ECLI:NL:GHSHE:2024:544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.334.462_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2008. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 10 oktober 2023 werd uitgesproken, te vernietigen. De rechtbank had het gezag van de ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) tot voogd benoemd. De ouders zijn van mening dat de beëindiging van het gezag schadelijk is voor de ontwikkeling van hun kind en hebben aangegeven dat zij willen overleggen over een andere verblijfplek voor hun kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 is vastgesteld dat het kind, dat onder toezicht staat van de GI, ernstige psychische en psychiatrische problematiek vertoont. Het hof heeft besloten af te zien van het horen van het kind, omdat dit haar gezondheid zou kunnen schaden. De ouders hebben ingestemd met deze beslissing. Het hof heeft de argumenten van de ouders en de raad voor de Kinderbescherming, die de beëindiging van het gezag ondersteunt, zorgvuldig afgewogen. De raad heeft aangegeven dat het kind een specialistische setting nodig heeft en dat er geen perspectief is op een terugplaatsing bij de ouders.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De ouders hebben niet aangetoond dat zij bijzonder ongeschikt zijn, maar de complexe problematiek van het kind en de noodzaak voor een veilige en stabiele omgeving wegen zwaarder. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 februari 2024
Zaaknummer : 200.334.462/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/318585 / FA RK 23-2081
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In het kort: deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 10 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 8 november 2023, met producties, ingekomen bij het hof op
9 november 2023, hebben de ouders verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat voornoemde beschikking wordt vernietigd voor wat betreft de beëindiging van het gezag van de ouders van [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift van 7 december 2023, ingekomen bij het hof op 8 december 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de mail van de advocaat van de ouders van 9 november 2023, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van de advocaat van de ouders van 13 december 2023, met bijlage, ingekomen bij het hof op 14 december 2023.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen sinds mei 2023 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] staat met ingang van 1 september 2017 onder toezicht van de GI. [minderjarige] is sinds
3 februari 2021 uithuisgeplaatst en verblijft op een behandelgroep van [hulpverlening 1] .
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de ouders over [minderjarige] niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Kindgesprek
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof partijen te kennen gegeven vooralsnog af te hebben gezien van het voeren van een kindgesprek met [minderjarige] in verband met de vrees dat het horen van [minderjarige] haar gezondheid (ernstig) zal schaden. De ouders stemden hier tijdens de mondelinge behandeling mee in, omdat zij deze vrees deelden. Ook de GI en de Raad deelden deze vrees. De advocaat van de ouders heeft geopperd dat het hof [minderjarige] zal moeten opzoeken in de instelling waar zij verblijft zodat het hof zelf vast kan stellen of [minderjarige] al dan niet in staat is om gehoord te worden. Hoewel de advocaat van de ouders geen nadere conclusie aan deze opmerking heeft verbonden, wijst het hof erop dat gelet op de wet- en regelgeving en de uitgebreide jurisprudentie, zoals beschreven in de conclusie van de Procureur-Generaal van 23 juni 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:629) van een dergelijk kindgesprek kan worden afgezien indien de verwachting is dat dit de gezondheid ernstig kan schaden. Uit de stukken is meer dan voldoende duidelijk gebleken dat [minderjarige] uitermate kwetsbaar is, onder meer vanwege haar forse psychische en psychiatrische problematiek, en dat de lopende procedures haar ernstig belasten. Zij is bekend met een cognitieve beperking, een autismespectrumstoornis, is zeer prikkelgevoelig, heeft - onder andere - problemen met agressieregulatie en is volgens de psychiater van [hulpverlening 1] meestal randpsychotisch. In mei 2023 heeft één en ander ertoe geleid dat zij middels een crisismaatregel is opgenomen op een gesloten afdeling. De behandelend psychiater heeft toen vastgesteld dat [minderjarige] psychotisch was. Er is verder regelmatig sprake van fysieke escalaties waarbij [minderjarige] met grote regelmaat in een separeerruimte moet worden geplaatst om rustig te worden. Vanuit onderzoek naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] blijkt in 2022 dat haar emotionele ontwikkelingsniveau niet hoger is dan zeven jaar. Eén en ander blijkt genoegzaam uit het raadsrapport van 5 juni 2023. Voorts wordt daarin vermeld dat [minderjarige] volledig emotioneel ontregelt als zij weet dat er een rechtszaak aankomt. De enkele opmerking van de advocaat van de ouders dat dit slechts informatie ‘van horen zeggen’ is, geeft geen aanleiding voor het hof om aan deze informatie te twijfelen. Alles overziende heeft het hof besloten af te zien van het horen van [minderjarige] , waarbij veel gewicht wordt toegekend aan de instemming daarmee van de ouders en de GI, die [minderjarige] daadwerkelijk goed kennen.
Het gezag
3.7.
De ouders voeren - samengevat - het volgende aan. De beëindiging van het gezag is niet goed voor de ontwikkeling van [minderjarige] en heeft daarnaast een enorme psychische impact op de ouders. Hoewel de ouders inzien dat [minderjarige] niet op korte termijn naar huis kan, willen zij wel overleggen met de GI over een andere verblijfplek van [minderjarige] aangezien zij op dit moment niet op haar plek zit. Ook kan er in de toekomst mogelijk worden overgegaan naar een (gedeeltelijke) terugplaatsing van [minderjarige] . Verwezen wordt naar jurisprudentie van het EHRM in het kader van een beëindiging van het gezag en artikel 8 EVRM. Volgens de ouders is niet gebleken dat zij bijzonder ongeschikt zijn tot uitoefening van het gezag en daarnaast kunnen de ouders de ontwikkeling van [minderjarige] in een veilige omgeving garanderen. De onzekerheid die er op dit moment is wordt geheel afgewenteld op de moeder en de stabiele situatie van de vader wordt buiten beschouwing gelaten. De vader is pas sinds 11 mei 2023 met het gezag belast en onvoldoende is onderzocht of de vader wel in staat is alleen het gezag te blijven uitoefenen.
3.8.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De raad handhaaft zijn verzoek. De hulpvraag en de problematiek van [minderjarige] zijn dermate complex dat het niet in haar belang is om het gezag bij de ouders te laten. [minderjarige] heeft een zeer specialistische setting nodig, waarbij continu gemonitord moet worden hoe het met haar gaat en wat er voor haar nodig is. Vanwege de ernstige problematiek van [minderjarige] is er geen perspectief op plaatsing bij de ouders. Het is van groot belang dat [minderjarige] rust en duidelijkheid krijgt over haar perspectief, omdat [minderjarige] zeer veel last heeft van de rechtszaken. De raad doet op dit moment onderzoek naar de mogelijkheden om het fysieke contact te herstellen tussen [minderjarige] en haar ouders.
3.9.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aangevoerd. De GI is op dit moment op zoek naar een plek waar [minderjarige] kan blijven die aansluit op haar hulpvraag. Op de huidige plek is dat niet het geval. Het is de afgelopen periode moeilijk geweest om contact met de ouders van [minderjarige] te krijgen. De belmomenten tussen [minderjarige] en de ouders verlopen goed.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Van misbruik van gezag is geen sprake. Beoordeeld moet worden of is voldaan aan de maatstaf van artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd dient te worden. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.10.3.
[minderjarige] , die op dit moment 15 jaar oud is, is zeer kwetsbaar en ernstig belast. Enerzijds komt dit doordat toen [minderjarige] nog thuis woonde bij de ouders, zij onvoldoende structuur en veiligheid geboden heeft gekregen en anderzijds komt dit door haar zeer complexe persoonlijke problematiek, hiervoor in overweging 3.6 beschreven. Vanwege haar problematiek is [minderjarige] bovendien al bijna twee jaar niet naar school geweest en is het nog onduidelijk of zij naar [hulpverlening 2] kan (een programma waar zorg en onderwijs wordt gecombineerd). [minderjarige] is in grote mate afhankelijk van de volwassenen om haar heen die haar rust, duidelijkheid en eenduidigheid moeten bieden. Als zij dit niet aangeboden krijgt ontregelt [minderjarige] volledig en kan zij fysiek agressief reageren. Gelet op het voorgaande staat vast dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , hetgeen overigens door de ouders niet wordt betwist.
Voorts is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] verstreken. [minderjarige] woont inmiddels al drie jaar op de behandelgroep van [hulpverlening 1] . [minderjarige] kan hier, gelet op haar complexe problematiek niet blijven en de GI is hard op zoek naar een passende groep die goed aansluit op haar intensieve zorgbehoefte. Gelet op de complexe problematiek van [minderjarige] is een terugkeer van [minderjarige] naar huis geen mogelijkheid. Het is van belang dat [minderjarige] in een residentiële setting verblijft waar professionals de beslissingen kunnen nemen over de zorg voor [minderjarige] en dat zij (waar nodig) snel kunnen schakelen. In de afgelopen periode is het contact kunnen leggen met de ouders moeizaam verlopen en er is bovendien al geruime tijd geen fysiek contact tussen [minderjarige] en de ouders, hetgeen het kunnen nemen van gezagsbeslissingen bemoeilijkt.
Hoewel de ouders aangeven dat [minderjarige] op dit moment nog niet terug naar huis kan, hebben zij de wens dat [minderjarige] uiteindelijk wel weer (gedeeltelijk) terug naar huis kan. De moeder heeft daarnaast (in het verleden) richting [minderjarige] meerdere malen haar wens heeft geuit over het weer thuis wonen van [minderjarige] , hetgeen bij [minderjarige] voor een dermate grote ontregeling heeft gezorgd dat [minderjarige] een en ander niet meer kon overzien. Het is daarom nu van belang dat tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van [minderjarige] aan duidelijkheid over waar zij op mag groeien. Beëindiging van het gezag zal de spanning en sterke onrust bij [minderjarige] wegnemen die zij telkens ervaart als er een procedure loopt. De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet worden afgewend middels verlengingen van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarom is een beëindiging van het gezag noodzakelijk.
De stelling van de ouders dat de vader pas sinds kort met het gezag is belast en dat onvoldoende is onderzocht wat zijn mogelijkheden zijn om met het (eenhoofdig) gezag belast te blijven maakt dit niet anders. De vader is als mede-opvoeder van [minderjarige] langdurig betrokken geweest bij de opvoeding van [minderjarige] maar hij heeft niet de rol kunnen innemen om met behulp van passende hulpverlening tegemoet te komen aan de intensieve zorgbehoefte van [minderjarige] . Ook de stelling van de ouders dat de relatie tussen de ouders is verbroken en de vader op zoek is naar eigen woonruimte doet hier gelet op het voorgaande niet aan af.
Op grond van voornoemde omstandigheden is voldaan aan de vereisten ten aanzien van de gezagsbeëindiging in het licht van de jurisprudentie van het EHRM en artikel 8 EVRM. Het belang van [minderjarige] om op dit moment de rust en duidelijkheid te krijgen over waar zij verder mag opgroeien, weegt zwaarder dan het belang van de ouders om met het gezag belast te blijven. Dit betekent dat het gezag van de ouders over [minderjarige] zal worden beëindigd. Dit betekent echter niet dat de ouders geen rol meer spelen in het leven van [minderjarige] . Zij blijven altijd de ouders van [minderjarige] en hebben als zodanig een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] . Bovendien doet de raad onderzoek naar de mogelijkheid voor uitbreiding van het contact tussen de ouders en [minderjarige] .
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de ouders in hoger beroep dient te worden afgewezen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
10 oktober 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 22 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.