ECLI:NL:GHSHE:2024:6

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.334.053_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de voorzitter in een strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 8 januari 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verdachte, gedaan tijdens een strafzaak die op 25 oktober 2023 werd behandeld. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. D.A.W. Dekker, verzocht om wraking van de voorzitter mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, omdat deze tijdens de zitting had opgemerkt dat de kleding van de verdachte op de beelden van het schoolplein dezelfde was als die van een persoon op de beelden van een geweldsincident. De verdachte vreesde dat deze opmerking de schijn van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de voorzitter. De voorzitter verduidelijkte dat haar opmerking niet betekende dat het dezelfde persoon betrof, maar dat de kleding op elkaar leek. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
Zaaknummer: 200.334.053/01
Wrakingsnummer: Wr 412-22-2023
Uitspraak: 8 januari 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gegeven op het mondelinge verzoek van 25 oktober 2023 als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), gedaan tijdens de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting in de zaak met parketnummer [parketnummer] , aanhangig bij de meervoudige stafkamer van dit gerechtshof, van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter van de behandelend kamer in de hoofzaak.

1.Het procesverloop

1.1.
Het hof, in de samenstelling van mrs. Baaijens-van Geloven (voorzitter), S.C. van Duijn en T. van de Woestijne (raadsheren) heeft ter terechtzitting van 25 oktober 2023 de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer [parketnummer] behandeld. Verzoeker en zijn raadsman mr. D.A.W. Dekker waren ter zitting aanwezig. Het Openbaar Ministerie werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. L.E.J. van Tilburg, advocaat-generaal. Tijdens de terechtzitting heeft de raadsman van verzoeker de voorzitter mondeling gewraakt. Het onderzoek is toen voor onbepaalde tijd geschorst.
1.2.
Verzoeker is door het secretariaat van de wrakingskamer schriftelijk bericht dat zijn verzoek in behandeling is genomen. Mr. Baaijens-van Geloven heeft niet in de wraking berust. Op 9 november 2023 heeft de advocaat-generaal mr. L.E.J. van Tilburg schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3.
Het verzoek is ter zitting van de wrakingskamer van 20 december 2023 mondeling behandeld. Ter zitting heeft mr. Dekker het wrakingsverzoek nader toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de wrakingskamer. Mr. Baaijens-van Geloven, ter zitting aanwezig, heeft eveneens antwoord gegeven op vragen van de wrakingskamer. Verzoeker en de advocaat-generaal waren niet ter zitting aanwezig.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 8 januari 2024 uitspraak zal doen.

2.Het verzoek en de motivering

Ter onderbouwing van het verzoek tot wraking van mr. Baaijens-van Geloven heeft de raadsman van verzoeker aangevoerd dat de opmerking van de voorzitter dat
“de kleding waarin de verdachte herkend is op de beelden van het schoolplein dezelfde is als de kleding die zichtbaar is op de beelden van het geweldsincident”de schijn van vooringenomenheid toont jegens verzoeker. Verzoeker twijfelt aan de onpartijdigheid van de voorzitter van de behandelend kamer van het hof.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman van verzoeker daar nog het volgende aan toegevoegd.
Op 13 juni 2022 sprak de rechtbank Breda verzoeker vrij van het op woensdagavond 16 december 2020 medeplegen van een diefstal met geweld in [woonplaats] . Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten verschillende camerabeelden hebben bekeken. Dit betreffen beelden waarop de diefstal met geweldpleging te zien is alsook beelden voorafgaand aan de diefstal met geweldpleging waarop te zien is dat een onbekend aantal personen in een hoekje van het schoolplein van basisschool [basisschool] rondhangt, welk schoolplein direct naast het parkeerterrein gelegen is waar de diefstal met geweldpleging heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot de bewegende beelden waarop het incident te zien is – waar de rechtbank overigens niet over beschikt – overweegt de rechtbank dat uit de verschillende processen-verbaal blijkt dat de afstand tussen de camera en het parkeerterrein erg groot is waardoor het zicht zeer beperkt is. Door een van de verbalisanten wordt bovendien aangegeven dat door het stilzetten van de bewegende beelden en er een screenshot van te maken het beeld in kwaliteit verslechterde. Deze stills van de bewegende beelden zijn in het dossier opgenomen. De rechtbank stelt – met de verdediging – vast dat op de stills geen duidelijke persoonskenmerken zijn waar te nemen.
Verbalisant [verbalisant] beschrijft in haar proces-verbaal de kleding die verdachte draagt die avond. Die beschrijving wordt gestoeld op de beelden die gemaakt zijn op het schoolplein. Zij beschrijft dat verdachte een zwarte sportbroek draagt niet witte verticale striping aan de zijkant, een zwarte jas met capuchon en een donkere hoodie met licht gekleurde vlekken/stippen met op de voorzijde witte letters op borsthoogte met de tekst lijkende op [tekst] . De rechtbank stelt vast dat de herkenning van verdachte op de beelden van het parkeerterrein met name wordt gebaseerd op de witte opdruk op de voorzijde van de trui/hoodie. Verbalisant [verbalisant] maakt ook melding van een zichtbare witte striping op de zijkant van de broek van de persoon op de beelden, maar de rechtbank heeft dit op de stills niet kunnen zien.
Nu er blijkens de processen-verbaal van aangifte meerdere personen – een van de aangevers spreekt over tien personen – bij de diefstal met geweldpleging betrokken waren, kan niet worden uitgesloten dat er ook andere personen op de plaats delict aanwezig waren die een trui/hoodie met witte opdruk op de voorzijde aan hadden. Op de stills – zowel van het schoolplein als het parkeerterrein – zijn meerdere personen te zien wiens signalement niet door de politie is omschreven en die door de politie niet zijn geïdentificeerd. Het valt dus niet uit te sluiten dat een van de overige personen ook een dergelijk shirt/trui aanhad die avond. Het valt daarnaast niet uit te sluiten dat de groepssamenstelling is veranderd, nu uit de processen-verbaal van bevindingen is gebleken dat er meer dan achttien minuten zit tussen de beelden van de personen die op het schoolplein aan het rondhangen waren en de beelden van het incident op het parkeerterrein.”
De kern van de bewijsconstructie in hoger beroep komt neer op de camerabeelden en bijbehorende stills, en processen-verbaal van herkenning. Cruciaal daarbij is de vraag of de persoon op de beelden van het schoolplein, die door verbalisanten wordt herkend als verzoeker, dezelfde persoon is als de persoon die meer dan achttien minuten later betrokken raakt bij het incident op het parkeerterrein. Over de kwaliteit van de beelden waarop het incident op het parkeerterrein zelf te zien is, valt te twisten: het zicht op de parkeerplaats is slecht en de afstand tot de parkeerplaats is groot. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn beelden bekeken van die bewuste avond in [woonplaats] van zowel het schoolplein als het parkeerterrein.
De voorzitter van het hof gaat er vanuit dat de kleding waarin verzoeker herkend is op de beelden van het schoolplein dezelfde is als de kleding van een persoon die zichtbaar is op de beelden van het geweldsincident (op het parkeerterrein). Verzoeker kan deze mededeling niet anders verstaan dan als een conclusie die het hof naar de mening van verzoeker pas in zijn arrest zou moeten trekken: betreft de persoon op de beelden op het schoolplein dezelfde persoon als die even later te zien is op het parkeerterrein?
Met de mededeling sluit de voorzitter, anders dan de rechtbank deed, de mogelijkheid uit dat er ook andere personen op de plaats delict aanwezig waren, die een trui/hoodie met groot wit logo op de voorzijde aan hadden. Daarnaast maakt haar mededeling het onderscheid dat de rechtbank nog maakte tussen enerzijds de “
donkere hoodie met licht gekleurde vlekken/stippen met op de voorzijde witte letters op borsthoogte met de tekst lijkende op [tekst]” op het schoolplein en anderzijds de trui/hoodie met “
witte opdruk op de voorzijde” op het parkeerterrein, irrelevant.
Het voorgaande levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het aannemen van partijdigheid bij de voorzitter, althans dat de vrees van verzoeker dat de voorzitter vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is. Dat de voorzitter haar opmerking heeft gecorrigeerd en uitgelegd, zoals de advocaat-generaal nog overweegt, doet naar de mening van verzoeker aan het voorgaande niets af of toe.

3.Het standpunt van mr. Baaijens-van Geloven

Mr. Baaijens-van Geloven (de voorzitter) heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek behoort te worden afgewezen. De voorzitter verwijst voor wat er tijdens de terechtzitting is gebeurd naar het proces-verbaal van die zitting.
Met ‘dezelfde’ heeft de voorzitter niet meer bedoeld dan: het ziet er hetzelfde uit. Als voorbeeld noemt de voorzitter dat als zij iemand op straat ziet lopen met een tas die soortgelijk is als een tas die zij ook heeft, zij dan spreekt over: dezelfde tas. Dat wil niet zeggen dat degene die met een dergelijke tas loopt, de tas van de voorzitter heeft.
De rechtbank beschikte alleen over de stills, niet over de bewegende beelden. De uitgelichte bewegende beelden, die wat verscherpt waren, zijn tijdens de terechtzitting bekeken. De voorzitter heeft de verdachte gevraagd of hij wil reageren op de beelden. Ook is hem voorgehouden wat in het proces-verbaal van politie staat. Na de opmerking over dezelfde kleding is er gewraakt. Met de mededeling dat de kleding waarin verdachte herkend is op de beelden van het schoolplein dezelfde is als de kleding die zichtbaar is op de beelden van het geweldsincident, is niet bedoeld te zeggen dat het dezelfde persoon is maar dat de kleding op elkaar lijkt. Ondanks deze toelichting is er toen gewraakt.

4.Het standpunt van advocaat-generaal, mr. L.E.J. van Tilburg

De voorzitter heeft verzoeker geconfronteerd met de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van herkenning en verzoeker gevraagd te reageren op de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden. Het is de taak van de rechter een verdachte ter terechtzitting uit te nodigen te reageren op het zich in een dossier bevindende, belastende bewijsmateriaal. De voorzitter heeft ook het overeenkomende kledingsignalement van een persoon bij de gevel van de school en van een persoon korte tijd later op de plaats delict benoemd. Hiermee heeft de voorzitter slechts kenbaar gemaakt wat zij op de ter terechtzitting getoonde beelden heeft waargenomen. Het is niet ongebruikelijk en zelfs wenselijk dat de rechter een door hem/haar gedane waarneming op de zitting uitdrukkelijk ter discussie stelt. De voorzitter heeft op geen enkel moment vermeld - en zelfs ook niet de suggestie gewekt - te hebben waargenomen dat verzoeker de persoon met dezelfde of overeenkomende kleding is.
In reactie op de opmerking van de raadsman dat de voorzitter vooringenomen zou zijn heeft de voorzitter medegedeeld dat zij niet beoogd heeft te zeggen dat het dezelfde persoon betreft, maar dat de kleding op elkaar lijkt en heeft in dit verband gewezen op het grote witte logo. De voorzitter heeft daarbij bevestigd dat de beelden betrekking hebben op twee afzonderlijke tijdstippen.
Er is dan ook geen sprake van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter schade zou kunnen leiden. De vrees voor vooringenomenheid van de voorzitter is derhalve niet objectief gerechtvaardigd.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een
zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie kan worden
gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid
schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter bij die feiten of in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid, met andere woorden de schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.
5.4.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2023 blijkt dat tijdens die terechtzitting beelden zijn getoond van het schoolplein en van het geweldsincident op het parkeerterrein. De voorzitter heeft verzoeker vragen gesteld over de beelden. Ook heeft de voorzitter medegedeeld dat
“de kleding waarin de verdachte herkend is op de beelden van het schoolplein dezelfde is als de kleding die zichtbaar is op de beelden van het geweldsincident”.
Tijdens de zitting ter behandeling van het wrakingsverzoek heeft de raadsman van verzoeker aangevoerd dat sprake is van subjectieve vooringenomenheid. De wrakingskamer is van oordeel dat de raadsman deze wrakingsgrond te laat heeft aangevoerd. Het wrakingsverzoek moet ingevolge artikel 513 lid 3 Sv alle voorgedragen wrakingsgronden tegelijk bevatten. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2023 heeft de raadsman als grond voor het verzoek tot wraking aangevoerd dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt. Overigens is de wrakingskamer van subjectieve vooringenomenheid van de voorzitter niet gebleken.
Dat de voorzitter zich in de hiervoor geciteerde mededeling met een voor misverstand vatbare woordkeuze heeft uitgelaten, is ook onvoldoende om in dit geval de vrees voor de schijn van rechterlijke partijdigheid objectief te rechtvaardigen. De voorzitter heeft verzoeker ter zitting door de bewuste mededeling geconfronteerd met wat zij op de getoonde beelden meende waar te nemen. Meteen nadat haar was gebleken dat haar bewoordingen werden misverstaan, heeft de voorzitter nader toegelicht dat zij daarmee niet heeft bedoeld te zeggen dat de op de beelden zichtbare persoon beide keren dezelfde was, maar dat de op de beelden zichtbare kleding op elkaar lijkt. In het algemene spraakgebruik is het niet ongebruikelijk om ‘iets soortgelijks’ aan te duiden als ‘dezelfde’. Aldus heeft de voorzitter waarnemingen ter zitting aan de orde gesteld zodat verzoeker in de gelegenheid was daarop te reageren. Mede in het licht van de door de raadsman aangehaalde rechtbankoverwegingen heeft de voorzitter hierbij een ongelukkige woordkeuze gemaakt, maar dat ook direct nader toegelicht
De slotsom is dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

6.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de voorzitter mr. Baaijens-van Geloven en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.W.M. Stienissen, G.J. Schiffers en A.C. Bosch en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2024, bijgestaan door mr. L. Kramer, griffier.
Mr. Bosch is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.