overtredingen van de verschillende bedingen, het IE-beding (artikel 6), het geheimhoudingsbeding (artikel 8) en het boetebeding (artikel 10) van de overeenkomst van opdracht zo moeten worden uitgelegd dat indien met dezelfde handeling zowel bedrijfsgeheimen worden geopenbaard als een auteursrechtelijk beschermd werk wordt verveelvoudigd/geopenbaard, en dus zowel artikel 6 als artikel 8 worden overtreden, slechts eenmaal een boete wordt verbeurd en niet tweemaal. Een uitleg waarbij in een dergelijk geval voor dezelfde handeling tweemaal een boete wordt verbeurd, zou bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Dit betekent dat met betrekking tot het delen van documenten overgelegd als producties 17, 18, 35, 41, 42, 50, 53, 59, 66, 67, 77 en 81, waarvan al is geoordeeld dat daarmee het geheimhoudingsbeding is overtreden en voor elke overtreding een boete van € 12.500,-- is verschuldigd, niet nogmaals een boete is verschuldigd.
3.30.
Door [geïntimeerden] is niet althans onvoldoende weersproken dat de presentatie zoals opgenomen in productie 80 door hem is gecreëerd tijdens de uitvoering van zijn opdracht bij [appellanten] Het hof overweegt dat genoemde presentatie, gelet op de maatstaf voor het bepalen of er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk (HvJ EG 16 juli 2009, NJ 2011, 288 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153), auteursrechtelijke bescherming toekomt. Het integraal kopiëren en doorsturen ervan aan derden, zoals [geïntimeerde] gedaan heeft, is een inbreuk op dit auteursrecht.
3.31.
Anders dan [geïntimeerden] betogen, is het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst van opdracht niet beperkt tot intellectuele eigendomsrechten voor uitvindingen maar strekt het zich, gelet op de eerste zin van deze bepaling, uitdrukkelijk uit tot auteursrechten, en biedt de tekst van de bepaling geen aanknopingspunt dat het bepaalde in de laatste zin over onder meer openbaarmaking en verveelvoudiging niet zou gelden voor werkzaamheden die hebben geresulteerd in een auteursrecht.
De bepaling van artikel 6 van de overeenkomst is voorts naar zijn aard een verplichting die doorloopt na het einde van de overeenkomst. Het bepaalde in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst over postcontractuele verplichtingen doet daaraan niet af, aangezien het daarin bepaalde uitdrukkelijk niet is beperkt tot de daarin expliciet genoemde verplichtingen.
Ten slotte, anders dan [geïntimeerden] in eerste aanleg hebben betoogd, is het IE-beding geen algemene voorwaarde, zodat hun betoog over de vernietigbaarheid daarvan niet opgaat.
3.32.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerden] het IE-beding hebben overtreden door het verzenden van de e-mail met bijlagen zoals door [appellanten] overgelegd als productie 80. ’Als gevolg van deze overtreding is [geïntimeerden] eenmaal de boete van € 12.500,- verschuldigd. In zoverre slaagt grief 13 van het principaal hoger beroep, en in zoverre is de vordering van [appellanten] sub III toewijsbaar.
3.33.
Bij de door [appellanten] sub V gevraagde verklaring voor recht hebben [appellanten] onvoldoende belang.
Inzage stukken
3.34.
Met grief 5 in incidenteel hoger beroep betogen [geïntimeerden] dat [appellanten] ten onrechte inzage heeft gekregen in de stukken waarop bewijsbeslag is gelegd. [geïntimeerden] menen dat het beroep op artikel 843a Rv had moeten worden verworpen bij het vonnis in incidenten. Ter toelichting voeren zij aan dat het beroep op de exhibitieplicht alleen is gebaseerd op vermoedens. Er is volgens [geïntimeerden] sprake van een zogeheten ‘fishing expedition’. [appellanten] hadden geen belang bij inzage, er was geen sprake van schendingen en het beslag is gebrekkig, aldus [geïntimeerden]
3.35.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren, redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. Bij de beoordeling van de incidentele vordering heeft de rechtbank in het vonnis in incidenten van 5 februari 2020 onder rov. 4.1. tot en met 4.5. het juridische kader uiteengezet dat geldt voor de beoordeling van een vordering uit hoofde van art. 843 a lid 1 Rv. Ook het hof neemt dit kader tot uitgangspunt.
3.36.
Naar het oordeel van het hof is aan de voorwaarden voor een beroep op artikel 843a Rv voldaan. [appellanten] hadden voldoende concrete aanwijzingen dat [geïntimeerden] bezig waren met het opzetten van een concurrerende productie-installatie. Dat valt onder meer af te leiden uit de e-mail van 12 november 2018 van Trocellen en de e-mail van 9 mei 2019 van Bombi. Daarmee hebben [appellanten] voldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerden] handelden in strijd met het non-concurrentie-/relatiebeding en geheimhoudingsbeding, en in dat verband onrechtmatig handelden. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de lijst met zoektermen weliswaar uitgebreid is, maar dat dit samenhangt met de aard van het handelen van [geïntimeerden] dat ten grondslag lag aan de vorderingen van [appellanten] De bescheiden zijn voldoende duidelijk omschreven en van een ‘fishing expedition’ is mede gelet op het voorgaande geen sprake. Dit betekent dat grief 5 in incidenteel hoger beroep faalt.
Matiging
3.37.
Met grief 4 in incidenteel hoger beroep komen [geïntimeerden] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de verbeurde boetes niet gematigd worden uit hoofde van artikel 6:94 lid 1 BW. Ter toelichting voeren [geïntimeerden] aan dat de rechtbank zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de maatstaf voor matiging, althans dat de rechtbank haar oordeel op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder hebben [geïntimeerden] ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [geïntimeerde] kampt met zijn gezondheid waardoor hij genoodzaakt is te stoppen met werken. Een veroordeling door het hof zou leiden tot een faillissement, aldus [geïntimeerden]
3.38.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat de in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf, dat voor matiging van een contractuele boete slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, meebrengt dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 16 februari 2018; ECLI:NL:HR:2018:207 en HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, NJ 2007/262, rov. 5.3).
3.39.
Bij de beoordeling neemt het hof aan de zijde van [geïntimeerden] het volgende in aanmerking. [geïntimeerden] hebben hun stellingen ter zake de gezondheid van [geïntimeerde] en hun huidige financiële positie niet, althans onvoldoende feitelijk onderbouwd, terwijl dat wel op hun weg had gelegen. Dat een veroordeling van [geïntimeerden] zou leiden tot een faillissement, heeft het hof dan ook niet kunnen vaststellen. Het hof maakt uit de processtukken en de daarbij gevoegde producties op dat [geïntimeerde] bij het einde van zijn werkzaamheden voor [appellanten] een bedrag van € 150.000,00 heeft meegekregen, terwijl hij voor zijn werkzaamheden voor Trocellen minimaal een bedrag van circa € 75.000,00 heeft verdiend.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de door [appellanten] gestelde schade als gevolg van het handelen door [geïntimeerden] niet, althans onvoldoende concreet is onderbouwd. Zonder deze onderbouwing acht het hof het bestaan van aanzienlijke schade, laat staan van de beweerde schadeomvang van ruim € 4 miljoen, niet aannemelijk. Dat geldt temeer gelet op het feit dat de relatie tussen [appellanten] en Trocellen (als toeleverancier) inmiddels is hersteld en de concurrerende installatie uiteindelijk niet is gebouwd.
Daar komt bij dat de gedragingen van [geïntimeerde] , die in essentie bestaan uit het helpen van potentiële concurrent Trocellen, deels zowel overtreding van het non-concurrentiebeding als overtreding van het geheimhoudingsbeding opleveren, wat ertoe leidt dat de optelsom van het aantal boetes dat is verbeurd door [geïntimeerden] een forse omvang heeft.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat ook bij voldoende draagkracht bij [geïntimeerden] het resultaat van de in totaal verbeurde boetes tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Het hof ziet hierin aanleiding om een matiging van 50% te hanteren. Dit leidt er toe dat het hof het totaalbedrag van de verbeurde boetes zal halveren van € 479.500,00 naar € 239.750,00. Grief 14 faalt in zoverre en grief 4 in incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre.
Slotsom en afwikkeling
3.40.
Het hof komt tot de conclusie dat het eindvonnis niet in stand kan blijven. Nadere bewijslevering door partijen is niet aan de orde nu dat niet tot een ander oordeel zal kunnen leiden. Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis in incidenten wordt bekrachtigd en het eindvonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover het de hoofdzaak betreft en dat opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellanten] deels worden toegewezen, zij het dat het beroep op matiging door [geïntimeerden] wordt gehonoreerd.
3.41.
Mede gelet op de omvang van de vorderingen van [appellanten] ten belope van ruim € 1,8 miljoen in totaal, en het relatief kleine deel dat daarvan wordt toegewezen, ziet het hof aanleiding de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal hoger beroep te compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In zoverre slaagt grief 6 van het incidenteel hoger beroep, en faalt grief 15 van het principaal hoger beroep. Ook in het incidenteel hoger beroep zijn partijen over en weer in het ongelijk gesteld zodat het hof de proceskosten van het incidenteel hoger beroep zal compenseren.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het door de rechtbank gewezen vonnis in incidenten van 5 februari 2020;
vernietigt het bestreden eindvonnis van de rechtbank voor zover het de hoofdzaak betreft;
en
opnieuw rechtdoende:
i.verklaart voor recht dat [geïntimeerden] contractuele boetes hebben verbeurd door het Geheimhoudingsbeding, het Relatiebeding en het IE-beding te overtreden, en veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 239.750,00 binnen veertien dagen na betekening van dit arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
ii.verklaart voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] door op onrechtmatige wijze bedrijfsgeheimen van [appellanten] te verkrijgen, gebruiken en openbaren, en beveelt [geïntimeerden] om binnen veertien kalenderdagen na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest - op eigen kosten - de documenten door [appellanten] overgelegd als producties 11, 17, 18, 19, 20, 21, 35, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 50, 52, 53, 56, 57, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 70, 71, 72, 73, 76, 77, 78, 81, 83, 84, 89, 93 en 94 te overhandigen aan [appellanten] en voor zover deze documenten niet (geheel) kunnen worden overhandigd of na overhandiging aan [appellanten] nog steeds (digitaal) in bezit zijn van [geïntimeerden] , het niet (geheel) overhandigbare deel - eveneens op eigen kosten - te vernietigen;
iii.veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom aan [appellanten] van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet voldoen aan de veroordeling opgenomen onder
ii,zulks met een maximum van € 25.000,-;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal en incidenteel hoger beroep, in de zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; en
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, A.C. van Campen en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 maart 2024.
griffier rolraadsheer