ECLI:NL:GHSHE:2024:55

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
20-001732-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor mishandeling en openlijk geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de verdachte ter zake van mishandeling en openlijk geweld veroordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 190 uren, subsidiair 95 dagen hechtenis. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 januari 2021, waarbij de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. Het hof heeft de bewijsvoering van de politierechter aangevuld en verbeterd, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft recht op € 500,00 voor immateriële schade, terwijl de benadeelde partij [slachtoffer 2] recht heeft op € 1.588,22, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001732-21
Uitspraak : 03 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-001817-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1973,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van:
  • mishandeling (het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde);
  • openlijk geweld (het onder 2 bewezenverklaarde),
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 350,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, is bepaald dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij die tot aan de datum van het vonnis zijn begroot op nihil. Tot slot is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 879,97 (bestaande uit materiële schade van € 79,97 en immateriële schade van € 800), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf eerdergenoemde ingangsdatum en voor diezelfde duur. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard, is bepaald dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten door de benadeelde partij die tot aan de datum van het vonnis zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdediging heeft primair te berde gebracht dat ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair sprake zou kunnen zijn van beschermde vrijspraken, in welk geval deze feiten niet ter beoordeling aan het hof voorliggen.
Het hof is van oordeel dat van beschermde feiten geen sprake is, nu uit de tenlastelegging evident blijkt dat het onder feit 1 gaat om een en hetzelfde feitencomplex dat in een primair-subsidiair-meer subsidiaire variant is tenlastegelegd.
Het onder 1 tenlastegelegde is daarom in zijn geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal vrijspreken;
  • het onder 1 meer subsidiair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • zal beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] overeenkomstig de beslissing van de politierechter.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging primair bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan wel dienen te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof zal beslissen conform de beslissing van de politierechter.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
Het hof verenigt zich met de door de politierechter in het vonnis gebezigde bewijsmiddelen, met aanvulling en verbetering als hiernavolgend.
I
De politierechter heeft op pagina 7 van het proces-verbaal van de openbare zitting van de politierechter op 9 juli 2021, waarin het mondeling vonnis van dezelfde datum is aangetekend, onder 3.1.3. een foto, weergegeven op dossierpagina 62 in het eindproces-verbaal, opgenomen als bewijsmiddel. Het hof is van oordeel dat dit bewijsmiddel (de foto) vervangen dient te worden door het volgende bewijsmiddel:
3.1.3. De eigen waarneming van het hof betreffende de op dossierpagina’s 62 en 63 opgenomen foto’s en de op dossierpagina 39 opgenomen ID Staat:
Ter zake van dossierpagina 62:
Het hof neemt op de foto op dossierpagina 62 waar de rechterzijde van het gezicht van een man. Rond het rechteroog is voor een belangrijk deel een donkere verkleuring zichtbaar (lijkend op een blauwoog). Boven de wenkbrauw neemt het hof een verkleuring, van de voorhoofdhuid waar; deze verkleuring is rood gekleurd.

De foto op dossierpagina 62 is voorzien van de volgende tekst:

“Bijgevoegd de foto’s van mishandeling 01-01-2021.
2021000015
Eerste foto is van [slachtoffer 1] ”
Ter zake van dossierpagina 63:
Het hof neemt op de foto op dossierpagina 63 waar het rechter boven-/zijaanzicht van het gezicht van een man. Boven de rechter wenkbrauw neemt het hof een beschadiging waar van de voorhoofdhuid in de vorm van een donkerkleurige wondkorst, omgeven door rode huid. Aan de rechterzijde van het rechter oog zijn twee rode streepjes te zien die eruit zien als beschadigingen van de huid. Direct onder dit oog is een rood streepje te zien dat er eveneens uitziet als een beschadiging van de huid.

De foto op dossierpagina 63 is voorzien van de volgende tekst:

“ [slachtoffer 1] [geboortedag 2] ‘65”
II
De politierechter heeft op pagina 10 van het proces-verbaal van de openbare zitting van de politierechter op 9 juli 2021, waarin het mondeling vonnis van dezelfde datum is aangetekend, onder 3.1.11 een foto als een geschrift, welke wordt weergegeven op dossierpagina 39 in het eindproces-verbaal, opgenomen als bewijsmiddel. Het hof is van oordeel dat dit bewijsmiddel (de foto als een geschrift) vervangen dient te worden door het volgende bewijsmiddel:
De in de ID Staat van de verdachte van 1 januari 2021 (16:08) op dossierpagina 39 opgenomen portretfoto en de op dossierpagina 40 weergegeven opname informatie:
Het hof neemt op de portretfoto waar een man met een relatief rond hoofd, een dikke, korte nek en een kort donkerkleurig kapsel, waarbij aan de voorzijde van het voorhoofd zowel links als rechts een terugtrekkende haarlijn (lijkend op inhammen) zichtbaar is. De man draagt als bovenkleding een lichtblauw button-down overhemd met (donkere) stippen. Het overhemd is voorzien van donkere knopen, zowel bij de kraag als de middensluiting.
Het hof neemt voorts waar dat op de tweede pagina van de ID-staat (dossierpagina 40) is vermeld als datum van de opname: 1 januari 2021 te 16:01 uur en als opname plaats: [locatie] (hof: zijnde het adres van het politiebureau in Tilburg alwaar de verdachte na diens aanhouding is opgehouden voor verhoor dat vervolgens om 16.10 uur is gestart).
III
In aanvulling op de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, bezigt het hof nog tot bewijs:
3.1.12 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 januari 2021, dossierpagina 11, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 1 januari 2021, omstreeks 00:06 uur, kregen wij een melding van de politie meldkamer van een vechtpartij aan [adres 2] . Wij zijn direct met diverse eenheden ter plaatse gegaan. Toen wij ter plaatsen kwamen zagen we
dat collega's in gesprek waren met de bewoners van pand [adres 2] . Ik, [verbalisant 1] , zag dat een collega in gesprek was met een man die een hoofdwond had.
Wij zijn daarna naar de woning aan [adres 3] gegaan.
Aan de tafel in de woning troffen wij een man aan. De man gaf op te zijn [verdachte] . Ik, [verbalisant 1] , zag dat de man bloedsporen aan zijn linkerhand had.
3.1.13 De eigen waarneming van het hof met betrekking tot de -tevens ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde- camerabeelden (bestandsnaam VID-20210105-WA0001.mp4 met een afspeelduur van in totaal 59 seconden):
Het hof neemt op de camerabeelden, bij 00:03 en vanaf 00:51 seconden, waar dat een man in het beeld verschijnt (eerst loopt hij vanaf de linkerzijde in beeld en vervolgens loopt diezelfde man bijna 50 seconden later vanaf de rechterzijde wederom in beeld). Het hof neemt waar dat de bovenkleding van deze man bestaat uit een lichtblauwbutton-down overhemd. Het hof neemt waar dat de linker knoop van de kraag van dat overhemd (button down) in beeld komt en deze knoop donker van kleur is. Het hof neemt waar dat de bovenkleding van deze man sterke gelijkenissen vertoont met de bovenkleding van de man die het hof waarneemt op de portretfoto van de ID-staat van de verdachte, vide bewijsmiddel 3.1.11. Het hof neemt voorts op de camerabeelden waar dat naast dit kledingstuk ook het totaalbeeld van de fysieke kenmerken van deze man op de bewegende beelden, bestaande uiteen stevig, gedrongen postuur, een korte donkere haardracht met inhammen, een breed gezicht en rond hoofd, sterke gelijkenissen vertoont met zowel de vorm van het hoofd en gezicht, de haarkleur, -dracht en -lijn van de man die is afgebeeld op eerdergenoemde portretfoto van de ID-staat van de verdachte, gemaakt op de pleegdatum, als met het postuur van de verdachte, zoals dat waarneembaar was op zitting op 11 december 2023. Daarenboven neemt het hof op de beelden waar dat deze man een horloge draagt om zijn linker pols.
3.1.14 De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof op 11 december 2023, voor zover inhoudende:
Nieuwjaarsnacht 1 januari 2021 liep ik voorbij de voordeur van de woning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Mijn horloge is die nacht beschadigd geraakt.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de politierechter als weergegeven in het proces-verbaal van de openbare zitting van de politierechter op 9 juli 2021, waarin het mondeling vonnis van dezelfde datum is aangetekend, met aanvulling van het navolgende:
De verdediging heeft op gronden als verwoord in de pleitnota in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers betwist en voorts bepleit dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 19 januari 2021 haaks staat op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 4 mei 2021, waardoor de herkenning van de verdachte op het filmpje onbetrouwbaar moet worden geoordeeld. Voor wat betreft de betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers (en getuige [getuige] ), ziet het hof geen aanleiding daaraan te twijfelen, gelet op de overige de verdachte belastende bewijsmiddelen die hun verklaringen bevestigen. Deze verklaringen worden mitsdien onverkort tot het bewijs gebezigd. Voor wat betreft de herkenning van de verdachte op het filmpje heeft de verdediging aangevoerd dat de persoon die bij het onder 2 tenlastegelegde zou zijn betrokken door verbalisant [verbalisant 3] wordt omschreven als een persoon met een lichtblauwe blouse en door verbalisant [verbalisant 4] als een persoon met een lichtblauwe trui. Op andere plaatsen in het dossier wordt door betrokkenen gesproken over een persoon in een lichtblauw of lichtkleurig T-shirt, blouse of trui. Het hof is van oordeel dat deze verschillen in de beschrijving van de bovenkleding van de betreffende persoon, mede gelet op het tijdstip van de gebeurtenissen in de nacht en de hectiek van dat moment, verklaarbaar zijn en niet maken dat een of meer van de desbetreffende verklaringen daarmee onbetrouwbaar moet(en) worden geacht. Hierbij betrekt het hof dat uit de overige context van de beschrijvingen, waarin ook de fysieke kenmerken van de betreffende persoon, een man, zijn gegeven (verbalisant [verbalisant 4] : fors postuur; verbalisant [verbalisant 3] : mollig postuur, kort haar) en het feit dat op het filmpje geen andere personen zijn te zien met vergelijkbaar postuur én kleding, onmiskenbaar volgt dat met kort gezegd de man in de lichtblauwe bovenkleding steeds een en dezelfde persoon wordt bedoeld. Het hof gaat er dan ook van uit dat al deze beschrijvingen mede in het licht van de door het hof aan de hand van de camerabeelden zelf waargenomen gelijkenissen met de (portretfoto van de) verdachte betrekking hebben op dezelfde persoon, te weten de verdachte. De tot vrijspraak strekkende verweren worden daarmee ook in hoger beroep in volle omvang verworpen.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de omstandigheid dat de verdachte manisch depressief is waarvoor hij medicatie dient in te nemen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] door met een bierfles op zijn hoofd te slaan. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld, gepleegd tegen [slachtoffer 2] , waarbij deze tegen zijn hoofd of lichaam is geslagen/gestompt en tegen zijn lichaam is geschopt/getrapt. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de twee slachtoffers, een vader en zijn zoon, op een ernstige wijze geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag in de publieke ruimte brengt voorts maatschappelijke gevoelens van onveiligheid teweeg. Het hof acht het overigens strafverzwarend dat de beide geweldsfeiten bovendien hebben plaatsgevonden tijdens de Nieuwjaarsnacht, waarbij zich veel mensen buiten op straat bevonden en meerdere personen (mede) door toedoen van de verdachte ongewild ooggetuige zijn geweest van het geweld. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2023, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het plegen van deze feiten niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke delicten. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat aan de verdachte na het plegen van de onderhavige feiten ter zake van een mishandeling op 11 mei 2022 een strafbeschikking inhoudende een werkstraf voor de duur van 60 uren is uitgereikt. Deze werkstraf is reeds voldaan. Vanwege deze strafbeschikking is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft evenzeer gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte 80 tot 100 procent arbeidsongeschikt is verklaard en dat hij ongeveer € 1.700,00 per maand aan uitkering ontvangt. Voorts is er sprake van vrijwillige bewindvoering. De verdachte beschikt over € 100,00 leefgeld per week. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij naar ’s-Hertogenbosch is verhuisd en dit hem meer rust geeft, nu er in zijn vorige woonomgeving, met name met aangever, de nodige conflicten waren.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop wordt gesteld dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 1 januari 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 9 juli 2021. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van ongeveer zes maanden, zodat de eerste rechter binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 14 juli 2021, en de datum waarop het hof thans uitspraak doet, 3 januari 2024, is een periode van ongeveer twee jaren en zes maanden verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, dient dit naar het oordeel van het hof consequenties te hebben ten aanzien van de strafoplegging. Het hof zal daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 190 uren, subsidiair 95 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarmee is in het onvoorwaardelijk strafdeel de termijnoverschrijding verdisconteerd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.071,00, bestaande uit materiële schade van € 371,00 en immateriële schade van € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00 ter zake van de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep volledig gehandhaafd, zodat deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof zal beslissen conform de beslissing van de politierechter.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde kosten van de beschadigde telefoon en de beschadigde bril is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks deze schade heeft geleden. Bij dit oordeel betrekt het hof de omstandigheid dat de benadeelde partij in de aangifte heeft verklaard dat niet alleen door de verdachte jegens hem geweld is toegepast en overigens in het stadium van de aangifte nog geen melding is gemaakt van een kapotte telefoon en/of bril. Nog daargelaten het gegeven dat de stukken die ter onderbouwing van de schade aan de bril zijn overgelegd, zien op meerdere brillen, en nadere informatie omtrent de aanschafwaarde en ouderdom van de telefoon ontbreekt. Nadere onderbouwing van dit deel van de vordering vergt een nadere behandeling ter terechtzitting en mogelijk zouden zelfs getuigen moeten worden gehoord waardoor de afdoening nog meer zou worden vertraagd, zodat de behandeling van dit deel van de vordering als onevenredig bezwarend wordt aangemerkt. De vordering zal voor dit deel daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en bepaald zal worden dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij, die als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof acht het, mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken aan schadevergoeding is toegekend, billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Wettelijke rente
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 januari 2021, zijnde de dag waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.108,19, bestaande uit materiële schade van € 108,19 en immateriële schade van € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 879,97 (bestaande uit € 79,97 materiële schade en € 800,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 en voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard en is bepaald dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep volledig gehandhaafd, zodat deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof zal beslissen conform de beslissing van de politierechter.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen onder feit 2 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 88,22 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade aan de kleding (broek, shirt en hoodie) heeft het hof op € 60,00 geschat, rekening houdend met schattingsbevoegdheid van het hof, nu deze kleding niet geheel nieuw was en niet meer alle facturen voorhanden waren. Het gevorderde bedrag met betrekking tot de schade aan de bril van € 28,22 is aannemelijk, gelet op onderbouwing met een factuur voorzien van de aankoopdatum en de mate van toegepaste afschrijvingen. Voor het overige zal de vordering ter zake van de materiële schade worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij, die als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van huidverwondingen/huidbeschadigingen en kneuzingen aan zijn hoofd/gezicht en lichaam, aldus rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof acht het, mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken aan schadevergoeding is toegekend, billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige ziet de gevorderde immateriële schadevergoeding op restletsel in de vorm van tinnitus. Het hof zal de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren, nu het hof van oordeel is dat de vordering ten aanzien van de gestelde tinnitus op dit moment onvoldoende is onderbouwd voor wat betreft het causale verband tussen dit letsel en het bewezenverklaarde en er nader onderzoek nodig zou zijn, hetgeen een vertraging en daarmee onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarbij betrekt het hof overigens dat de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat nader onderzoek voor het slachtoffer als zeer belastend wordt ervaren, reden waarom de vordering thans ook niet nader is onderbouwd. De benadeelde partij zal zich daarom voor dit deel van de vordering slechts tot de burgerlijke rechter kunnen wenden.
Het hof zal met betrekking tot het toewijsbare bedrag bepalen dat de verdachte samen met zijn mededaders hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Wettelijke rente
De immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 januari 2021, zijnde de dag waarop de openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden en aldus de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.588,22. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
190 (honderdnegentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
95 (vijfennegentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding af.
Verklaart de vordering voor het materiële gedeelte niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.588,22 (duizend vijfhonderdachtentachtig euro en tweeëntwintig cent) waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, bestaande uit € 88,22 (achtentachtig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 19,97 (negentien euro en zevenennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.588,22 (duizend vijfhonderdachtentachtig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 88,22 (achtentachtig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of (een van) zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 januari 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 03 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.