ECLI:NL:GHSHE:2024:616

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.334.664_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in huurzaak over gebrekkige ventilatie en herstelverplichtingen

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2024, betreft het een incident ex artikel 351 Rv in een hoger beroep van Stichting Wonen Limburg tegen een vonnis van de kantonrechter. De zaak draait om een huurgeschil waarbij [geïntimeerde] een huurwoning huurt van Wonen Limburg en stelt dat er gebreken zijn aan de woning, met name onvoldoende ventilatie. De kantonrechter heeft Wonen Limburg veroordeeld om binnen twee maanden te starten met het aanbrengen van dauerluftung in de woning en de gevolgschade te herstellen. Wonen Limburg heeft in het incident verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, stellende dat er juridische misslagen zijn gemaakt en dat de kosten van de aanpassingen onredelijk hoog zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat Wonen Limburg niet voldoende heeft aangetoond dat haar belangen zwaarder wegen dan die van [geïntimeerde]. Het hof heeft de vordering van Wonen Limburg afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak staat op de rol voor memorie van antwoord op 26 maart 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.334.664/01
arrest van 27 februari 2024
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
Stichting Wonen Limburg,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P.L.T. Roks te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.M.C. Machielse te Veldhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 november 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 augustus 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellante – Wonen Limburg – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10058296 \ CV EXPL 22-3937)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 1 november 2023.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv met één productie;
  • de antwoordconclusie in het incident met één productie;
  • de memorie van grieven, met producties.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[geïntimeerde] huurt sinds 18 december 1992 voor onbepaalde tijd van Wonen Limburg een huurwoning aan het [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). In de bodemprocedure in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een vordering ingesteld tegen Wonen Limburg tot – onder meer – herstel van gebreken aan de woning, de gevolgschade en een vermindering van de huurprijs. [geïntimeerde] stelde in die procedure dat sprake was van een gebrek aan de woning in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, meer in het bijzonder gebrekkige ventilatievoorzieningen, en dat Wonen Limburg op grond van artikel 7:206 lid 1 BW verplicht was de gebreken te herstellen. Er is volgens [geïntimeerde] daarmee ook sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van Wonen Limburg uit hoofde van de huurovereenkomst. Wonen Limburg betwist dat sprake is van een gebrek en voert aan dat [geïntimeerde] – kort gezegd – zijn woning onvoldoende ventileert.
3.2.
De kantonrechter is – kort gezegd – van oordeel dat sprake is van een gebrek en heeft in het bestreden vonnis Wonen Limburg veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis een aanvang te maken met het plaatsen van dauerluftung in minimaal één raam per ruimte van de woning en de gevolgschade bestaande uit schimmelaanslag, aangetaste kitnaden en houtwerk van de kozijnen te herstellen c.q. weg te nemen en deze werkzaamheden te voltooien binnen vier maanden na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom. Verder is Wonen Limburg veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
Wonen Limburg vordert in dit incident dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis schorst, totdat het hof in de hoofdzaak (eind-)arrest heeft gewezen. Voorts vordert Wonen Limburg [geïntimeerde] te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de veertiende dag na het wijzen van dit arrest.
3.4.
Wonen Limburg stelt ter onderbouwing van haar vordering dat in het bestreden vonnis sprake is van twee juridische misslagen. De eerste juridische misslag ziet op het oordeel van de kantonrechter dat het ontbreken van dauerluftung in de ramen van de woning van [geïntimeerde] kwalificeert als een gebrek. Wonen Limburg stelt juist dat geen sprake is van een gebrek. Als nieuwe ramen met dauerluftung zouden worden geplaatst, gaat het immers om een vernieuwing van de woning door een verandering en/of toevoeging. De tweede juridische misslag ziet op de hoogte van de getuigentaxe, bestaande uit een factuur van een deskundige, welke is opgenomen in de proceskostenveroordeling. Wonen Limburg stelt dat daarbij sprake is van een onjuiste wetstoepassing.
In het kader van een belangenafweging stelt Wonen Limburg dat haar belang bij de gevorderde schorsing zwaarder weegt dan het belang dat [geïntimeerde] heeft bij de executie van het vonnis. Het belang van [geïntimeerde] bij een onvertraagde tenuitvoerlegging van het vonnis kan niet als heel groot of klemmend worden gezien. Niet blijkt dat het belang van [geïntimeerde] wordt geschaad als de uitspraak in het hoger beroep zou worden afgewacht. Tegenover de belangen van [geïntimeerde] staan de meer zwaarwegende belangen van Wonen Limburg. Wonen Limburg voert aan dat de aanpassingen kostbaar zijn en andere huurders ook een beroep kunnen doen op het bestaan van een gebrek aan de woning en vervolgens aanspraak maken op aanpassingen. Wat betreft de proceskostenveroordeling stelt Wonen Limburg dat sprake is van een restitutierisico.
3.5.
[geïntimeerde] voert verweer. Hij voert aan dat geen sprake is van kennelijke misslagen. Allereerst is de kwalificatie van het ontbreken van een goede ventilatie als een gebrek niet in strijd met artikel 7:204 lid 2 BW. Dat een andere beslissing mogelijk was, maakt het nog niet tot een kennelijke misslag. Ook de hoogte van de getuigentaxe is geen kennelijke misslag want het betreft hier geen overduidelijke en klaarblijkelijke fout. Het oordeel van de kantonrechter is deugdelijk gemotiveerd.
Voor wat betreft de belangenafweging stelt [geïntimeerde] het volgende. Het enkele feit dat het aanbrengen van ramen met dauerluftung geld kost, is geen zwaarwegend argument. Wonen Limburg heeft niet gesteld dat zij daarmee in een financiële noodsituatie terecht komt. Dat andere huurders ook kunnen verzoeken om ramen met dauerluftung, is evenmin een zwaarwegend belang. Wonen Limburg heeft immers niet gesteld dat andere huurders dezelfde klachten hebben. [geïntimeerde] heeft bovendien een zwaarwegend belang vanwege zijn medische situatie. Hij leeft al geruime tijd in een ongezond leefklimaat.
3.6.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.7.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in overweging 3.6. onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.8.
Het hof overweegt dat het uitgangspunt is dat degene die een veroordeling tot, in dit geval, onder meer het aanbrengen van ramen met dauerluftung heeft gekregen, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerde] het vereiste belang heeft bij executie van het bestreden vonnis. Wonen Limburg stelt echter dat haar belang bij schorsing van de executie dusdanig zwaarwegend is dat [geïntimeerde] met de executie van het vonnis zal moeten wachten. Die stelling zal hierna worden beoordeeld.
3.9.
Wonen Limburg stelt in het kader van een belangenafweging dat sprake is van twee juridische misslagen, dat de executie van het bestreden vonnis leidt tot hoge kosten vanwege de aanpassingen aan de woning en verder dat gelet op de uitkomst van het vonnis ook duizenden andere huurders aanspraak kunnen maken op dezelfde aanpassingen.
3.10.
Wat betreft de gestelde juridische misslagen overweegt het hof dat van een klaarblijkelijke juridische (of feitelijke) misslag slechts sprake is indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan. Immers, partijen discussiëren juist over het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een gebrek en over de motivering van die beslissing. De beantwoording van de vraag of onvoldoende ventilatie in een woning kwalificeert als een gebrek, dient aan de orde te komen in de hoofdzaak. De enkele omstandigheid dat de kantonrechter in de visie van Wonen Limburg anders had moeten oordelen brengt nog niet mee dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is. Dit geldt ook voor de vraag of de kantonrechter de hoogte van de getuigentaxe op juiste wijze heeft begroot. Ook over dit punt verschillen partijen juridisch inhoudelijk van mening. Het inhoudelijke debat en de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende rechtsmiddel dient hier buiten beschouwing te blijven. Dat betekent dat de stelling van Wonen Limburg dat sprake is van kennelijke juridische misslagen niet slaagt.
3.11.
Het zwaarwegende belang bij schorsing zoals naar voren gebracht door Wonen Limburg in verband met de gestelde hoge kosten slaagt evenmin. Wonen Limburg heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd waarom zij door de uitvoering van de werkzaamheden en de hoge kosten die dit met zich brengt, onevenredig in haar belangen zal zijn geschaad. Zo heeft Wonen Limburg onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat zij daardoor in de financiële problemen terecht zal komen. Zij stelt immers slechts in zijn algemeenheid dat er een potentieel kostenplaatje aanhangt van (niet nader gespecificeerde) vele miljoenen euro’s en dat de financiële positie van woningcorporaties steeds meer onder druk komt te staan. Verder heeft Wonen Limburg haar stelling dat zij verwacht dat andere huurders ook aanspraak zullen maken op aanpassingen aan hun woning niet onderbouwd. Deze enkele stelling – mede in het licht van de stelling van Wonen Limburg dat buren van [geïntimeerde] geen klachten hebben over (onvoldoende) ventilatie in de woning – is zonder nadere motivering, onvoldoende.
3.12.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat onvoldoende is gebleken dat het belang van Wonen Limburg bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Daarom zal het hof de incidentele vordering van Wonen Limburg afwijzen.
3.13.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.14.
De zaak staat op de rol van 26 maart 2024 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 26 maart 2024 staat voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, E.H. Schulten en B.E.L.J.C. Verbunt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 februari 2024.
griffier rolraadsheer