ECLI:NL:GHSHE:2024:72

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
200.304.605_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over besteding van studiekosten tussen dochter en vader

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een meerderjarige dochter en haar vader over de besteding van geld dat de dochter aan haar vader heeft overgemaakt voor haar studiekosten. De dochter stelt dat het geld, dat zij had overgemaakt, niet is gebruikt voor de afgesproken studiekosten, terwijl de vader betoogt dat hij het geld wel degelijk voor die doeleinden heeft aangewend. De dochter heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld om het bedrag van € 8.288,71 terug te vorderen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft in een verstekvonnis de vordering van de dochter toegewezen, maar in een later eindvonnis het verstekvonnis vernietigd en de vordering afgewezen. De dochter heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij haar eis heeft gewijzigd en nu een bedrag van € 6.830 vordert op basis van ongerechtvaardigde verrijking.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de dochter onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de vader zich niet aan de afspraak heeft gehouden. De vader heeft betwist dat hij het geld niet voor de studiekosten heeft gebruikt en de dochter heeft niet aangetoond dat de betalingen voor schoolgeld en boeken niet door hem zijn verricht. Het hof heeft geoordeeld dat de stelling van de dochter dat de vader ongerechtvaardigd is verrijkt niet kan worden aangenomen, omdat niet is komen vast te staan dat de vader zich niet aan de afspraak heeft gehouden. Het hof heeft de grief van de dochter verworpen en het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.304.605/01
arrest van 16 januari 2024
in de zaak van
[de dochter],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als: [de dochter],
advocaat: mr. L. Stam te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: de vader,
advocaat: mr. B.A. van Mens te ‘s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 maart 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, onder zaaknummer 9007734 / CV EXPL 21-550 gewezen vonnis van 23 september 2021 tussen appellante als gedaagde partij in verzet en geïntimeerde als eisende partij in verzet.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 15 maart 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • de akte overlegging producties (productie 9) van 28 juni 2022;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 28 juni 2022;
  • de memorie van grieven tevens wijziging van eis van 1 november 2022;
  • de memorie van antwoord tevens antwoord op wijziging van eis van 10 januari 2023;
  • de akte uitlating bezwaar wijziging eis van 21 februari 2023;
  • de antwoordakte uitlating bezwaar wijziging eis van 7 maart 2023.
5.2.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op de stukken van het hoger beroep en de stukken van de eerste aanleg.

6.De zaak in het kort

[de dochter] vindt dat vader haar spaargeld niet volgens afspraak aan haar studiekosten heeft besteed. Vader meent dat [de dochter] niets van hem te vorderen heeft.

7.De beoordeling

De feiten
7.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen zijn dochter en vader.
b. [de dochter] is geboren op [geboortedatum] 1999.
c. De vader en de moeder van [de dochter] zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden op 22 september 2016.
d. In 2015 woonden de ouders reeds feitelijk gescheiden. In 2015 is [de dochter] bij haar vader gaan wonen.
e. Op [geboortedatum] 2017 is [de dochter] meerderjarig geworden.
f. In maart 2017 is uit hoofde van een polis van het Nationaal Spaarfonds een bedrag van € 5.230,-- uitgekeerd aan de ouders. Ieder van de ouders heeft de helft van dit bedrag (€ 2.615,--) ontvangen. De moeder heeft het door haar ontvangen bedrag aan [de dochter] “overgemaakt”. [de dochter] heeft het doorgestort naar de vader.
g. Op 5 mei 2017 is [de dochter] op zichzelf gaan wonen.
h. Op 21 en 25 september 2017 is er een bedrag van € 800,-- (totaal dus € 1.600,--) overgemaakt van de ING Groeirekening (ten name van [de dochter]) naar de bankrekening van de vader.
De procedure bij de rechtbank
7.2.1.
In deze procedure vordert [de dochter] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vader te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 8.288,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf primair de datum van de brief aan de vader d.d. 16 april 2020 en subsidiair per 8 juni 2020 en meer subsidiair per datum dagvaarding;
- kosten rechtens.
7.2.2.
Aan deze vordering heeft [de dochter], samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Aan [de dochter] komen toe de (spaar)gelden van:
- een Groeirekening (€ 2.021,48);
- een Zilvervlootrekening (€ 1.037,23), en;
- het saldo van de polis van Nationaal Spaarfonds (€ 5.230,--).
Het gaat in totaal om € 8.288,71. Deze gelden heeft de vader van de bovengenoemde rekeningen opgenomen en/of onder zich gehouden. De vader is gehouden tot terugbetaling daarvan.
7.2.3.
In het verstekvonnis van 31 december 2020 heeft de rechtbank de vordering van [de dochter] toegewezen.
7.2.4.
De vader heeft tegen het verstekvonnis verzet aangetekend. De vader heeft de stellingen van [de dochter] betwist. Dat zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
7.2.5.
In het tussenvonnis van 25 februari 2021 heeft de rechtbank een zitting bepaald.
7.2.6.
In het eindvonnis van 23 september 2021 heeft de rechtbank het verstekvonnis van 31 december 2020 vernietigd en de vordering van [de dochter] afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
7.3.1.
[de dochter] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. [de dochter] heeft bij memorie van grieven haar eis alsmede de grondslag daarvan gewijzigd. Zij vordert in hoger beroep:
“bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant zoals dat tussen appellante en geïntimeerde op 23 september 2021, gewezen onder zaaknummer 9007734/ CV EXPL 21550 in het kader van het verzet is gewezen, en opnieuw rechtdoende, de man [vader, hof] op grond van ongerechtvaardigde verrijking en/ of op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, te veroordelen om aan de vrouw [[de dochter], hof] een bedrag te betalen van € 6.830, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vanaf [sic] 16 april 2020 respectievelijk 8 juni 2020, danwel per datum inleidende dagvaarding, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen ingangsdatum, althans de man [vader, hof] te veroordelen tot betaling aan de vrouw [[de dochter], hof] van een bedrag, waarvan het hof meent dat de man [vader, hof] dit aan de vrouw [[de dochter], hof] dient te voldoen."
7.3.2.
De vader heeft de grief weersproken. Hij concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. De vader heeft zich verder verzet tegen de wijziging van de grondslag van de eis. De vader meent dat deze niet toegelaten kan worden.
7.3.3.
Het hof zal eerst de toelaatbaarheid van de wijziging van de grondslag van de eis beoordelen.
Wijziging grondslag van de eis
7.4.1.
De
vadervoert aan dat [de dochter] in strijd met de goede procesorde handelt door in het hoger beroep met een geheel nieuwe grondslag te komen. In eerste aanleg baseerde [de dochter] haar vordering op de afspraak die de ouders in het echtscheidingsconvenant hadden vastgelegd. In hoger beroep baseert zij haar eis op ongerechtvaardigde verrijking en eist zij daarnaast dat de vader rekening en verantwoording aflegt. Er is geen redelijke rechtvaardiging voor deze wijziging van de grondslag van de eis. [de dochter] had dit immers ook al in eerste aanleg kunnen aanvoeren. [de dochter] ontneemt de vader hiermee de kans om in twee instanties een debat te kunnen voeren over deze grondslag.
7.4.2.
[de dochter]brengt naar voren dat de wijziging van de grondslag van de eis niet in strijd is met de goede procesorde. [de dochter] wijst daarnaast op de functie van het hoger beroep, namelijk de mogelijkheid van herkansing en herstel.
7.4.3.
Het
hofverwerpt het bezwaar van de vader. De herstelfunctie van het hoger beroep brengt met zich dat een partij in hoger beroep argumenten kan aanvoeren die in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. Het verlies van een instantie is inherent aan het feit dat de wet toestaat dat een eis of de grondslag daarvan in hoger beroep wordt gewijzigd. Een dergelijke wijziging moet in beginsel in de memorie van grieven plaatsvinden. Aan deze eis is in dit geval voldaan. Van strijd met de goede procesorde is niet gebleken. De wijziging van de grondslag van de vordering van [de dochter] is dan ook toelaatbaar.
Grief
7.5.1.
De grief keert zich tegen de beslissing van de rechtbank dat er geen terugbetalingsverplichting is voor de vader. De
rechtbankoverweegt hiertoe in rov. 2.8. en 2.9. van het vonnis:
“2.8. (…) Het blijft daarom bij de blote stelling van [de dochter] dat het de bedoeling was dat het geld op een aparte spaarrekening zou worden gezet.
2.9.
Tegenover de stelling van [de dochter] staat het verweer van vader dat hij met [de dochter] de afspraak had gemaakt dat hij het geld zou beheren omdat het spaargeld bedoeld was voor haar studie. Vader stelt dat hij het geld dat [de dochter] naar hem had overgemaakt, ook heeft aangewend voor schoolgeld, boeken en een laptop voor [de dochter]. Noch de afspraak, noch de besteding van het geld is door [de dochter] (gemotiveerd) betwist. Integendeel, [de dochter] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het de bedoeling was dat het geld gebruikt zou worden voor het bekostigen van haar studie. (…).”
7.5.2.
Ter toelichting op de grief voert
[de dochter]het volgende aan. Het is onjuist dat de vader het gehele spaargeld van [de dochter] heeft gebruikt voor haar studiekosten. De vader heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij het schoolgeld en het boekengeld heeft voldaan. De laptop was een cadeau van de vader aan haar. Het spaargeld is dus niet volledig aan studiekosten besteed. De vader heeft de gelden gebruikt voor zijn eigen kosten van levensonderhoud. Dit betekent dat de vader ongerechtvaardigd is verrijkt. Er heeft namelijk een vermogensverschuiving naar vader ten nadele van [de dochter] plaatsgevonden zonder dat daar voldoende (rechts)grond voor was. [de dochter] kan niet zelf kan aantonen wat er met het bedrag van € 6.830,-- is gebeurd. De vader moet hier alsnog rekening en verantwoording over afleggen.
7.5.3.
De
vaderbetwist dat hij een bedrag is verschuldigd aan [de dochter]. Hij voert hiertoe het volgende aan. Het spaargeld is bestemd voor de kosten van de studie van [de dochter]. [de dochter] heeft met het oog op die bestemming de gelden naar hem overgemaakt. [de dochter] heeft deze bestemming van de gelden in eerste aanleg bevestigd. Het geld is door de vader besteed aan de kosten van [de dochter]’s studie. Die studie heeft nu eenmaal geld heeft gekost. [de dochter] heeft deze kosten niet op andere wijze gefinancierd en betaald. Ook blijkt niet van een grondslag tot het moeten afleggen van rekening en verantwoording door de vader.
7.5.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
Vast staat dat [de dochter] gelden heeft overgemaakt naar haar vader. [de dochter] was op dat moment meerderjarig. Tussen partijen bestond overeenstemming over de beoogde bestemming van de gelden, namelijk de studiekosten van [de dochter]. De afspraak was dat de vader haar studiekosten zou voldoen met de door [de dochter] aan hem overgemaakte gelden. De studiekosten bestaan uit: het schoolgeld, het boekengeld en de laptop. Niet is komen vast te staan dat de vader zich niet aan de afspraak heeft gehouden. Daartoe het volgende.
[de dochter] heeft, in het licht van de betwisting door de vader, onvoldoende nader gesteld over de betaling van het schoolgeld en het boekengeld. Die betalingen zijn verricht (dat is niet in geschil), maar door wie dan (als het niet de vader is), daarover laat [de dochter] onduidelijkheid bestaan. Zij had kunnen vragen aan de school of de boekverkoper wie de betalingen had verricht. Dat daar beletselen voor waren, heeft [de dochter] niet gesteld. Het voorgaande betekent dat de stelling, dat de vader het geld waar het [de dochter] om te doen is niet heeft besteed aan het schoolgeld en boekengeld, niet is komen vast te staan. Ook de stelling dat de laptop een cadeau betrof, is door [de dochter] niet onderbouwd en door de vader betwist, zodat ook deze stelling niet is komen vast te staan.
Omdat niet is komen vast te staan dat de vader zich niet aan de afspraak heeft gehouden, ontbreekt een grondslag waar [de dochter] haar vordering (het terugbetalen van de gelden aan haar) op kan baseren. Het beroep van [de dochter] op ongerechtvaardigde verrijking en/of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid gaat niet op. Van verrijking van de vader is al geen sprake en, zonder nadere toelichting op dit punt, valt niet in te zien hoe de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid tot toewijzing van het door haar gevorderde kan leiden.
In het licht van het voorgaande is er ook geen aanleiding om vader te verplichten rekening en verantwoording af te leggen (nog daargelaten de vraag wat [de dochter] daarmee precies bedoelt), temeer niet daar [de dochter] niet heeft gesteld dat er, ná voldoening van de studiekosten, nog gelden resteren.
Het voorgaande betekent dat de grief van [de dochter] faalt.

8.De slotsom

8.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
8.2.
Het hof zal met toepassing van art. 237 jo art. 353 Rv (partijen zijn bloedverwanten in rechte lijn) de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

9.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.M. Goes, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 januari 2024.
griffier rolraadsheer