ECLI:NL:GHSHE:2024:656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.335.938/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de rechtbank verzocht de ondertoezichtstelling te beëindigen, terwijl de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) en de vader verweer voerden voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling geen bijdrage meer levert aan de oplossing van de problemen en dat deze zelfs extra stress veroorzaakt in het gezin. Ondanks de zorgen over de kinderen, concludeert het hof dat de ondertoezichtstelling niet langer een geschikt middel is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 januari 2025, maar het hof heeft deze beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging afgewezen. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling waarin de betrokken partijen, waaronder de moeder, de GI en de vader, hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de internationale context van de zaak, aangezien de kinderen in België zijn geboren maar de Nederlandse nationaliteit hebben en in Nederland wonen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en de GI om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen, maar concludeert dat de huidige ondertoezichtstelling niet effectief is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 februari 2024
Zaaknummer : 200.335.938/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/416020 / JE RK 23-2020
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (België);
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (België).
Hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 december 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met één jaar af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 januari 2024, heeft de GI verzocht – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 januari 2024, heeft de vader verzocht, de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hashem Jawaheri via digitale verbinding en A. Safai Pour als tolk in de taal Farsi (tolknummer 40087).
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- mr. Van Beers namens de vader;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is op 5 februari 2024 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier d.d. 4 januari 2024 met bijlage van de zijde van de moeder;
  • het e-mailbericht d.d. 15 januari 2024 met bijlage van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 23 januari 2024 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 5 februari 2024 met bijlagen van de zijde van de moeder.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader zijn gehuwd geweest. Het ouderlijk gezag over hun hierboven genoemde kinderen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
3.2.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 januari 2023 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 4 januari 2024.
3.4.
De GI heeft op 25 september 2023 een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing verzonden aan de moeder. Vervolgens heeft de GI op 13 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing verzonden aan de moeder. Hierin is opgenomen dat de moeder haar medewerking moet verlenen aan de begeleide bezoeken tussen de vader en [minderjarige 2].

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 4 januari 2024 tot 4 januari 2025.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Sinds de vader niet meer actief betrokken is in de levens van de kinderen, gaat het goed met hen. Het gedrag van de vader had een negatieve invloed op de kinderen. De kinderen hebben er momenteel nog veel last en verdriet van dat de vader zijn toestemming niet geeft voor vakanties. De moeder is actief bezig om de kinderen voor te bereiden op contactherstel met de vader. Aan contactherstel is door de rechtbank echter ook de voorwaarde gesteld dat de vader hulp moest zoeken bij een deskundige. De vader heeft nog geen stappen gezet en ook door de GI is hier volstrekt niet op ingezet. De GI heeft al voordat de vader is gestart met hulpverlening de eerste contactmomenten gepland. De moeder krijgt het gevoel dat de GI de problematiek van de vader niet serieus neemt.
Bovendien is de moeder bereid om binnen het vrijwillig kader de eventueel bestaande zorgen omtrent de ontwikkeling van de kinderen aan te pakken en de contactmomenten begeleid te laten plaatsvinden, mits de vader zich aan de gestelde voorwaarden houdt.
De ondertoezichtstelling dient inmiddels geen haalbaar doel meer. De juridische strijd tussen de ouders is verder toegenomen en de ondertoezichtstelling heeft geleid tot verdere verwijdering tussen de ouders. Deze extra spanningen zijn niet in het belang van de kinderen. De ondertoezichtstelling heeft nog tot geen enkele positieve ontwikkeling geleid en moet daarom worden beëindigd. Indien de verlenging van de ondertoezichtstelling wordt toegewezen, zou dit voor de duur van maximaal zes maanden moeten zijn. De GI zal dan meer gestuurd worden om de regie te gaan voeren in deze kwestie, met name ten aanzien van de hulpverlening voor de vader.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Gedurende de ondertoezichtstelling is gebleken dat de moeder zich blijft verzetten tegen het gestelde doel om [minderjarige 2], en mogelijk in een later stadium ook [minderjarige 1], contacten met de vader te laten onderhouden. De moeder volgt aanwijzingen en instructies van de GI die betrekking hebben op de gestelde opdracht en doelen niet op. Zo heeft de moeder geweigerd om mee te werken aan het door de GI te begeleiden contact tussen [minderjarige 2] en de vader. De geboden mogelijkheid om hierbij een door de moeder zelf te kiezen vertrouwenspersoon te betrekken die [minderjarige 2] tot steun zou kunnen zijn is door de moeder van de hand gewezen. De moeder heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een indruk op te doen van de locatie voor de begeleide contactmomenten. Het aanbod om het door de moeder ervaren communicatieprobleem op te lossen door te kunnen spreken met een Iraanse medewerker van de GI, is door de moeder eveneens afgewezen.
De moeder stelt ten onrechte dat de ondertoezichtstelling geen haalbaar doel meer dient. De moeder noemt de nog niet gestarte begeleiding van de vader en haar verwachtingen dat zijn begeleidingstraject niet tot verbetering zal gaan leiden als argument om de ondertoezichtstelling op te heffen. De vader is naar de GI toe echter heel open over het verleden en gemaakte fouten. Hij heeft een ander beeld over zijn gedrag. Desalniettemin gaat de vader binnenkort naar verwachting starten met hulpverlening. Voorts geeft de moeder herhaaldelijk aan dat zij het verbreken van contacten met de vader in het belang van de kinderen acht en dat de enige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen het bestaan van de vader is. De mededeling dat zij in het vrijwillig kader bereid zal blijven om genoemde ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en structureel haar medewerking te verlenen acht de GI derhalve uiterst onwaarschijnlijk.
De gestelde doelen, zowel het informeren van de vader als het toewerken naar een voor de kinderen en de vader acceptabele contactregeling, zijn onvoldoende behaald. Bij de moeder bestaat onvoldoende intrinsieke motivatie om de vader en rol te geven in het leven van de kinderen. De vader wordt gediskwalificeerd als ouder. De GI betreurt dat er zoveel onrust is ontstaan over het verlenen van toestemming voor vakanties door de vader, hij heeft dit immers altijd gedaan.
Het verkorten van de duur van de ondertoezichtstelling naar slechts zes maanden geeft onvoldoende waarborg voor een goed en bestendig resultaat. Het is het verzet van de moeder waardoor er tot op heden nauwelijks vorderingen hebben kunnen plaatsvinden.
5.3.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Uit de houding en mededelingen van de moeder blijkt dat zij niet bereid is mee te werken aan hulpverlening in het vrijwillig kader om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De GI heeft juist op 13 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven omdat de moeder niet vrijwillig wilde meewerken aan de begeleide bezoeken. De schriftelijke aanwijzing bleek niet voldoende om de moeder te bewegen mee te werken, terwijl de raad in zijn rapport juist had aangegeven dat het van groot belang is dat er in ieder geval weer contact zou gaan komen tussen de vader en de kinderen. De vader is bereid zich hiervoor in te zetten.
Gezien de negatieve houding van de moeder, haar bedenkelijke intenties en haar gebrek aan medewerking of zelfs haar (actieve) tegenwerking kan de moeder zich in alle redelijkheid niet (meer) met recht op het standpunt stellen dat het hoogst haalbare is bereikt of dat de ondertoezichtstelling heeft geleid tot verdere verwijdering tussen de ouders. Het kan niet zo zijn dat het negatieve gedrag van de moeder wordt beloond met een vernietiging van de bestreden beschikking. Een einde van de ondertoezichtstelling komt er de facto op neer dat iedere mogelijkheid voor de vader om nog contact met zijn kinderen te krijgen komt te vervallen. De GI voert bovendien voldoende regie. Gezien de grote weerstand bij de moeder en het feit dat de doelen nog niet zijn bereikt, is een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk.
5.4.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Het tweesporentraject dat bij de aanvang van de ondertoezichtstelling door de rechtbank is aangewezen, is niet van de grond gekomen. De in het raadsrapport geadviseerde hulpverlening in combinatie met de ondertoezichtstelling is dan ook nog steeds noodzakelijk. De vader dient stappen te zetten om hulpverlening te vinden, maar de raad heeft zorgen over het ontbreken van zijn intrinsieke motivatie en begrijpt dat de moeder deze inspanning wil zien. De moeder heeft zich wel ingespannen met de hulp van [instantie]. Het is echter ook van belang dat er wel contact gaat komen tussen de vader en de kinderen, om te voorkomen dat ervaringen van de kinderen uit het verleden met de vader actueel blijven. De raad vertrouwt er niet op dat partijen dit in het vrijwillige kader kunnen oppakken, nu zij het niet eens zijn op welke van de twee sporen het accent moet worden gelegd.
5.5.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
5.5.1.
De kinderen zijn geboren in België. De kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn woonachtig in Nederland.
5.5.2.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Wettelijk kader
5.5.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.4.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.5.
Het hof zal anders beslissen dan de rechtbank en overweegt daartoe het volgende.
5.5.6.
Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen zoals beschreven in de (instellings)beschikking van 4 januari 2023 en het raadsrapport van 20 oktober 2022 onverminderd aanwezig is. De zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen zijn er nog steeds, gelet op het feit dat zij getuigen zijn geweest van verbaal- en fysiek (huiselijk) geweld tussen de ouders, het negatieve beeld dat de kinderen hebben van de vader en het feit dat er geen contact is tussen hen.
De moeder heeft, ondanks dat zij stelt dat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd, hulpverlening geaccepteerd en blijft dit ook doen. Zo is [instantie] inmiddels al lange tijd betrokken bij de kinderen. De vader echter heeft op zijn beurt tot op heden er geen enkele blijk van gegeven, bereid te zijn om hulpverlening te accepteren, zodat hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond is gekomen en in beginsel een gedwongen kader noodzakelijk is.
5.5.7.
De kinderrechter heeft in de beschikking tot ondertoezichtstelling van 4 januari 2023 getracht, in lijn met het rapport van de raad, een tweesporentraject uit te zetten. Het doel van de ondertoezichtstelling was zo enerzijds contactherstel tussen de vader en de kinderen (eerst [minderjarige 2] en in een later stadium, [minderjarige 1]) te bewerkstelligen. Anderzijds diende de vader, voor het laten ontstaan van een veilig en onbelast contact met de kinderen daadwerkelijk zo snel mogelijk individuele hulpverlening te zoeken en te benutten om inzicht te krijgen in zijn eigen (opvoed)handelen en de beleving van de kinderen te leren erkennen. De vader diende te veranderen, door inzicht te tonen in wat de impact van zijn houding op de kinderen is, waardoor hij beter kan aansluiten op hun behoeften.
5.5.8.
Het hof constateert dat in de loop van de ondertoezichtstelling niet, dan wel onvoldoende, door de GI is ingezet op het opstarten van de noodzakelijke hulpverlening voor de vader. De GI heeft onvoldoende concrete stappen gezet en middelen aangewend om dit doel te behalen. Ook heeft de vader tot op heden op geen enkele wijze blijk gegeven in te zien dat die hulpverlening noodzakelijk is om de verandering tot stand te brengen die nodig is voor het laten ontstaan van onbelast contact tussen hem en de kinderen. De vader blijkt hiertoe niet intrinsiek gemotiveerd. Doordat door zowel de GI als de vader niet is ingezet op dit ene spoor, ziet het hof dat de moeder steeds vaker in de positie komt dat zij niet bereid lijkt om nog in te zetten op contactherstel, waardoor ook dit andere spoor stagneert.
Gebleken is dat de ondertoezichtstelling niet ingezet wordt op de wijze en intentie zoals bij de aanvang van de ondertoezichtstelling bedoeld door de kinderrechter. Evenmin heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep duidelijk kunnen maken op welke wijze zij in het kader van de ondertoezichtstelling de gestelde doelen alsnog denkt te gaan realiseren, anders dan het trachten de begeleide contactmomenten tot stand te brengen.
5.5.9.
Gelet op het voorgaande levert de ondertoezichtstelling geen bijdrage meer aan oplossing van de problemen, terwijl zij wel extra stress veroorzaakt in het gezin van de kinderen en de problemen daardoor juist kan verergeren, nu de dynamiek tussen partijen verhardt. Het hof vindt de ondertoezichtstelling dan ook geen geschikt middel om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen, ondanks de zorgen die nog over de kinderen bestaan.
De bestreden beschikking zal derhalve worden vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal per heden worden afgewezen.
5.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het feit dat er thans een procedure bij de rechtbank aanhangig is betreffende de zorgregeling tussen de vader en de kinderen, welke procedure in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling is aangehouden. Nu de ondertoezichtstelling per heden zal worden opgeheven, kan de kinderrechter deze procedure voortzetten.
Overweging voor [minderjarige 1]
5.7.
Tijdens het kindgesprek is met [minderjarige 1] besproken dat hij de beslissing van het hof zelf mag lezen. Daarom zal een brief met onderstaande tekst naar hem worden gestuurd.
Jij hebt op 5 februari 2024 met één van de rechters van het hof gesproken. De griffier was hier ook bij. Je wilde eigenlijk vooral met de rechter praten over het contact van je zusje met je vader. De rechter heeft je uitgelegd dat de beslissing die het hof moet nemen daar niet over gaat. Het hof kan alleen een beslissing nemen over de ondertoezichtstelling. Het hof beslist dat de ondertoezichtstelling ophoudt. Tijdens de afgelopen periode van de ondertoezichtstelling moest er in elk geval aan twee dingen worden gewerkt:
1: Jullie moesten weer heel langzaam en voorzichtig onder begeleiding contact krijgen met je vader. Eerst je zusje en dan later jij ook misschien.
2: Jouw vader moest hulp zoeken om te begrijpen wat zijn gedrag met jullie heeft gedaan en nog steeds doet, en hij moest met hulp er aan werken om dat gedrag te veranderen.
Tot nu is dat allemaal nog niet gelukt. Het hof denkt dat de ondertoezichtstelling niet meer gaat zorgen dat dit wel gaat lukken. En omdat jullie stress krijgen van de ondertoezichtstelling is het beter dat deze nu stopt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 29 februari 2024 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 december 2023;
en opnieuw rechtdoende:
wijst met ingang van 29 februari 2024 alsnog af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voornoemd;
bekrachtigt de genoemde beschikking wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 4 januari 2024 tot 29 februari 2024.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin, en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.