ECLI:NL:GHSHE:2024:542

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.328.004_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders met betrekking tot omgangsregeling en rechtsmacht

In deze zaak, uitgesproken op 22 februari 2024 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2023. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, verzoekt om een voorlopige en minder uitgebreide omgangsregeling voor de minderjarige, geboren in 2016, en om de zaak aan te houden voor monitoring van deze regeling. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Willemsen, verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders een affectieve relatie hebben gehad en dat de minderjarige bij de moeder woont. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader recht had op omgang met de minderjarige. De moeder is van mening dat de rechtbank onvoldoende informatie had om een zorgregeling vast te stellen en dat de vader niet in staat is om een vertrouwensrelatie op te bouwen met de minderjarige. De vader daarentegen stelt dat hij de afspraken nakomt en dat de moeder geen medewerking verleent aan de omgang.

Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en het belang van de minderjarige vooropgesteld. Het hof heeft besloten om de omgang tussen de vader en de minderjarige te hervatten, met een gefaseerde opbouw van de contactmomenten. De ouders zijn verplicht om samen te werken aan de communicatie en de zorg voor de minderjarige. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de zorg- en opvoedingstaken zijn opnieuw vastgesteld, met inachtneming van de belangen van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 februari 2024
Zaaknummer: 200.328.004/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/377926 / FA RK 21-6011
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder ],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
De zaak in het kort: de moeder wil een voorlopige en minder uitgebreide omgangsregeling en aanhouding van de zaak om te monitoren hoe die regeling verloopt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juni 2023, heeft de moeder verzocht:
- voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader voorlopig eenmaal per maand gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] , op de tweede zaterdag van de maand van 13:00 uur tot 15:00 uur in de nabijheid van de woning van de moeder dan wel woonplaats van de moeder, in afwachting van het verloop van de voorlopige zorgregeling;
- te bepalen dat de vader minimaal 24 uur tevoren aan de moeder dient te berichten of hij aanwezig zal zijn;
- voor het overige de zaak voor zes maanden aan te houden, in afwachting van het verloop van de voorlopige zorgregeling.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2023, heeft de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 januari 2024;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 10 januari 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Wijk en door [tolk 1] , tolk in de taal Krio;
  • de vader, bijgestaan door mr. Willemsen en door [tolk 2] , tolk in de taal Krio;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De woonondersteuner van de moeder heeft de mondelinge behandeling als toehoorder bijgewoond.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is.
De feiten
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 8 maart 2023 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, vervangende toestemming verleend aan de vader tot erkenning van [minderjarige] , en een omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
- in de eerste en de tweede maand: eenmaal per maand op een zaterdagmiddag van
13:00 uur tot 15:00 uur;
- in de derde en de vierde maand: eenmaal per maand op een zaterdagmiddag van
12:00 uur tot 18:00 uur;
- in de vijfde en de zesde maand: eenmaal per maand op een zaterdagmiddag van
12:00 uur tot 18:00 uur en een weekend bij de vader thuis van vrijdagmiddag 16:00
uur tot zondagavond 19:00 uur;
- daarna:
- eenmaal per maand op een zaterdagmiddag van 12:00 uur tot 18:00 uur;
- eenmaal per maand een weekend bij de vader thuis van vrijdagmiddag 16:00
uur tot zondagavond 19:00 uur;
- twee weken in de zomervakantie; en
- de helft van de overige vakanties en feestdagen,
waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader zal brengen en de vader [minderjarige] weer naar de
moeder terug zal brengen.
3.4.
Ambtshalve is het hof bekend dat bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2023 het gezag over [minderjarige] aan de ouders gezamenlijk is toegekend.
3.5.
De moeder kan zich met voornoemde beslissing van 8 maart 2023 niet verenigen voor zover daarbij een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is vastgesteld en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft het ten onrechte in het belang van [minderjarige] geacht dat na contactherstel het contact met de vader zondermeer -stapsgewijs- wordt uitgebreid. De vader heeft, nadat de moeder hem op de hoogte had gesteld van de zwangerschap, ontkend dat hij de vader zou zijn. Hij is niet betrokken geweest bij de zwangerschap en was niet aanwezig bij de bevalling. Ook heeft hij pas geruime tijd na de geboorte van [minderjarige] opnieuw contact opgenomen met de moeder. Hij heeft [minderjarige] in de afgelopen vijf jaren 8 tot 10 keer bezocht. [minderjarige] heeft geen herinneringen aan de vader en hij is voor haar slechts iemand die op bezoek kwam.
De procedure in eerste aanleg heeft geruime tijd in beslag genomen en partijen hebben met betrokken hulpverlening geprobeerd om afspraken te maken over [minderjarige] . Dit traject is zeer moeizaam verlopen.
[minderjarige] is een onzeker en kwetsbaar meisje. De onvoorspelbare houding van de vader doet haar geen goed. Zij heeft ouders nodig op wie zij kan bouwen.
De moeder vindt dat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikte om een opbouwende zorgregeling te kunnen vaststellen. Inmiddels heeft de vader sinds medio 2023 niets meer van zich laten horen. Hoewel de moeder geen tegenstander is van contact tussen de vader en [minderjarige] , dient de vader te laten zien dat hij voor een langere periode afspraken kan nakomen zodat er een vertrouwensrelatie tussen hem en [minderjarige] wordt opgebouwd. Daarom wil de moeder graag een voorlopige zorgregeling en wenst zij dat de zaak voor zes maanden wordt aangehouden in afwachting van het verloop van deze regeling. Ook vindt de moeder het redelijk dat de vader haar minimaal 24 uur van te voren laat weten of hij aanwezig zal zijn zodat de moeder op dat moment [minderjarige] kan voorbereiden op het bezoek en zij niet opnieuw teleurgesteld zal zijn.
3.7.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De vader wil graag naar de toekomst kijken en dacht dat hetgeen in het verleden is gebeurd, inmiddels was uitgesproken tussen de ouders. Hij heeft bovendien een andere visie op de door de moeder beschreven gebeurtenissen in het verleden. Hij komt de afspraken na en laat de moeder weten wanneer hij verhinderd is. Hij benadrukt dat het de moeder is die geen medewerking verleent aan de omgang tussen hem en [minderjarige] . Zij reageert niet en is niet bereikbaar. Hij krijgt ook via zijn advocaat geen contact met de moeder. In juni en juli 2023 heeft hij twee keer bij de woning van de moeder voor een dichte deur gestaan, ondanks de afspraken die hij had gemaakt met de moeder.
Inmiddels heeft de vader [minderjarige] erkend en wil hij ook graag over haar door de moeder worden geïnformeerd. Het is de moeder die moet meewerken aan de door de rechtbank vastgestelde regeling. Omdat zij in hoger beroep geen concreet verzoek doet ten aanzien van een definitieve zorgregeling dient de moeder in het door haar beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof - zakelijk weergegeven - als volgt geadviseerd. De raad acht het wenselijk om zo snel mogelijk weer te starten met de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Omdat het al even geleden is dat de vader en [minderjarige] elkaar hebben gezien, acht de raad het van belang dat de vader één of twee keer op een zaterdagmiddag naar [woonplaats moeder] komt voor een contact van vier uren. De vader kan in die tijd een activiteit met [minderjarige] in [woonplaats moeder] ondernemen.
De raad acht het vervolgens van belang dat er wordt toegewerkt naar een weekendregeling, waarbij [minderjarige] eerst één zaterdag naar de vader gaat om daarna één keer per maand een weekend bij de vader te verblijven. De moeder dient haar naar de vader te brengen en de vader dient haar weer terug naar huis te brengen. Dit alles om ervoor te zorgen dat [minderjarige] haar vader beter leert kennen maar ook dat ze haar halfzussen en halfbroers leert kennen en bij het gezin van de vader gaat horen. Bovendien acht de raad het van belang dat de ouders met hulp van [hulpverlening] of een vergelijkbare instantie gaan werken aan hun onderlinge communicatie. De raad acht het wenselijk dat het verloop van de omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt gemonitord door de betreffende hulpverlening. De ouders hebben hun eigen verantwoordelijkheid als ouders van [minderjarige] en het onderlinge vertrouwen zal moeten groeien. Daarvoor is het nodig dat de ouders met elkaar in gesprek gaan, aldus de raad.
Het wettelijk kader
3.9.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW, een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De motivering van de beslissing
Zorgregeling
3.10.
Een belemmerende factor in deze zaak is dat de ouders volkomen tegengestelde verhalen vertellen over gebeurtenissen in het verleden, maar ook over de gang van zaken rondom de zorgregeling na de uitspraak van de rechtbank. Hoewel het tussen de ouders niet in geschil dat de vader recht heeft op omgang met [minderjarige] , staan het onderlinge wantrouwen en de slechte communicatie daaraan in de weg. Daarnaast is het duidelijk geworden dat zowel de moeder als de vader alleenstaande ouders zijn met de zorg voor meerdere kinderen in de eigen thuissituatie, dat zij beiden financieel beperkt zijn en dat zij afhankelijk zijn van het openbaar vervoer, terwijl zij op zeer aanzienlijke afstand van elkaar wonen.
Reguliere regeling
3.11.
Met de raad is het hof van oordeel dat het voor [minderjarige] van belang is om het contact met de vader spoedig weer op te starten. Duidelijk is dat het contact dat eerder tussen de vader en [minderjarige] plaatsvond goed is verlopen en [minderjarige] de vader kent. Omdat er inmiddels alweer enige tijd geen omgang is geweest tussen beiden, acht het hof het in het belang van [minderjarige] om de contactmomenten tussen haar en de vader eerst weer op te bouwen. Daarom zal het hof met betrekking tot [minderjarige] de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen zoals hierna in het dictum beschreven.
Vakanties en feestdagen
3.12.
De door de rechtbank bepaalde verdeling van de vakanties en feestdagen neemt het hof over, maar zal pas ingaan in 2025, omdat de reguliere regeling nog opgebouwd dient te worden en het van belang is dat er op dat vlak eerst rust en duidelijkheid komt. Praktisch betekent dit dat deze regeling geldt met ingang van de voorjaarsvakantie 2025.
3.13.
Het hof ziet het als de verantwoordelijkheid van de ouders om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te laten slagen en zal daarom in deze zaak een eindbeschikking wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is, gelet op de voorgeschiedenis die partijen met elkaar hebben, het gebrek aan onderling vertrouwen besproken. Ook is benadrukt dat de ouders het aan [minderjarige] verplicht zijn om daar aan te werken. Tijdens de mondelinge behandeling is door de ouders toegezegd dat zij zich, al dan niet met de hulp van de advocaten, zullen wenden tot de hulpverlening ( [hulpverlening] of een vergelijkbare instantie) om hun onderlinge communicatie als ouders van [minderjarige] te verbeteren en om zich van daaruit in te spannen om -in het belang van [minderjarige] - uitvoering te geven aan de door het hof bepaalde contactregeling.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2023 wat betreft de daarin bepaalde contactregeling,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016 als volgt vast:
Reguliere zorgregeling
- de vader en [minderjarige] zullen elkaar zien op
zaterdag 9 maart 2024en op
zaterdag 13 april 2024, telkens in de middag van 12:00 uur tot 16:00 uur in [woonplaats moeder] , en zullen daar samen een activiteit ondernemen.
De vader haalt [minderjarige] op deze zaterdagen bij de moeder om 12:00 uur thuis op en brengt haar om 16:00 uur daar terug;
  • vervolgens wordt het contact uitgebreid: op zaterdag
  • daarna verblijft [minderjarige] een weekend bij de vader, van
  • met ingang van de maand juli 2024 verblijft [minderjarige] één keer per maand van zaterdag tot en met zondag bij de vader, waarbij de moeder haar op de zaterdag om 10:30 uur op het treinstation van [woonplaats vader] brengt en de vader haar op de zondag om 18:00 uur weer op het treinstation van [woonplaats moeder] terugbrengt. Daar haalt de moeder [minderjarige] op;
Vakanties en feestdagen
- [minderjarige] verblijft met ingang van het jaar 2025 twee weken in de zomervakantie bij de vader en de helft van de overige vakanties en feestdagen. De moeder brengt haar op het treinstation van [woonplaats vader] en de vader brengt haar op het treinstation van [woonplaats moeder] terug;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en M.J.C. van Leeuwen en is op 22 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.