ECLI:NL:GHSHE:2024:543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.333.434_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van minderjarigen; beoordeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die momenteel onder toezicht staan van de Gecertificeerde Instelling (GI). De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen om de week bij de vader verblijven, maar de moeder is van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen is. De GI heeft in hoger beroep verzocht om de zorgregeling te wijzigen naar een 50/50 verdeling, maar de moeder betwist de noodzaak van deze wijziging.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een onrustige situatie heerst tussen de ouders, wat ook invloed heeft op de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de zorgregeling rechtvaardigt. De moeder heeft aangevoerd dat de huidige regeling al voldoende duidelijkheid biedt en dat de wensen van de kinderen gerespecteerd moeten worden. Het hof heeft ook de mening van de kinderen in overweging genomen, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun voorkeur hebben uitgesproken voor minder frequent contact met de vader.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de bestreden beschikking te vernietigen en de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 31 oktober 2022 te herleven. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om meer rust te ervaren bij de moeder en dat er eerst onderzocht moet worden hoe het contact met de vader kan worden hersteld. De beslissing van het hof is op 22 februari 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 februari 2024
Zaaknummer: 200.333.434/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/410674 / JE RK 23-1049
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats ] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.C.P. Christoph,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats ] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift van 13 oktober 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank daarin heeft bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om de week bij de vader zullen verblijven en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI om de zorgregeling (zoals bepaald op 31 oktober 2022) te wijzigen alsnog niet te ontvangen dan wel (voorwaardelijk) het verzoek van de GI tot het wijzigen van de zorgregeling (zoals bepaald op 31 oktober 2022) alsnog af te wijzen.
2.2.
De GI heeft op 30 november 2023 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 8 november 2023;
- het V6-formulier van 16 november 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 22 december 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen medegedeeld dat productie 13 behorend bij het V6-formulier van 16 november 2023 van de vrouw geen onderdeel zal uitmaken van het procesdossier, aangezien dit een door de vrouw zelf geschreven stuk is en overlegging daarvan in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
2.4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof voorts de brief van de GI van
22 december 2023 in ontvangst genomen.
2.4.4.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die bij het hof is ingekomen op
28 november 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Hoewel [minderjarige 2] , gelet op haar leeftijd, hiertoe niet was uitgenodigd door het hof heeft het hof ook van [minderjarige 2] een brief ontvangen op 6 december 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
3.2.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn met ingang van 17 november 2020 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 17 februari 2024.
3.5.
In het tussen de ouders op 13 juni 2022 gesloten ouderschapsplan is opgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even weken bij de vader zijn van vrijdagmiddag uit school tot en met de vrijdag erop naar school. In de oneven weken zijn de kinderen bij de moeder van vrijdagmiddag uit school tot en met de vrijdag erop.
3.6.
Bij beschikking van 31 oktober 2022 is, voor zover in deze procedure van belang, de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 13 juni 2022 gewijzigd en is bepaald dat de kinderen in de oneven weken van vrijdag uit school bij de vader zijn tot woensdag naar school en dat de kinderen vervolgens van woensdag uit school bij de moeder zijn. Tevens is bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden de wissel/overdrachtsmomenten plaatsvinden. Daarnaast zijn de vakanties en feestdagen verdeeld.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald, met wijziging van de zorgregeling zoals is vastgesteld in de beschikking van 31 oktober 2022, dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de oneven weken bij de vader verblijven en in de even weken bij de moeder, met telkens een wisselmoment op vrijdag op school.
Het verzoek van de moeder om de geldende zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen van vrijdag uit school tot dinsdag naar school bij de vader zijn en vervolgens van dinsdag uit school bij de moeder zijn, is afgewezen.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De GI is in de eerste plaats niet-ontvankelijk in het verzoek tot wijziging van de zorgregeling, omdat er niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:265g lid 2 BW. Er is namelijk geen sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de beschikking van de rechtbank van 31 oktober 2022. De moeder betwist de conclusies die de GI trekt uit de informatie van [hulpverlening] en de school die volgens de GI aanleiding waren om wijziging van de zorgregeling te verzoeken.
Voor zover de GI ontvankelijk wordt verklaard betoogt de moeder dat er geen noodzaak is om de zorgregeling opnieuw te wijzigen naar een 50/50 regeling, omdat de regeling uit de beschikking van 31 oktober 2022 al de nodige duidelijkheid en houvast bood. [minderjarige 2] heeft bovendien aangegeven minder lang naar de vader te willen gaan en de regeling tussen [minderjarige 1] en de vader verloopt onrustig. In de eerste maanden van 2023 is [minderjarige 1] niet bij de vader geweest en sinds de zomervakantie 2023 gaat [minderjarige 1] opnieuw niet meer naar de vader. Het doorvoeren van een nieuwe wijziging voorafgaand aan het hulpverleningstraject dat nog moet worden opgestart is prematuur. Daar komt nog bij dat de communicatie tussen de ouders is verstoord. Ook dat is een contra-indicatie voor een verdeling van de zorgregeling bij helfte. Het is belangrijk dat de wensen van de kinderen gerespecteerd worden en dat er toegewerkt wordt naar een opbouw in de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] .
3.10.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De GI wil in hoger beroep alsnog de grond wijzigen op basis waarvan de zorgregeling volgens de GI opnieuw gewijzigd dient te worden. De GI voert aan dat het verzoek is gebaseerd op artikel 1:265g lid 2 BW, in plaats van artikel 1:265g lid 1 BW. De wijziging van omstandigheden is gelegen in de informatie die de GI heeft ontvangen van [hulpverlening] en de school van de kinderen waaruit volgt dat de opvoedsituaties bij beide ouders als goed genoeg wordt beschouwd.
De GI acht voorts een verdeling van de zorgregeling bij helfte het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en daar moet in het geval van [minderjarige 1] naar toegewerkt gaan worden. [minderjarige 2] is conform de regeling in de bestreden beschikking bij de vader geweest. Hoewel [minderjarige 2] op school heeft aangegeven minder vaak naar de vader te willen gaan dan nu het geval is, vraagt de GI zich af in hoeverre [minderjarige 2] daadwerkelijk emotionele toestemming voelt om bij de vader te kunnen zijn. Dat [minderjarige 1] sinds de zomervakantie niet naar de vader gaat speelt daarin ook een rol. Verdere hulpverlening is nodig, maar geen obstakel voor een 50/50 verdeling.
3.11.
De vader heeft zich niet uitgelaten over de ontvankelijkheidskwestie. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betoogt de vader - samengevat - dat het de ouders niet lukt om afspraken te maken over de kinderen, omdat de moeder blijft proberen de vader in een kwaad daglicht te stellen. De vader wil dat het contact met [minderjarige 1] wordt hersteld en stelt zich kwetsbaar op. [minderjarige 1] heeft bovendien bij de vader aangegeven evenveel bij de vader als bij de moeder te willen zijn. De vader staat open voor hulpverlening en tips hoe hij beter kan leren aansluiten bij [minderjarige 1] . De vader heeft tenslotte aangegeven met de moeder om de tafel te willen, om te leren naast elkaar te staan als ouders.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid kan een dergelijke beslissing worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden of indien bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Op grond van het derde lid geldt zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling zoals bedoeld in artikel 1:253a BW dan wel artikel 1:377a BW.
3.12.2.
Het hof stelt vast dat de zorgregeling zoals opgenomen in het tussen partijen op
13 juni 2022 gesloten ouderschapsplan is gewijzigd bij beschikking van 31 oktober 2022. Een wijziging van de zorgregeling zoals bepaald in laatstgenoemde beschikking kan slechts gestoeld zijn op artikel 1:265g lid 2 BW, zoals de GI overigens ook zelf (in hoger beroep) heeft betoogd.
Naar het oordeel van het hof is de GI ontvankelijk in het verzoek, aangezien er sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de beschikking van 31 oktober 2022. Die wijziging is gelegen in de uitkomsten van de rapportage van [hulpverlening] en de informatie van de school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals de GI aanvoert. Daar komt bij dat er tussen de vader en [minderjarige 1] in het begin van het jaar 2023 een aantal maanden geen fysiek contact is geweest. Het is het hof gebleken dat er sinds de zomervakantie van 2023 opnieuw geen contact is tussen de vader en [minderjarige 1] . Dit betekent dat het hof over zal gaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.12.3.
Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien in een zeer onrustige situatie vanwege de strijd die de ouders al lange tijd voeren. Dat die strijd nog altijd voortduurt is ook het hof tijdens de mondelinge behandeling uit eigen waarneming gebleken. Aan het hof ligt de vraag voor op welke wijze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moet worden vormgegeven.
In het geval van [minderjarige 2] wordt uitvoering gegeven aan de zorgregeling zoals die is opgenomen in de bestreden beschikking. Dat betekent dat [minderjarige 2] feitelijk de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft. Het hof ziet voldoende redenen om aan te nemen dat [minderjarige 2] langdurig de wens heeft om minder vaak naar de vader te gaan dan nu het geval is. Het hof betrekt daarbij de inhoud van de brief van de GI van 22 december 2023 waaruit volgt dat [minderjarige 2] op school heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de huidige zorgregeling. Daar komt bij dat [minderjarige 2] bovendien die wens ook zelf in een gesprek heeft geuit bij de GI, hetgeen de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard. Ook de brief die [minderjarige 2] naar het hof heeft geschreven geeft blijk van de behoefte minder vaak naar de vader te gaan. Voorts blijkt uit de stukken uit eerste aanleg dat [minderjarige 2] die wens ook eerder heeft geuit bij de GI en bij de moeder. Al die omstandigheden samengenomen maken dat het hof in het geval van [minderjarige 2] geen aanleiding ziet om de regeling zoals die was opgenomen in de beschikking van 31 oktober 2022 te wijzigen naar een uitgebreidere regeling met een 50/50 verdeling, zoals beslist in de bestreden beschikking.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is gebleken dat hij in het begin van 2023 een aantal maanden geen fysiek contact heeft gehad met de vader en dat hij sinds de zomervakantie in 2023 tot nu toe opnieuw niet meer naar de vader gaat, ondanks de pogingen die er zijn gedaan om het contact te herstellen. Hoewel de vader aangeeft zich open op te stellen naar [minderjarige 1] , lijkt het initiatief voor het contactherstel volgens de vader vervolgens toch vooral bij [minderjarige 1] te liggen. De vader geeft immers aan dat [minderjarige 1] welkom is en hem mag vertellen wat er nodig om het contact te herstellen. Deze stap (zonder eventuele hulpverlening) is voor [minderjarige 1] echter op dit moment kennelijk te groot om te zetten.
De kern van het probleem zit niet in de wijze waarop de zorgregeling op dit moment precies moet worden verdeeld, maar in de onrust die wordt ervaren door de kinderen. Daar komt bij dat ten aanzien van [minderjarige 1] het zelfs de vraag is of de “oude” regeling uit de beschikking van 31 oktober 2022 haalbaar is, gelet op de huidige afwezigheid van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] . Er zal eerst onderzocht moeten worden op welke manier dit contact kan worden hersteld. Gebleken is dat er hulpverlening komt voor de ouders en voor de kinderen, waar ook aandacht zal zijn voor de mogelijkheden om te komen tot herstel van het contact.
Het hof acht het alles overziende het meest in het belang van de kinderen dat zij op dit moment meer dagen rust kunnen ervaren bij de moeder en dat zij van daaruit contact hebben met de vader conform de regeling zoals die is vastgesteld in de beschikking van 31 oktober 2022, waarbij in het geval van [minderjarige 1] geldt dat eerst de mogelijkheden voor contactherstel moeten worden onderzocht. Dit betekent dat er naar het oordeel van het hof ten tijde van de bestreden beschikking geen aanleiding was om de toen geldende zorgregeling te wijzigen en dat er naar het oordeel van het hof van een noodzaak om de regeling op dit moment te wijzigen evenmin is gebleken. De zorgregeling zoals is opgenomen in de beschikking van 31 oktober 2022 zal aldus herleven.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de GI om de zorgregeling te wijzigen zoals is vastgesteld bij beschikking van 31 oktober 2022 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , alsnog afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 14 juli 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is op 22 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.