ECLI:NL:GHSHE:2024:667

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
20-000197-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en veroordeling voor onvoldoende zorg voor gevaarlijk dier

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd vrijgesproken van mishandeling, maar werd wel veroordeeld voor onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, in dit geval zijn hond. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 oktober 2022 te Roosendaal, waarbij de hond van de verdachte een persoon, genaamd [aangever], meermalen heeft gebeten. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van het aanhitsen van de hond, maar het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende zorg had gedragen voor de hond, die eerder al betrokken was geweest bij bijtincidenten en onder muilkorfplicht stond. Het hof legde een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke hechtenis van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De inbeslaggenomen hond werd verbeurd verklaard. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [aangever], voor materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000197-23
Uitspraak : 5 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 januari 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-272023-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde, kort inhoudende het aanhitsen van zijn hond op een mens op 23 oktober 2022 te Roosendaal.
De politierechter heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘mishandeling’ (feit 1) en
  • ‘onvoldoende zorg dragen voor een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier’ (feit 2 subsidiair),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast de verdachte ter zake van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft aan deze voorwaardelijke taakstraf als bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen dieren houdt.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] toegewezen tot een bedrag van € 5.221,48, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze kosten begroot op nihil. Ten behoeve van het slachtoffer [aangever] is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de politierechter de inbeslaggenomen hond verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde zal bewezenverklaren en de verdachte ter zake van feit 1 zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en de verdachte ter zake van feit 2 subsidiair zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd aan de voorwaardelijke taakstraf als bijzondere voorwaarde te verbinden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen dieren houdt. De inbeslaggenomen hond moet volgens de advocaat-generaal verbeurd worden verklaard. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het onder feit 1 tenlastegelegde, omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak van het onder feit 2 (primair en subsidiair) tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] heeft de raadsman het hof verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten slotte heeft de raadsman teruggave van de inbeslaggenomen hond aan de verdachte bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Roosendaal [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuist en/of met de vlakke hand op/tegen diens mond en/of tanden en/of gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Roosendaal een dier, te weten een hond (Mechelse herder, genaamd [hond] ) op een mens, te weten [aangever] , heeft aangehitst, immers heeft hij, verdachte, naar die hond geschreeuwd en/of geroepen ‘vast!’, althans woorden van gelijke aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Roosendaal geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (Mechelse herder, genaamd [hond] ), immers heeft voornoemde hond een persoon, genaamd [aangever] , meermalen dan wel eenmaal in het lichaam en/of het hoofd gebeten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt op grond van het politiedossier vast dat er op 23 oktober 2022 te Roosendaal een gevecht heeft plaatsgevonden tussen aangever [aangever] en de verdachte. Zowel de verdachte als aangever [aangever] heeft verklaard dat zij elkaar hebben geduwd en de ander met de vuist te hebben geslagen uit zelfverdediging. Het politiedossier bestaat daarmee in de kern uit twee verklaringen; de verklaring van aangever [aangever] dat hij door de verdachte is aangevallen en daartegenover de verklaring van de verdachte dat hij door aangever [aangever] is aangevallen. Zowel aangever als de verdachte heeft letsel dat past bij beide verklaringen.
Het hof kan op grond van het procesdossier niet met een voldoende mate van zekerheid de feiten en omstandigheden vaststellen waaronder het gevecht heeft plaatsgevonden en waardoor het letsel is ontstaan. Bij het hof is dan ook twijfel ontstaan over wie de agressor is geweest van het gevecht dat tussen aangever [aangever] en de verdachte heeft plaatsgevonden. Het hof kan derhalve niet vaststellen of de gedragingen van de verdachte wederrechtelijk zijn geweest of dat hij heeft gehandeld ter verdediging van zichzelf en zijn hond [hond] , waardoor hem een beroep op noodweer zou kunnen toekomen.
Nu het hof de feiten en omstandigheden waaronder het gevecht tussen aangever [aangever] en de verdachte heeft plaatsgevonden niet kan vaststellen, en daarmee tevens niet kan vaststellen of de gedragingen van de verdachte wederrechtelijk zijn geweest, zal het hof de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde mishandeling.
Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling, zal het hof het tot ontslag van alle rechtsvervolging strekkende verweer van de verdediging onbesproken laten.
Vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
In navolging van de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging acht het hof het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zijn hond [hond] zou hebben aangehitst door naar die hond te roepen ‘vast!’, althans woorden van gelijke aard of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 oktober 2022 te Roosendaal geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (Mechelse herder, genaamd [hond] ), immers heeft voornoemde hond een persoon, genaamd [aangever] , meermalen in het lichaam en/of het hoofd gebeten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, zaakregistratienummer PL2000-2022280932, gesloten d.d. 24 oktober 2022 en op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen en met (deels) doorgenummerde dossierpagina’s 1-15, 17-18, 20-64. De bewijsmiddelen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 oktober 2022, dossierpagina 24, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever] :
Op 23 oktober 2022, omstreeks 03:15 uur, liep ik over de Kalsdonksestraat in Roosendaal. Ik zag dat [verdachte] ook op de stoep liep. [verdachte] en ik stonden tegenover elkaar. Ik zag dat [verdachte] een hond bij zich had. Ik zag en voelde dat de hond mij beet. Ik voelde dat de hond mij in mijn been beet. Ik voelde pijn aan mijn been. Ik voelde dat de hond bleef bijten.
2.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever met foto’s d.d. 23 oktober 2022, dossierpagina’s 26-31, voor zover inhoudende de verklaring van aangever [aangever] :
Vannacht
(het hof begrijpt: in de nacht van 23 oktober 2022)kwam ik [verdachte] tegen op straat. Ik zag en voelde dat de hond van [verdachte] mij in mijn arm, been en zelfs in mijn hoofd beet.
3.
Het geschrift, te weten de medische verklaring van huisartsenpraktijk [huisarts] betreffende [aangever] d.d. 23 oktober 2022, dossierpagina 53 en 54, voor zover inhoudende:
Reden van komst/verwijzing:
Bijtwonden hond.
Wondje op hoofd van
(hof begrijpt: door)hond.
Diverse bijtverwondingen rechter elleboog, rechter bovenbeen, rechter knie en rechter kuit.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2022, dossierpagina 36, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
De hond van [verdachte] die gebeten zou hebben werd in beslag genomen en zou [hond] heten.
Het is mij ambtshalve bekend dat alle honden van [verdachte] een muilkorfplicht hebben, vanwege recente incidenten waarbij honden van de verdachte zouden hebben gebeten. Vanwege deze incidenten werd er een aandachtsvestiging opgemaakt als vermeld onder registratienummer [nummer] .
Tekst uit aandachtsvestiging [nummer] :
‘Naar aanleiding van bijtincidenten door de herder van [verdachte] geldt vanuit de gemeente Roosendaal voor onbepaalde tijd een korte aanlijnplicht c.q. muilkorfplicht. Hond dient op een openbare plaats een muilkorf te dragen en kort aangelijnd te zijn.’
5.
De eigen waarneming van het hof van de foto die als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 24 oktober 2022 is gevoegd, dossierpagina 44, inhoudende:
Het hof neemt op de foto diverse donker rode, kleinere en grotere puntjes waar welke in de linker onderarm van verdachte in de vorm van een bijna halve cirkel is te zien.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2022, dossierpagina 45-47, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Naar aanleiding van de meldingen van 5 en 6 mei 2022 is vanuit de gemeente een muilkorfplicht opgelegd aan de desbetreffende hond, [hond] . Op 29 juli 22.
7.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 januari 2024, voor zover inhoudende:
‘Ik wist dat mijn hond [hond] een muilkorfverplichting had.’
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat van de verdachte niet kon worden verwacht dat hij zijn hond tegenhield, nu de verdachte en zijn hond zelf zijn aangevallen door aangever [aangever] . De verdachte heeft zelf verklaard dat hond [hond] een muilkorfband droeg ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor zij enkel haar voortanden kon gebruiken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte wordt verweten dat hond [hond] – een Mechelse herder van de verdachte – op 23 oktober 2022 te Roosendaal onder zijn hoede stond, dat deze hond gevaarlijk was en dat de verdachte onvoldoende zorg heeft betracht om deze hond onschadelijk te houden in de zin van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt allereerst vast dat hond [hond] ten tijde van het tenlastegelegde onder de hoede van de verdachte stond. De verdachte was eigenaar van [hond] en hij was in de nacht van 23 oktober 2022 hond [hond] aan het uitlaten.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of hond [hond] als gevaarlijk was aan te merken ten tijde van het tenlastegelegde.
Het hof stelt vast dat hond [hond] wegens eerdere bijtincidenten per 29 juli 2022 een muilkorfverplichting heeft gekregen van de gemeente Roosendaal. De verdachte was op de hoogte van deze muilkorfverplichting. Gelet op de betrokkenheid van hond [hond] bij deze eerdere bijtincidenten en de naar aanleiding daarvan opgelegde muilkorfverplichting, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij daarvan wist, staat het voor het hof voldoende vast dat de hond [hond] aangemerkt kan worden als een gevaarlijke hond in de zin van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de foto zoals getoond op pagina 44 van het dossier waarop een bijtwond is te zien in de linker onderarm van de verdachte zelf en hetgeen verdachte hierover heeft verklaard, te weten dat deze bijtwond is veroorzaakt door zijn hond [hond] , leidt het hof af dat de hond [hond] op dat moment, zijnde het moment van treffen met aangever [aangever] op straat voor zijn huis, niet voorzien was van een muilkorf en de verdachte mitsdien toen niet heeft voldaan aan de muilkorfverplichting. De verdachte heeft hierdoor niet voldoende zorg gedragen voor het onschadelijk houden van deze hond.
Uit de gebezigde overige bewijsmiddelen stelt het hof voorts vast dat aangever [aangever] op 23 oktober 2022 te Roosendaal door hond [hond] meermalen is gebeten in onder meer zijn hoofd, rechter elleboog, rechter bovenbeen, rechter knie en rechter kuit. De verklaring van de verdachte dat zijn hond een ‘muilband’ droeg wordt, zoals reeds hiervoor verwoord, niet alleen weerlegd door de beetwond in zijn eigen onderarm maar ook door de verwondingen bij aangever [aangever] . Voor zover er al op enig moment sprake zou zijn geweest van een muilband (c.q. muilkorf) constateert het hof dat deze op het moment van treffen óf niet meer om de bek van het dier aanwezig was óf niet voldeed. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de hond om die maatregelen te treffen die hem in staat stellen te voldoen aan de zorgplicht als bedoeld in artikel 425 Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat een muilkorf voldoet, zowel in de zin dat het om de bek blijft zitten, ook of juist bij een treffen en bovendien geen ruimte laat voor bijten, hetgeen juist het doel is van een muilkorf. Dat de verdachte en zijn hond door aangever zouden zijn aangevallen en dat de hond daarop heeft gereageerd omdat hij zijn baasje wilde verdedigen, maakt, wat daar ook verder van zij gelet op de reden van de vrijspraak voor feit 1, het oordeel van het hof niet anders nu het aan de verdachte was ervoor zorg te dragen dat [hond] een muilkorf droeg en deze niet af kon gaan.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
onvoldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, doordat zijn hond [hond] – een Mechelse herder – [aangever] meermalen in het lichaam en/of hoofd heeft gebeten. Het slachtoffer heeft daardoor letsel opgelopen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet eerder voor een soortgelijk feit.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door GGZ ERW Novadic-Kentron te Breda opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 9 januari 2023. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte al jaren in beeld is bij politie en justitie vanwege het feit dat hij, veelal in de hoedanigheid van zelfbenoemde buurtwacht, regelmatig in conflict komt met zijn omgeving. De reclassering is van mening dat de verdachte onvoldoende toegerust is om spanning en stress adequaat te hanteren waardoor hij terugvalt op alcoholgebruik. Het is de reclassering niet duidelijk in hoeverre dit in stand wordt gehouden door de aanwezigheid van psychische problemen omdat recent psychodiagnostisch onderzoek ontbreekt. Tijdens het reclasseringstoezicht werd geconstateerd dat het contact weliswaar moeizaam verliep, maar er enige basis is gelegd die perspectief biedt op gedragsbeïnvloeding.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij ADHD en PTSS heeft, dat een deel van zijn woning is afgebrand en dat hij financieel benadeeld is door zijn aannemer. Het gaat naar eigen zeggen sinds het bewezenverklaarde niet zo goed met hem. Hij mist zijn hond [hond] iedere dag. Voorts is de verdachte bezig met de reclassering om een eerder opgelegde taakstraf te verrichten.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, alsmede een geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat onder de verdachte een hond, een Mechelse herder genaamd ‘ [hond] ’, in beslag is genomen. De hond behoort aan de verdachte toe.
Het hof is van oordeel dat hond [hond] vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu het een dier is met betrekking tot welke het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde is begaan. Naar het oordeel van het hof dient hond [hond] verbeurd te worden verklaard. Het hof ziet in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanleiding te beslissen tot teruggave van de hond aan de verdachte. Hierbij heeft het hof in het oordeel betrokken dat de verdachte ook na eerdere incidenten ten gevolge waarvan een muilkorfplicht is opgelegd, hond [hond] niet onschadelijk heeft gehouden. Het hof heeft hierbij ook rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.966,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 189,90 aan kosten kleding;
€ 2.381,58 aan kosten [tandarts] ;
€ 1.150,00 aan kosten tatoeages;
€ 2.185,00 aan smartengeld.
De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] toegewezen tot een bedrag van € 5.221,48, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze kosten begroot op nihil.
De benadeelde partij [aangever] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens de bepleite vrijspraak. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij een eigen aandeel heeft gehad in de geleden schade.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij de kosten aan mondzorg (post ii) heeft gevorderd naar aanleiding van de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling. Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling en derhalve aan de verdachte ter zake van het feit waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [aangever] in de vordering zover deze ziet op de post voor de mondzorg niet worden ontvangen.
Het hof stelt voorts vast dat de kosten aan kleding (post i), tatoeages (post iii) en smartengeld (post iv), zijn gevorderd naar aanleiding van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Het hof overweegt dat vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het gevecht met de verdachte (feit 1) en de bijtwonden van hond [hond] (feit 2) schade heeft geleden in de vorm van kapotte en/of bevuilde kleding, beschadigde tatoeages en letsel.
Met betrekking tot post i stelt het hof vast dat de schade aan de broek en de trui in ieder geval in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde feit 2 subsidiair. Immers, de benadeelde partij heeft zowel bijtwonden in zijn been als in zijn arm, die onder de gegeven omstandigheden niet anders kunnen zijn ontstaan dan dat de hond [hond] door de kleding heen heeft gebeten, waardoord de kleding is beschadigd. Het hof zal deze schadepost toewijzen.
Met betrekking tot post iii, de kosten tatoeages, overweegt het hof dat deze posten thans onvoldoende zijn onderbouwd, immers de foto’s zijn van kort na het bijtincident en niet duidelijk is in hoeverre herstel van de tatoeages noodzakelijk is. Het hof is van oordeel dat om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze posten nader te onderbouwen, de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden, hetgeen het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oordeelt. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte derhalve niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechte kan aanbrengen.
Met betrekking tot post iv ‘smartengeld’ overweegt het hof als volgt. Zoals eerder overwogen heeft het hof ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling de feiten en omstandigheden van de toedracht niet kunnen vaststellen, waardoor niet is komen vast te staan wie de agressor van het gevecht tussen de benadeelde partij en de verdachte is geweest. Het hof ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of het strafgeding, gelet op de feiten en omstandigheden die aan het ontstaan van de schade en de daarmee gepaard gaande schadepost smartengeld zijn voorafgegaan, zich voldoende leent voor de beoordeling in het strafproces.
Het hof is van oordeel dat bij het vaststellen van de immateriële schade van de benadeelde partij niet voorbij kan worden gegaan aan de rol die de benadeelde partij mogelijk zelf in het geheel heeft gespeeld. Bij het vaststellen van de schade dient derhalve rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een zekere mate van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij. Het hof is van oordeel dat voormelde vraag ertoe leidt dat de behandeling van de vordering tot schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Derhalve zal het hof ook de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van post iv niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Tot slot zal het hof de verdachte veroordelen in de proceskosten. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 189,90. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f en 425 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken;

bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een hond (Mechelse herder, goednummer PL2000-2022280929-2517539);
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 2 subsidiair tot het bedrag van
€ 189,90 (honderdnegentachtig euro en negentig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [aangever] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.381,58 (post ii);
verklaart de vordering van de benadeelde partij [aangever] voor een bedrag van € 3.335,00 (posten iii en iv) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 189,90 (honderdnegentachtig euro en negentig cent), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. H.A.T.G. Koning en mr. S.H.C. Merkx, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 5 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van Abeelen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.