ECLI:NL:GHSHE:2024:670

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
20-002528-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank in een ontnemingszaak wegens verduistering

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2022. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van € 50.213, dat door de betrokkene is verkregen door middel van verduistering. De rechtbank had eerder een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene voor dit bedrag en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1004 dagen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, en van de argumenten van de verdediging, die pleitte voor een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de argumenten van de verdediging echter niet overtuigend geacht en heeft zich verenigd met de overwegingen van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met toestemming van het slachtoffer heeft gehandeld, en dat er sprake is van verduistering.

Het hof heeft ook enkele omissies in het vonnis van de rechtbank gecorrigeerd en benadrukt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak niet is geschonden. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de ernst van de gepleegde feiten, waarbij de betrokkene door middel van strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht betreft, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002528-22 (OWV)
Uitspraak : 27 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 4 november 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-997549-19 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 50.213,00, aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor datzelfde bedrag en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 1004 dagen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat het aan de betrokkene te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat op een lager bedrag.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis van de rechtbank en met de redengeving waarop dit berust. Hetgeen van de zijde van de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht brengt het hof niet tot een ander oordeel.
In dat kader overweegt het hof dat het in zijn arrest d.d. 27 februari 2024 in de strafzaak met parketnummer 20-002685-21 tot het oordeel komt dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld met toestemming van [slachtoffer] en dat sprake is van verduistering.
Overigens kan het oordeel dat de betrokkene door middel van het begaan van strafbare feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten niet langer worden gebaseerd op het vonnis van de rechtbank d.d. 2 november 2021 met parketnummer 01-997549-19, aangezien dat vonnis bij arrest van dit hof d.d. 27 februari 2024 wordt vernietigd vanwege een wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep. Thans wordt de basis van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel - naast het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel - gevormd door het arrest van dit hof d.d. 27 februari 2024, gewezen onder parketnummer 20-002685-21. In dat arrest wordt de betrokkene als verdachte veroordeeld tot straf ter zake van dezelfde feiten als in het vonnis van de rechtbank, te weten:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, te weten op 6 juni 2017 en 22 december 2017;
verduistering, meermalen gepleegd in de periode van 26 januari 2014 tot en met
1 oktober 2014;
3. verduistering, gepleegd door een executeur van een nalatenschap, meermalen gepleegd in de periode van 2 oktober 2014 tot en met 28 juli 2015.
Voorts zal het hof enkele omissies in het vonnis van de rechtbank aanvullen en verbeteren, op de navolgende wijze:
  • Op pagina 2 van het vonnis van de rechtbank wordt op het midden van de pagina de datum van overlijden van [slachtoffer] gewijzigd in: [datum van overlijden] .
  • Op pagina 2 van het vonnis van de rechtbank worden in voetnoot 4 de paginanummers 146 en 147 van DOC-009 gewijzigd in: pag. 416 en 417.
  • Op pagina 3 van het vonnis van de rechtbank wordt in de eerste alinea in de zesde regel na “betreffende de [adres 2] ” een voetnoot 5a ingevoegd die verwijst naar: ZD-001, pag. 23 en pag. 37.
  • Op pagina 3 van het vonnis van de rechtbank wordt in voetnoot 8 AMB-001 vervangen door: AMB-003. Het vonnis van de rechtbank verwijst in het bijzonder naar de tekst op pagina’s 136 en 137 van dit proces-verbaal.
  • Op pagina 3 van het vonnis van de rechtbank wordt in de laatste alinea in de derde regel van onder het bedrag € 10.554,06 gewijzigd in: € 10.553,06 (zie pag. 128 van het procesdossier van de FIOD).
Namens de betrokkene is ter terechtzitting in hoger beroep nog bepleit dat het hof bij zijn beslissing rekening zal houden met het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de betrokkene op een openbare behandeling van de ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Echter is in de onderhavige ontnemingszaak, anders dan in de strafzaak tegen de betrokkene als verdachte met parketnummer 20-002685-21, de redelijke termijn niet geschonden. In de ontnemingszaak werd hoger beroep ingesteld op 8 november 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 27 februari 2024. Daarmee is in deze ontnemingszaak niet alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep binnen 2 jaren een einduitspraak gedaan.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 27 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.