In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de omgang met zijn minderjarige dochter werd ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.H.S. Brinkman, verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.B. de Bruin, verzocht het verzoek van de vader af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 januari 2024, waarbij de moeder en haar advocaat niet aanwezig waren, wat leidde tot een voortzetting van de behandeling zonder hen.
De vader voerde aan dat er geen actueel kindgesprek had plaatsgevonden en dat de moeder in het verleden de contacten tussen hem en de minderjarige had gefrustreerd. Hij uitte zorgen over de thuissituatie van de minderjarige en vroeg om de benoeming van een bijzondere curator. De moeder daarentegen stelde dat de vader hulpverlening nodig had en dat de procedure belastend was voor de minderjarige, die inmiddels zestien jaar oud is en haar eigen mening kan vormen.
Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende in staat was om op een positieve manier contact met de minderjarige te onderhouden en dat de belangen van de minderjarige voorop stonden. De vader had in het verleden belastende berichten naar de minderjarige gestuurd, wat leidde tot een verstoring van het contact. Het hof besloot de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De vader werd aangeraden om hulpverlening voor zichzelf te zoeken om zijn gedrag te verbeteren en de wensen van de minderjarige te respecteren.