2.2.Bij exploot van 11 mei 2023 heeft Mooiland het vonnis van 6 april 2023 laten
betekenen en is de ontruiming bevolen op een termijn van veertien dagen en is de
daadwerkelijke ontruiming aangezegd op 1 juni 2023.”
3.5.2.Grief 1 is tegen deze feitenvaststelling gericht. In de toelichting op de grief betoogt Mooiland dat de kantonrechter in de feitenvaststelling ten onrechte alleen summier de procesgang heeft beschreven en de relevante feiten en omstandigheden onvermeld heeft gelaten.
3.5.3.Het hof is aan deze grief tegemoetgekomen door hiervoor in rov. 3.1.2 een meer uitgebreide weergave van de vaststaande feiten te geven. Overigens betreft ook dat slechts een weergave op hoofdlijnen. Voor zover bij de beoordeling van dit hoger beroep nog nadere feiten van belang zijn, zal het hof die hierna bij de beoordeling vermelden.
3.5.4.Dat de kantonrechter in onderdeel 2 van het kortgedingvonnis alleen een beknopte weergave heeft gegeven van procedurele feiten, brengt op zichzelf niet mee dat de kantonrechter in het kortgedingvonnis tot een onjuiste beslissing is gekomen. In zoverre verwerpt het hof grief 1.
Over grief 2: de in dit executiegeschil te hanteren maatstaf
3.6.1.In rov. 4.2 van het kortgedingvonnis heeft de kantonrechter een weergave gegeven van de maatstaf die moet worden gehanteerd bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling.
3.6.2.Grief 2 is tegen deze overweging gericht. In de toelichting op de grief schetst Mooiland aan de hand van rechtspraak van onder meer de Hoge Raad welke maatstaf bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet worden gehanteerd. Mooiland geeft in de toelichting op de grief echter niet aan in hoeverre de door de kantonrechter gegeven weergave van de toe te passen maatstaf onjuist is.
3.6.3.Tussen partijen is niet in geschil dat de te hanteren maatstaf is neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026. In dat arrest heeft de Hoge Raad de maatstaf die onder meer geldt in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is ingesteld, als volgt geformuleerd: “5.8 Het voorgaande kan als volgt worden samengevat.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.”
Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de grieven 3 en 4 beoordelen.
3.6.4.De wijze waarop de kantonrechter de maatstaf heeft geformuleerd in rov. 4.2 van het kortgedingvonnis, brengt op zichzelf niet mee dat de kantonrechter in het kortgedingvonnis tot een onjuiste beslissing is gekomen. In zoverre verwerpt het hof grief 2.
Over grief 3: heeft de kantonrechter in de bodemprocedure de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet gemotiveerd, en wat is daarvan het gevolg?
3.7.1.In rov 4.3 van het kortgedingvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat in het bodemvonnis wel een belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of er sprake is van een dermate geringe tekortkoming aan de zijde van [onderbewindgestelde] dat deze een ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt, maar geen belangenafweging in het kader van de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. In rov. 4.4 van het kortgedingvonnis heeft de kantonrechter daarop aansluitend geoordeeld dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bodemvonnis niet is gemotiveerd, en dat daarom in het executiegeschil bij de te verrichten belangenafweging, ook omstandigheden mogen worden betrokken die niet nieuw zijn.
3.7.2.Grief 3 is tegen die overwegingen gericht. Het hof overweegt over die grief het volgende.
3.7.3.Het hof is evenals de kantonrechter in het kortgedingvonnis van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter in het bodemvonnis om dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, niet gemotiveerd is. In het bodemvonnis is de beslissing om de huurovereenkomst te ontbinden en de bewindvoerder tot ontruiming te veroordelen wel gemotiveerd, met name in rov. 4.5 van dat vonnis. Enige motivering van de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, is in het bodemvonnis echter niet opgenomen.
3.7.4.Als de beslissing om het bodemvonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in dat vonnis wel zou zijn gemotiveerd, had de bewindvoerder in de onderhavige kortgedingprocedure (afgezien van het geval dat het bodemvonnis zou berusten op een kennelijke misslag), aan de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen (zie de hiervoor in rov. 3.6.3 geciteerde rechtsoverweging 5.8 onder c van de Hoge Raad). Omdat de kantonrechter in het onderhavige geval in het kortgedingvonnis terecht heeft geoordeeld dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bodemvonnis niet is gemotiveerd, heeft de kantonrechter in dat kortgedingvonnis eveneens terecht geoordeeld dat in dit executiegeschil bij de te verrichten belangenafweging ook omstandigheden mogen worden betrokken die niet nieuw zijn.
3.7.5.Om deze reden verwerpt het hof grief 3.
Over grief 4: Bestaat er bij afweging van de over en weer bestaande belangen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming, die bij het bodemvonnis is uitgesproken, te schorsen totdat op het hoger beroep tegen het bodemvonnis is beslist?
3.8.1.In rov. 4.5 van het kortgedingvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [onderbewindgestelde] er een groot belang bij heeft om met haar kinderen in het gehuurde te kunnen blijven wonen totdat op het hoger beroep tegen het bodemvonnis is beslist. De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat ontruiming van de woning op korte termijn praktisch onomkeerbaar zou zijn, zodat het belang van [onderbewindgestelde] bij het hoger beroep tegen het bodemvonnis daardoor in grote mate zou komen te vervallen.
In rov. 4.6 en het eerste deel van rov. 4.7 van het kortgedingvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Mooiland zwaarwegende belangen heeft bij het zo spoedig mogelijk tenuitvoerleggen van de bij het bodemvonnis uitgesproken veroordeling tot ontruiming.
In het vervolg van rov. 4.7 heeft de kantonrechter geoordeeld dat, bij afweging van de belangen van partijen, de belangen van [onderbewindgestelde] en haar kinderen bij het voorlopige behoud van de woning zwaarder wegen dan het belang van Mooiland om de woning op korte termijn te laten ontruimen. De kantonrechter heeft daartoe geoordeeld dat:
- bij een ontruiming op korte termijn de gevolgen daarvan voor [onderbewindgestelde] en haar kinderen ingrijpend en praktisch onomkeerbaar zijn, zodat het hoger beroep daardoor veel van zijn belang zal verliezen;
- dat het belang van Mooiland bij ontruiming, erin bestaande dat een signaal wordt afgegeven dat het aanwezig hebben van veel zwaar vuurwerk in haar woningen niet wordt getolereerd, ook wordt gediend als de ontruiming op een later tijdstip plaatsvindt, als het hof de veroordeling tot ontruiming bekrachtigt;
- niet aannemelijk is dat er opnieuw zwaar vuurwerk in de woning of in de schuur van de woning zal worden geplaatst, aangezien [persoon A] , en niet [onderbewindgestelde] , het vuurwerk in de schuur heeft geplaatst, en zij [persoon A] de toegang tot de woning heeft ontzegd.
3.8.2.Grief 4 is tegen deze overwegingen gericht. Door die grief wordt aan het hof de vraag voorgelegd of er in dit geval aanleiding bestaat om de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming, die bij het bodemvonnis van 6 april 2023 is uitgesproken, te schorsen. Het hof overweegt over die vraag het volgende.
3.8.3.Zoals blijkt uit de hiervoor in rov. 3.6.3 geciteerde overweging van de Hoge Raad, geldt als uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld, uitvoerbaar moet zijn. Afwijking van dat uitgangspunt kan echter onder omstandigheden worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
3.8.4.Het hof deelt het in het kortgedingvonnis neergelegde oordeel dat [onderbewindgestelde] en haar kinderen een groot belang hebben bij het voorlopige behoud van de woning in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. Als de woning eerder wordt ontruimd, verliezen niet alleen [onderbewindgestelde] maar ook haar twee kinderen hun onderdak. Uit de als productie 5 bij de dagvaarding in hoger beroep overgelegde verslaglegging van ONS Welzijn van 7 februari 2023 blijkt dat het gaat om twee zoons van [onderbewindgestelde] , van verschillende vaders. De oudste zoon is geboren op 20 juli 2011, en is nu dus 12 jaar oud. De jongste zoon is geboren op 6 oktober 2020, en is nu dus 3 jaar oud. Dit is de zoon van [persoon A] . In de genoemde verslaglegging is gemotiveerd uiteengezet dat het gaat om kwetsbare kinderen en dat een uithuiszetting op hen een zeer grote impact zal hebben en hun ontwikkeling negatief zal beïnvloeden. Als de tenuitvoerlegging van de vordering tot ontruiming niet wordt geschorst, treden deze nadelige gevolgen van de ontruiming direct in, voordat het hof in het hoger beroep tegen het bodemvonnis heeft beoordeeld of de veroordeling tot ontruiming in stand moet blijven. Bovendien is aannemelijk dat de betreffende huurwoning dan opnieuw zal worden verhuurd aan een andere huurder, zodat [onderbewindgestelde] en haar kinderen hun huidige woning definitief zullen zijn verloren, terwijl het hoger beroep tegen het bodemvonnis nog aanhangig is. Het hof deelt om deze redenen het in het kortgedingvonnis neergelegde oordeel dat het door de bewindvoerder tegen het bodemvonnis ingestelde hoger beroep veel van zijn belang zal verliezen indien het Mooiland wordt toegestaan de woning te ontruimen voordat op het hoger beroep is beslist.
3.8.5.Hier staat tegenover dat Mooiland in beginsel een gerechtvaardigd belang heeft bij tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming. Ook dat belang is zwaarwegend, aangezien de aanwezigheid van een voorraad zwaar vuurwerk in een huurwoning ernstige veiligheidsrisico’s meebrengt die niet mogen worden getolereerd. Mooiland heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat door middel van een ontruiming van de woning ook aan derden een signaal wordt afgegeven dat het aanwezig hebben van een voorraad zwaar vuurwerk in haar woningen niet wordt getolereerd.
3.8.6.Het hof deelt echter het in het kortgedingvonnis neergelegde oordeel dat dit belang ook wordt gediend als de ontruiming op een later tijdstip plaatsvindt, als het hof de veroordeling tot ontruiming heeft bekrachtigd. Dat de ontruiming niet direct, bij wege van “lik op stuk”, heeft plaatsgevonden, is bovendien inmiddels al een onvermijdelijk feit. Het illegaal vuurwerk is op 13 december 2020 in de schuur bij de woning aangetroffen, dus meer dan drie jaar geleden. De bij het bodemvonnis uitgesproken veroordeling tot ontruiming dateert van 6 april 2023, inmiddels ook al bijna een jaar geleden. Een daadwerkelijk “lik op stuk”-optreden is dus niet meer mogelijk. In zoverre is het naar het oordeel van het hof voor Mooiland niet al te bezwaarlijk om nu ook de uitkomst van het hoger beroep van het bodemvonnis nog af te wachten. Het hof neemt hierbij in aanmerking hetgeen hiervoor in rov. 3.1.2 onder i is vastgesteld over de stand van zaken in de bodemprocedure.
3.8.7.Het hof deelt verder het in het kortgedingvonnis neergelegde oordeel dat niet aannemelijk is dat er tijdens het hoger beroep tegen het bodemvonnis opnieuw zwaar vuurwerk in de woning of in de schuur van de woning zal worden geplaatst. Uit de in het voorgaande al genoemde verslaglegging van ONS Welzijn blijkt dat [persoon A] niet in het gehuurde maar elders woont en dat hij een zeer geringe rol heeft bij de opvoeding van zijn zoon (de jongste zoon van [onderbewindgestelde] ). De kans dat [persoon A] tijdens de duur van het hoger beroep tegen het bodemvonnis nogmaals vuurwerk in de woning van [onderbewindgestelde] zal leggen, is ook naar de inschatting van het hof klein. Ook in zoverre is het hof van oordeel dat eerst de uitkomst van het hoger beroep tegen het bodemvonnis kan worden afgewacht.
3.8.8.Dit geldt te meer omdat de bewindvoerder in de memorie van antwoord expliciet heeft gesteld dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat de door Mooiland voorgestelde voorwaarden (zie hiervoor, rov. 3.3.1) aan de schorsing van de tenuitvoerlegging worden verbonden (punten 43, 55 en 72 van de memorie van antwoord). Het hof zal die voorwaarden inderdaad aan de schorsing van de tenuitvoerlegging verbinden. Mooiland verkrijgt daardoor meer zekerheid dat tijdens het vervolg van de procedure in hoger beroep niet opnieuw vuurwerk in de woning of in de schuur wordt geplaatst, en Mooiland zal bovendien bij overtreding van de voorwaarden de veroordeling tot ontruiming alsnog ten uitvoer kunnen leggen.
3.8.9.Het hof zal om bovenstaande redenen de in het kortgedingvonnis uitgesproken schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming bekrachtigen, met dien verstande dat aan de schorsing de voorwaarden worden verbonden die het hof hierna onder “De uitspraak” zal vermelden. Wellicht ten overvloede voegt het hof toe dat deze in kort geding te geven beslissingen uiteraard alleen zien op de rechtsverhouding tussen partijen en als voorlopige voorziening met in de bodemzaak door het hof te geven eindbeslissingen zullen vervallen.
3.8.10.Grief 4 heeft dus slechts in beperkte mate doel getroffen.
Over grief 5: de proceskosten van het kort geding bij de kantonrechter
3.9.1.De kantonrechter heeft in het kortgedingvonnis Mooiland als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
3.9.2.Grief 5 is tegen die beslissing gericht. In de toelichting op de grief betoogt Mooiland dat de kantonrechter de vordering van de bewindvoerder had moeten afwijzen en dat de kantonrechter dus de bewindvoerder in de proceskosten had moeten veroordelen.
3.9.3.Het hof verwerpt deze grief. Het hof zal naar aanleiding van grief 4 in hoger beroep voorwaarden verbinden aan de schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming. Ook als daarmee rekening wordt gehouden, is Mooiland naar het oordeel van het hof de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal het beroepen kortgedingvonnis daarom bekrachtigen, voor zover het de veroordeling van Mooiland in de proceskosten betreft.
3.10.1.Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen door getuigenverhoren aangeboden. Het hof zal geen bewijslevering door getuigenverhoren laten plaatsvinden omdat een kortgedingprocedure zoals deze in beginsel geen ruimte biedt voor getuigenverhoren.
3.10.2.Om bovenstaande redenen zal het hof het beroepen kortgedingvonnis bekrachtigen, met dien verstande dat aan de schorsing de voorwaarden worden verbonden die het hof hierna onder “De uitspraak” zal vermelden.
3.10.3.Gelet op deze uitkomst zal het hof Mooiland als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de bewindvoerder vast op:
- Griffierechten € 343,--
- Salaris advocaat € 1.214,-- (1 punt x tarief II)
- Nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.734,--
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna vermeld.