ECLI:NL:GHSHE:2024:661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.330.957_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoeken om terugverhuizing en hoofdverblijfplaats van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader met betrekking tot de terugverhuizing van de moeder met de kinderen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De vader had in eerste aanleg verzocht om de moeder te bevelen met de kinderen terug te verhuizen naar zijn woonplaats en om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had deze verzoeken afgewezen in haar beschikking van 15 mei 2023. De vader was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Het hof heeft de situatie van de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in overweging genomen. De kinderen wonen sinds de zomer van 2021 bij de moeder in [plaats] en hebben daar hun leven opgebouwd. De vader heeft de kinderen erkend en beide ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De moeder heeft destijds verhuisd uit veiligheidsoverwegingen, na incidenten van geweld en bedreiging door de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel kwetsbaar zijn en dat terugverhuizing naar [woonplaats vader] niet in hun belang is. De hulpverlening is momenteel gericht op het herstel van het contact tussen de vader en de kinderen, maar dit moet op een tempo dat voor de kinderen haalbaar is.

Het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, die stabiliteit en continuïteit nodig hebben in hun huidige omgeving. De vader is teleurgesteld in de uitkomst, maar het hof heeft geoordeeld dat de situatie van de kinderen voorop staat en dat terugverhuizing op dit moment niet wenselijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 februari 2024
Zaaknummer: 200.330.957/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/388681 / FA RK 21-3823
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.E. Oud,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten.
Het hof merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming West Regio Zeeland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te [vestigingsplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:deze zaak gaat over verzoeken omtrent terugverhuizing en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland -West-Brabant van 15 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking strekt tot afwijzing van het verzoek van de vader, te bepalen dat de moeder dient terug te verhuizen van [plaats] naar [woonplaats vader] en tevens van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2023 heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en (kort gezegd):
PRIMAIR: te bepalen dat de moeder op straffe van een dwangsom binnen twee weken na het wijzen van de beschikking met de kinderen zal terugverhuizen naar [woonplaats vader] ;
SUBSIDIAIR: te bepalen dat de kinderen het hoofdverblijf hebben bij de vader.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2023, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 maart 2023;
  • V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 januari 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Oud;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Putten;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
Aan [kantoorgenoot] , kantoorgenoot van de advocaat van de vader, is bijzondere toegang verleend.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die in het voorjaar van 2020 is geëindigd. Tijdens de relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.1.1.
De moeder is in de zomer van 2021 met de kinderen verhuisd naar [plaats] .
3.2.
Bij beschikking van 16 september 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 8 december 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 december 2024.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 21 december 2021 zijn de minderjarigen bij wijze van voorlopige voorziening, voor de duur van de bodemprocedure, aan de moeder toevertrouwd. Ook is door de rechtbank bepaald dat de vader en de kinderen recht hebben op contact met elkaar, waarbij het bepalen van de vorm, duur, plaats en frequentie van de contacten wordt overgelaten aan de GI, met dien verstande dat het contact bij voorkeur plaatsvindt in onbegeleide vorm en indien dit (nog) niet mogelijk is, met professionele begeleiding vanuit de hulpverlening dan wel met begeleiding vanuit het netwerk van (één van) partijen. Tenslotte heeft de rechtbank de raad verzocht om, ten behoeve van de bodemprocedure, een onderzoek te verrichten ten aanzien van de kinderen en daarover aan de rechtbank rapport uit te brengen.
3.4.
Bij de bestreden – deels uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank:
- bepaald dat er
voorlopigcontact is tussen de vader en de kinderen op de volgende wijze:
- voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat zij de komende maanden in alle rust de traumatherapie kan gaan volgen en na drie maanden dient er weer voorzichtig te worden gestart met beeldbelcontacten tussen de vader en [minderjarige 1] ;
- voor [minderjarige 2] dient het beeldbellen met de vader zo snel mogelijk weer te worden hervat. Als na een aantal weken blijkt dat de beeldbelmomenten goed gaan dan moet er worden overgegaan tot begeleide, fysieke contactmomenten die door de GI worden bepaald en waarbij het tempo van de kinderen leidend moet zijn;
- de verzoeken van de vader ter zake terug verhuizing en hoofdverblijf afgewezen;
- het verzoek van de vader voor recht te verklaren dat de moeder onrechtmatig naar [plaats] is verhuisd, afgewezen;
- de behandeling van het verzoek van de vader tot vaststelling van een definitieve zorgregeling aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in oktober 2023;
- de GI verzocht om uiterlijk twee weken voor de nog te bepalen mondelinge behandeling in oktober 2023 een schriftelijk verslag in te dienen waaruit de stand van zaken rondom de omgang blijkt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft een onjuiste beslissing genomen. Ondanks dat de rechtbank erkent dat de moeder niet zonder (vervangende) toestemming had mogen verhuizen met de kinderen, hoeft de moeder niet terug te verhuizen omdat er inmiddels te veel tijd verstreken is. Hiermee wordt het kwalijke gedrag van de moeder beloond. De moeder stelt dat zij is verhuisd omdat zij door de vader is bedreigd en gestalkt. De vader heeft dit echter altijd ontkend. Het is juist een terugkerend patroon dat de moeder in relaties vertoont door voor eigen gewin dergelijke beschuldigingen te uiten na een relatieverbreking. De strafzaak tegen de vader is wegens gebrek aan bewijs geseponeerd. In plaats van de strijdbijl te begraven, gaat de moeder onvermurwbaar door en heeft ze nu een procedure gestart om alsnog vervolging van de vader te bewerkstelligen.
De kinderen verblijven nu al veel te lang in een nieuwe woonomgeving waar ze niet thuishoren. Dat er inmiddels lange tijd is verstreken sinds de verhuizing, is te wijten aan de lange wachttijden bij de rechtbank en dat mag niet ten nadele van de vader werken. De hulpverlening die is ingeroepen om contact tussen de vader en de kinderen tot stand te brengen, heeft ook niet het gewenste resultaat. Er dient een andere aanpak te komen omdat de kinderen op deze manier alleen maar verder van de vader verwijderd raken. Voor het welzijn van de kinderen is het van groot belang dat zij snel terugverhuizen naar de omgeving waar ze hun leven probleemloos hebben doorgebracht. De problemen zijn immers pas ontstaan na de verhuizing van de moeder naar [regio] . In [woonplaats vader] is er ook hulpverlening beschikbaar en bovendien woont de familie daar ook.
De tweede grief van de vader richt zich tegen de afwijzing van het verzoek van de vader het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen. De raad concludeert dat er geen signalen van zorg over de opvoedsituatie of de opvoedvaardigheden bij de moeder zijn, maar er zijn wel degelijk zorgen. Sinds het vertrek uit [woonplaats vader] hebben de kinderen geen enkel fysiek contact meer gehad met de vader terwijl ze daarvoor een onwijs fijne en liefdevolle band hadden met de vader. Nu gaat het niet goed met de kinderen en blokkeren zij volledig ten aanzien van het contact met de vader. De moeder is de enige die de kinderen hierin kan beïnvloeden en stimuleren. De moeder stelt haar eigen belang boven dat van de kinderen en brengt het welzijn van de kinderen in gevaar door zonder gegronde redenen ingrijpende acties te ondernemen. De moeder heeft een dochter uit een eerdere relatie en ook over deze dochter is een langslepende juridische strijd gevoerd met de ex-partner. Ook voor deze dochter is hulpverlening ingeschakeld en zij woont momenteel niet bij de moeder. Hieruit blijkt dat er wel degelijk zorgen zijn over het inschattingsvermogen en opvoedvaardigheden van de moeder.
Het is hoog tijd dat er gekeken wordt naar de feiten en de toepasselijke wet- en regelgeving, en daaruit blijkt onomstotelijk dat het handelen van de moeder onrechtmatig is en dat dit per ommegaande moet worden gestopt door haar een bevel tot terugverhuizing te geven. Daarbij dient niet enkel gekeken te worden naar hoe het nú met de kinderen gaat, want dat het slecht gaat is wel duidelijk. Er dient ook gekeken te worden naar het hele voortraject waarbij de moeder zich onrechtmatig heeft gedragen door zonder de benodigde toestemming van de vader, of de vervangende toestemming van de rechter, te verhuizen en de kinderen aan het ouderlijk gezag van de vader te onttrekken , door leugens over de vader te verspreiden. De vader begrijpt dat de kinderen niet van de één op de andere dag bij hem kunnen gaan wonen. Daarvoor is er al te lang geen contact geweest. Om die reden verzoekt de vader primair dat de moeder bevolen wordt om terug te verhuizen met de kinderen. Het ligt op de weg van de GI om hard te werken aan het contactherstel tussen de vader en de kinderen en dat gebeurt nu op geen enkele manier. Dat is zeer kwalijk en zorgelijk, gezien ook de duidelijke instructie die de rechtbank aan de GI heeft gegeven. Het is van groot belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo spoedig mogelijk weer contact met de vader krijgen.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De moeder heeft noodgedwongen, voor de veiligheid van haarzelf en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , uit [woonplaats vader] moeten vertrekken. Nadat de vader vanwege de aangifte van de moeder is aangehouden en in verzekering is gesteld, is de voorlopige hechtenis, onder algemene en bijzondere schorsingsvoorwaarden, geschorst. Al die tijd zijn er wel ernstige bezwaren (verdenking) door de instanties aangenomen. De moeder is telkens op de hoogte gesteld over de voorlopige hechtenis van de vader en op het moment dat hij vrij zou komen, diende de moeder haar woning tezamen met de kinderen te verlaten om zo de veiligheid te kunnen waarborgen. De moeder is toen voor een bepaalde periode naar een Blijf van mijn Lijf huis vertrokken. In overleg met diverse instanties (de Blijf Groep, Veilig Thuis en politie) is er gesproken over verhuizing van de moeder naar een andere woonplaats, ver van [woonplaats vader] vandaan. De moeder kon niet anders dan vertrekken uit haar woning in [woonplaats vader] en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met haar meenemen. De moeder is het niet eens met de stelling van de vader dat zij de kinderen uit het leven van de vader wil bannen. Zij is juist al die tijd en nog steeds met hulpverlening bezig geweest om uit te zoeken wat het beste is voor de kinderen en hun veiligheid. Het was voor de moeder erg moeilijk en zwaar om te vertrekken uit haar vertrouwde omgeving. De moeder en de kinderen ondervinden momenteel nog steeds veel hinder van de situatie. Er is sprake van specialistische begeleiding vanuit GIA (Geweld in Afhankelijkheidsrelaties).
Terugverhuizen naar [woonplaats vader] zal opnieuw een verlieservaring opleveren voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terwijl zij juist hun energie nodig hebben voor de spel- en traumatherapie die zij momenteel volgen. Terugverhuizen is absoluut niet in het belang van de kinderen.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen terecht afgewezen. Er zijn geen zorgen over haar opvoedvaardigheden of over de opvoedsituatie. Dat de moeder onrechtmatig zou hebben gehandeld volgens de vader, weerspreekt zij dan ook ten stelligste. De moeder heeft uitvoerig onderbouwd waarom zij heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan. De juridische strijd die zij heeft gevoerd met een andere ex-partner doet niet ter zake en bovendien is het contact tussen de moeder en deze eerdere ex-partner op dit moment goed en ondernemen zij zelfs gezamenlijk dingen met de kinderen.
Ondanks alles staat de moeder nog steeds open voor contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar niet ten koste van de kinderen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een kader gegeven waarbinnen de GI dient te handelen. De GI heeft aangegeven hier weinig mee te kunnen. Het tempo van de kinderen dient leidend te zijn. Helaas is er sprake geweest van een terugslag in het contactherstel. [minderjarige 1] reageert heftig op de traumabehandeling.
De moeder kan zich in het oordeel van de rechtbank vinden zodat de grieven van de vader afgewezen dienen te worden.
3.7.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking van de rechtbank in stand te laten. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar en hebben ieder een eigen verhaal. Het gaat niet goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hulpverleners van [instantie] hebben gezegd dat het belangrijk is dat de vader zijn aandeel in het ontstaan van deze situatie erkent. De vader zegt echter dat hem geen verwijt treft. De raad ziet dat de GI geprobeerd heeft de instructies van de rechtbank vorm te geven. Zowel de vader als de moeder werken hier aan mee en de benodigde hulpverlening is ingezet. Het is een veel te stressvolle gebeurtenis om de moeder met de kinderen te laten terugverhuizen. Bovendien loopt er een strafzaak tegen de vader. Dat is eveneens een contraindicatie voor terug verhuizing. De beslissing van de rechtbank is binnen de complexiteit van deze zaak het meest haalbare voor nu.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Op dit moment heeft de hulpverlening veelvuldig contact met de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Voor deze jonge kinderen is dat een forse investering. Er worden stapjes gezet maar die zijn klein. Dat vraagt veel geduld van de vader. Hoewel de GI dat begrijpt, is het tempo van de kinderen leidend. Om die reden kunnen instructies die de rechtbank heeft gegeven niet onverkort worden uitgevoerd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erg kwetsbaar. [minderjarige 2] geeft duidelijke signalen dat hij op dit moment niet wil beeldbellen met de vader. Hij raakt er erg ontregeld van. De kinderen wonen nu al tweeënhalf jaar in [regio] en hebben daar hun leven opgebouwd. Verhuizen zou zeer ingrijpend voor ze zijn en is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Vaststelling van het hoofdverblijf bij de vader evenmin. De kinderen hebben de rust nodig.
De motivering van de beslissing
3.9.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoren ook het geschil omtrent de wijziging van de woonplaats van een kind en het geschil bij welke ouder een kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Verzoek bevel terugverhuizing
3.10.
Het hof stelt voorop dat het met de rechtbank van oordeel is dat het op de weg van de moeder had gelegen - nu zij vanwege de door haar gestelde omstandigheden niet in staat was om met de vader te overleggen en hem om toestemming te vragen voor de verhuizing - aan de rechtbank vervangende toestemming te vragen voor de verhuizing. Dit heeft zij nagelaten. Het hof is evenwel ook met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om een bevel tot terugverhuizing van de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dient te worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.11.
Er is sprake van een zeer complexe situatie en er is veel aan de hand. Hoewel de vader en de moeder ieder een geheel andere lezing hebben over het gebeurde in het verleden, is duidelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de afgelopen jaren veel hebben meegemaakt. Voordat de moeder met de kinderen bij de vader vertrok, was er sprake van geweld en incidenten.
De moeder heeft destijds aangifte gedaan tegen de vader van onderdrukking, bedreigingen, stalking, lichamelijke en geestelijke mishandelingen. De vader ontkent dit gedrag ten stelligste en verwijt de moeder dat zij haar beweringen doet om hem zijn kinderen te ontnemen.
Op enig moment nam de moeder, vanuit veiligheidsoverwegingen, het besluit om met haar kinderen zo ver weg mogelijk van de vader te verhuizen.
Ondanks veelvuldige hulpverlening lijkt het almaar slechter te gaan met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zowel de vader als de moeder erkent dat ook. De EMDR-therapie van [minderjarige 1] is zelfs tijdelijk stopgezet. Zij heeft een relationeel trauma, last van herbelevingen en nachtmerries. Zij laat een behoorlijke stressreactie zien als het gaat om (het idee van) het contact met de vader. Zij is en blijft daarin vermijdend. Uit het voortgangsverslag van [instantie] van november 2023 blijkt dat het voor [minderjarige 1] erg belangrijk is dat de vader nagaat wat maakt dat zij negatieve ervaringen met hem heeft gehad en dat de vader daarin zijn aandeel herkent en erkent richting de kinderen.
[minderjarige 2] heeft ups en downs en geeft ook signalen waaruit blijkt dat hij ruimte nodig heeft in het contactherstel met de vader.
Het hof volgt de GI en de raad in hun visie dat de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dermate kwetsbaar is dat terugverhuizen niet in hun belang is. Ze wonen inmiddels tweeëneenhalf jaar in [regio] . Ze gaan daar naar school, sport, hebben er vriendjes en vriendinnetjes en intensieve hulpverlening. De kinderen hebben behoefte aan rust om te kunnen profiteren van de ingezette hulpverlening. Een terugverhuizing, wat op zich al een enorm stressvolle gebeurtenis is, zal dit proces doorkruisen en dat is niet wenselijk.
3.12.
Het hof betrekt in zijn oordeel ook dat de vader na een door de moeder ingediende (en toegewezen) klacht wegens nietvervolging van de vader, alsnog vervolgd zal worden ter zake van belaging.
Aldus is niet gebleken en staat nog zeker niet vast dat de moeder destijds zonder redelijke grond ver weg van de vader is gaan wonen. Zolang het strafonderzoek tegen de vader nog loopt, ligt het niet op de weg van het hof te beslissen dat de moeder moet terug verhuizen. Dat de moeder zonder de vereiste toestemming is verhuisd is onder deze bijzondere omstandigheden zeker niet doorslaggevend.
3.13.
Hoewel het hof begrijpt dat de vader teleurgesteld is in het moeizame verloop van het contactherstel met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn er contraindicaties die een terugverhuizing naar [woonplaats vader] in de weg staan. De eerste grief van de vader faalt derhalve.
Verzoek tot vaststelling hoofdverblijf
3.14.
Gelet op al het voorgaande acht het hof het evenmin in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om hun hoofdverblijf bij de vader te bepalen. Ook de tweede grief van de vader faalt.
Conclusie
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de verzoeken van de vader afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant locatie Middelburg van 15 mei 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en A.M. van Riemsdijk en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.