ECLI:NL:GHSHE:2024:640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
200.330.395_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake partneralimentatie en afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in levensonderhoud

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vrouw was toegewezen in haar verzoek om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.032,-- per maand, ingaande op 18 januari 2023. De man is op 2 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2024 is de vrouw niet verschenen, maar haar advocaat was wel aanwezig.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en heeft de herstelfunctie van het hoger beroep toegepast. Het hof oordeelde dat de ingangsdatum van de alimentatie niet eerder kan zijn dan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 3 maart 2023. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op 60% van het gezamenlijk netto gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk, en heeft de draagkracht van de man in het midden gelaten. Het hof concludeerde dat de behoeftigheid van de vrouw onvoldoende was aangetoond, waardoor het verzoek om alimentatie werd afgewezen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud af. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.330.395/01
zaaknummer rechtbank : C/02/407473 FA RK 23-1260
beschikking van 29 februari 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 2 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van de genoemde beschikking van 26 mei 2023.
2.2.
De vrouw heeft op 27 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 8 januari 2024 met onder meer als bijlage een brief van de vrouw met een toelichting op haar afwezigheid bij de mondelinge behandeling van het hof;
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 8 januari 2024 met als bijlagen drie uitkeringsspecificaties van de vrouw van de maanden september tot en met november 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2024 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De advocaat van de vrouw is ook verschenen. De vrouw is met bericht van verhindering (ingekomen 8 januari 2024) niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 29 juli 2014. Bij beschikking van 6 februari 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 3 maart 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Er is geen rechterlijke uitspraak op grond waarvan de man aan de vrouw een onderhoudsbijdrage moet voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg, kort samengevat, verzocht om vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in haar levensonderhoud van
€ 1.032,-- per maand, met ingang van 18 januari 2023. De man heeft geen verweer gevoerd.
4.2.
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 18 januari 2023 bepaald op € 1.032,-- per maand.
4.3.
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 mei 2023.
Deze grief ziet in de eerste plaats op het feit dat de man in eerste aanleg niet goed is opgeroepen. Daarnaast had de rechtbank het verzoek van de vrouw moeten toetsen aan artikel 1:156 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder ziet de grief op de ingangsdatum, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij geen bijdrage verschuldigd is in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Kosten rechtens.
4.4.
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de man af te wijzen, dan wel zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Herstelfunctie van het hoger beroep
5.1.
De man is in eerste aanleg niet verschenen, in verband waarmee de rechtbank het verzoek van de vrouw zonder inhoudelijke beoordeling heeft toegewezen. Gelet op de
herstelfunctie van het hoger beroep zal het hof de verzoeken van de man thans inhoudelijk beoordelen.
Ingangsdatum
5.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht de vast te stellen partneralimentatie te doen ingaan per 18 januari 2023. Gelet op artikel 1:157 lid 6 BW vangt de termijn voor het verstrekken van levensonderhoud echter niet eerder aan dan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof hanteert daarom als ingangsdatum 3 maart 2023, dat is de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
5.3.
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de vrouw kan worden gesteld op 60% van het gezamenlijk netto gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk. Ook staat vast dat de vrouw gedurende het huwelijk geen betaalde dienstbetrekking had. Wel in geschil is
van welk inkomen er aan de kant van de man dient te worden te worden uitgegaan.
Volgens de man moet worden uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.040,-- per maand, op grond waarvan hij de behoefte van de vrouw op € 1.824,-- netto per maand berekent. De vrouw betwist dat gemotiveerd. Waar zij in eerste aanleg bij haar berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen aanvankelijk is uitgegaan van een (geschat) bruto jaarinkomen van de man van € 53.084,-, dient er nu, gelet op de door de man overgelegde loonstrook van juli 2023, in ieder geval uit te worden gegaan van een hoger inkomen, aldus de vrouw.
Het hof oordeelt als volgt.
Bij gebreke van een berekening, dan wel een onderbouwde toelichting van de kant van de man ten aanzien van het door hem gestelde netto besteedbaar gezinskomen, zal het hof een fiscaal jaarloon 2022 hanteren van € 54.232,--.
Het hof gaat daarbij uit van het in de loonstrook juni 2023 rechtsboven vermelde jaarloon
ad € 58.948,-- (aannemende dat dit het jaarloon over 2022 was), welk bedrag wordt verminderd met de uit de loonstrook blijkende bijtelling voor de auto van de zaak ad totaal
€ 4.716,-- per jaar (12x € 393,--). Daarna resteert het genoemde jaarloon van € 54.232,--
Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.277,- en dus een huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van afgerond € 1.966,-- netto per maand (2023).
Behoeftigheid
5.5.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man, omdat zij al zeven jaar niet werkt en niet van haar verwacht kan worden dat zij ineens aan het werk gaat, zeker niet met de psychische klachten die zij heeft. De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage. Zij heeft volgens de man met haar opleidingsniveau een voldoende verdiencapaciteit en er zou aan haar kant van een jaarsalaris van
€ 30.000,-- uitgegaan kunnen worden..
5.6.
Het hof oordeelt als volgt. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet over voldoende inkomsten beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. Gezien de leeftijd van de vrouw (thans 35 jaar) en haar opleidingsniveau (HBO), is het hof van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht zich voldoende inkomsten te kunnen verwerven om volledig te voorzien in haar behoefte.
Het hof ziet onvoldoende onderbouwing van de stelling van de vrouw dat zij niet in staat is om een betaalde dienstbetrekking aan te gaan. Het door de vrouw overgelegde behandelplan maakt dit niet anders. Los van het feit dat vraagtekens kunnen worden gesteld bij de herkomst hiervan, duidt dit plan niet op psychische problematiek, althans niet van zodanige aard en mate dat dit de vrouw beperkt in haar arbeidsmogelijkheden. Het betreft ook geen arbeidsdeskundig rapport waaruit relevante beperkingen blijken. Verder is door de vrouw niet nader geconcretiseerd, wat de redenen waren waarom zij tijdens het huwelijk is gestopt met werken. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet gebleken dat de vrouw niet volledig kan deelnemen aan het arbeidsproces. Dat zij door de gemeente vrijgesteld is van enige sollicitatieverplichting maakt dit niet anders.
Tot slot heeft het hof de vrouw (hierover) geen nadere vragen kunnen stellen omdat de vrouw niet op de mondelinge behandeling van het hof is verschenen en kon haar advocaat deze vragen niet verder beantwoorden.

6.De slotsom

6.1.
Het voorgaande brengt met zich dat de behoeftigheid van de vrouw onvoldoende is gebleken, zodat het alimentatieverzoek van de vrouw alsnog zal worden afgewezen. De draagkracht van de man kan onbesproken blijven.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
Het hof heeft een berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gemaakt. Een exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 mei 2023;
en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in haar levensonderhoud alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen, en is op 29 februari 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.