In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een gebouw dat aan een ander toebehoorde. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen hechtenis, en had een schadevergoeding van € 2.184,90 toegewezen aan de benadeelde partij, met een schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij had in hoger beroep haar vordering verlaagd, en het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bekladden van het gebouw met verf, wat heeft geleid tot materiële schade en overlast. De verdachte heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische gesteldheid en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel, maar heeft het wel de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.348,97, te vermeerderen met wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft ook bepaald dat gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt.