ECLI:NL:GHSHE:2024:498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
20-001820-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake woningoverval met geweld, met aanpassing van de opgelegde straf en vorderingen van benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 26 juli 2022 was gewezen. De verdachte was betrokken bij een woningoverval die plaatsvond op 6 januari 2022, waarbij geweld werd gebruikt tegen de bewoners, [aangever 1] en [aangever 2]. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 45 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij [aangever 1] recht heeft op € 24.053,55 en [aangever 2] op € 3.000,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor deze bedragen. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, die nu als gevangenisstraf zal worden uitgevoerd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds de gevolgen ondervinden van de overval.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001820-22

Uitspraak : 21 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 juli 2022, parketnummer 02-010881-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-229407-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. [penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezen verklaard en dat gekwalificeerd als ‘diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt
vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit
wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’, de verdachte hiervoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is een beslissing genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen. Ten slotte heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de door de meervoudige kamer te Breda op 28 december 2020 (parketnummer 02-229407-20) opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 27.298,04 bestaande uit € 6.798,04 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade voor [aangever 1] en € 3.000,- immateriële schade voor [aangever 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 6.553,55 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022. Het overige deel van de gevorderde materiële schadevergoeding is afgewezen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] voor wat betreft het immateriële deel toegewezen tot € 10.000,- en van benadeelde partij [aangever 2] tot
€ 3.000,-. Daarbij is bepaald dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk met de mededader is voor het gehele toegewezen bedrag. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot het toegewezen bedrag en de wettelijke rente opgelegd. Ten slotte is de verdachte veroordeeld in de proceskosten, tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partijen hebben de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafd, in die zin dat de gevorderde materiële schade zal worden gematigd tot een bedrag van
€ 6.553,55.
Derhalve is de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 27.053,55, bestaande uit € 6.553,55 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade voor wat betreft [aangever 1] en € 3.000,- aan immateriële schade voor wat betreft [aangever 2] aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 9 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 1] geheel en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen.
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde medeplegen van geweldshandelingen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de impliciet tenlastegelegde woninginbraak in vereniging. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Daarnaast zijn opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging, en met aanvulling en verbetering van de gronden voor wat betreft de bewijsconstructie. Nu het hof evenals de rechtbank geen voorwaardelijke straf zal opleggen, stelt het vast dat de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen verbetering behoeven, in die zin dat artikel 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing zijn.
Bewijsvoering
Bewijsmiddelen
Naar het oordeel van het hof behoeven de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring van de rechtbank berust aanvulling en verbetering.
Anders dan de rechtbank zal het hof niet tot het bewijs bezigen:
-
De verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de zitting van 12 juli 2022, inhoudende – zakelijk weergegeven-:
(..) en de bewoners zouden niet thuis zijn.
Ik kreeg een bedrag van 1000 euro.
(..)
De jongens gingen naar binnen (..) waarna ik naar de woning ben gerend.
-
Het proces-verbaal aangifte [aangever 2] van 18 januari 2022, pagina 66 toten met 69 van voornoemd eindproces-verbaal,
inhoudende -zakelijk weergegeven-:
(pg. 66)
Omstreeks 03:20 werd ik wakker van glasgerinkel. Ik heb mijn man wakker gemaakt.
Het hof bezigt tevens de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs van het bewezenverklaarde en vult de bewijsmiddelen zoals gebezigd door de rechtbank als volgt aan:
-
Het proces-verbaal aangifte [aangever 2] van 18 januari 2022, pagina 66 toten met 69 van voornoemd eindproces-verbaal,
inhoudende -zakelijk weergegeven-:
(pg. 66)
Omstreeks 03:20 uur werd ik wakker van het geblaf van onze hond [naam] . Ik hoorde vrij wel direct daarna glasgerinkel. Ik kon niet goed plaatsen waar het glasgerinkel vandaan kwam, maar dit was zeker wel vanuit onze woning. Ik heb vervolgens mijn man wakker gemaakt en tegen hem gezegd wat ik had gehoord. Ik ben hierop hard gaan roepen
(pg. 67)
dat we de politie aan het bellen waren. Ik riep dit zo hard op onze bovenverdieping, omdat het bij ons erg gehorig is. Dit in de hoop dat als er iemand in ons huis zou zijn dit dan zou horen en weg zou gaan. Ook heb ik boven overal de lampen aangedaan om maar te laten weten dat we wakker waren tevens heb ik hard op de vloer gestampt. Het geluid van het glasgerinkel maakte dat ik direct dacht dat het foute boel was. Ik had het besef dat er iemand in onze woning was. Ik had op dat moment nog niemand daadwerkelijk gehoord of gezien. Ik riep zo hard in de hoop dat ze weg zouden gaan.
(..)
Ik zag dat de man meerdere keren met de loop van het vuurwapen naar de
rechterkant van mijn hoofd wees.
(pg. 68)
Ik zag en hoorde vervolgens dat de mannen, in de Nederlandse taal, met elkaar aan het overleggen waren omtrent die tie-wraps en het vastbinden.
-
Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 1] van 6 januari 2022,pagina 33 tot en met 37, en de bijgevoegde foto’s van het letsel, pagina 38 tot en met 43 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende-zakelijk weergegeven-:
(pg. 33)
Mijn vrouw en ik lagen te slapen, mijn vrouw is om 21.45 uur naar bed gegaan en ik om 23.15 uur, toen mijn vrouw mij wakker maakte, omdat ze glasgerinkel hoorde en de hond hoorde blaffen. Hierop zijn we alle twee uit bed gegaan en hebben ons snel aangekleed. Ik heb bij mijn bed een
(pg. 34)
plastic pijp liggen (van de vloerverwarming). Die heb ik daar liggen om mij te verweren als er ooit iets zou gebeuren. Van boven riepen we naar beneden dat de politie gebeld was.
-
Het proces-verbaal van bevindingen, betreffende het proces-verbaal vandefinitieve beschrijving en categorisering van 21 maart 2022, pagina 158 t/m 160:
(pg. 158)
Op 24 januari 2022 werden te [plaats 1] de navolgende voorwerpen in beslag genomen.
Een pistool, goednummer PL2000-2022005223-242293
Drie knalpatronen, goednummer PL2000-2022005223-2422094
(pg. 159)
Het inbeslaggenomen pistool is een gaspistool. Het is bestemd en geschikt om munitie met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
Daarmee is dit gaspistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het vuurwapen valt niet onder categorie II onder 2°, 3° of 6° van de Wet Wapens en Munitie
(pg. 160)
Deze (niet af geschoten) patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
-
De kennisgeving van inbeslagneming (pg. 697), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
Goednummer : PL2000-2022005223-2422093
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Vuurwapen (Pistool)
-
De kennisgeving van inbeslagneming (pg. 698), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Goednummer : PL2000-2022005223-2422094
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Munitie
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2022, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pg. 134 t/m 140):
(pg. 134)
Op vrijdag 28 januari 2021, omstreeks 10.30 uur, hebben wij verbalisanten een tactisch onderzoek verricht aan de personenauto, merk Toyota Rav. Dit voertuig voerde het kenteken [kenteken] . Op 6 januari 2022 was dit voertuig door de Belgische autoriteiten in beslag genomen.
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2022 (pg. 97 t/m 98), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pg. 97)
Ik, [verbalisant 5] , zag op 6 januari 2022 dat er vier verdachten uit de personenauto stapten welke ik al geruime tijd achtervolgde. Voor de bevindingen van dit moment verwijs ik naar mijn proces-verbaal van bevindingen onder volgnummer 2022005223-8. In dit proces verbaal van bevindingen spreek ik over verdachte 1, 2, 3 & 4 .
De verdachte welk in het proces-verbaal genoemd wordt als verdachte 1: In mijn
proces-verbaal van bevindingen betreft dit de eerste verdachte welke op zijn knieën
ging oftewel welke zich overgaf tijdens de achtervolging te voet. Dit betreft de
verdachte welke achteraan liep van de drie wegrennende verdachten. Na het bevragen van de vier verdachten in de politiesystemen en het bekijken van de strafrechtketen foto's van de verdachten herken ik verdachte 1 als zijnde:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] (19) te [geboorteplaats]
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022 (pg. 103 t/m 104), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(pg. 103)
Omstreeks 03.25 uur kregen wij van het OC de opdracht te gaan naar de [adres] te [plaats 2] waar op dat moment een heterdaad woninginbraak plaatsvond. Ik, [verbalisant 6] bestuurde het politiedienstvoertuig en reed achter de eenheid-3101 aan naar de incidentlocatie.
Ik zag het witte voertuig dat we achtervolgden onder het viaduct van de N14 stil stond in het zand langs het kanaal.
(pg. 104)
Ik hoorde kort daarna dat een van de Belgische collega's een portemonnee een rijbewijs had aangetroffen bij de verdachte die als tweede (vlnr) in buikligging op de grond lag. Politiecollega [verbalisant 5] heeft een foto gemaakt van het gezicht van deze verdachte. Ik zag dat deze verdachte handschoenen droeg. Ik zag op het rijbewijs de naam [aangever 1] staan. Op de foto op het rijbewijs zag ik een blanke man met een bril. Ik keek in de portemonnee en zag dat er ook een rabobankpas in zat. Ik zag dat op de rabobankpas ook de naam [aangever 1] stond. Ik zag dat er veel cash briefgeld in de portemonnee zat. Ik heb verschillende coupures gezien van 50, 20 en 10 euro.
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022 (pg. 105 t/m 107), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7]
(pg. 105)
Op 6 januari 2022 omstreeks 03.25 uur werden wij opgeroepen door een medewerker van het operationeel centrum. De medewerker van het operationeel centrum vertelde ons dat wij samen met de eenheid zb3101 naar de [adres] in [plaats 2] moesten gaan. Op dat adres was een heterdaad woninginbraak en de verdachten waren nog in de woning.
Ik zag dat er een witte personenauto op de [plaats 2] reed.Ik zag dat de witte personenauto een Toyota Rav4 was met een Duits kenteken [kenteken] .
(pg. 106)
Op 6 januari 2022 omstreeks 04.15 uur hoorde ik een Belgische collega zeggen dat er een vuurwapen aangetroffen was in de witte Toyota.
-
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 januari 2022(pg. 201 t/m 203), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van [getuige 1] :
(pg. 201)
Wij werden om iets voor 03.30 uur wakker geklopt door onze achterbuurvrouw [aangever 2] (het hof begrijpt: aangeefster [aangever 2] ).
(pg. 202)
Ik hoorde [aangever 2] toen ze bij ons op de stoep stond roepen "We worden door vier mannen aangevallen”.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de diefstal met geweld. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat de verdachte niet meer wist dan dat het een inbraak zou worden in een woning waarvan de bewoners niet thuis waren. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachten gezamenlijk een overval hebben gepland. De verdachte had geen opzet op de geweldshandelingen en heeft aldus niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er tegen een bewoner enig geweld zou worden gebruikt. Van een nauwe en bewuste samenwerking als het de geweldhandelingen betreft kan op basis van de inhoud van het dossier c.q. de feiten niet worden gesproken. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat de verdachte een nepwapen zou hebben gehanteerd is onbetrouwbaar en kan niet gebezigd worden tot het bewijs. Voorgaande dient te leiden tot vrijspraak van de tenlastegelegde geweldscomponent, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. Op 6 januari 2022 hebben [aangever 1] en [aangever 2] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt het volgende. [aangever 2] maakte [aangever 1] wakker omdat ze glasgerinkel hoorde en de hond hoorde blaffen. Op enig moment is aangever naar beneden gegaan en zag hij gemaskerde personen in de bijkeuken (p. 34 pv). Een van deze personen had een breekijzer en een ander een pistool vast. [aangever 1] werd met het breekijzer en met vuisten geslagen. Hij denkt dat alle daders riepen dat ze geld wilden en er werd gedreigd met een pistool.
Uit de aangifte van [aangever 2] blijkt het volgende. Op 6 januari 2022 omstreeks 03:20 uur werd [aangever 2] wakker van geblaf van de hond en glasgerinkel. Aangeefster dacht dat het vanuit hun woning kwam en heeft haar man wakker gemaakt. Vervolgens is zij hard gaan roepen dat ze de politie aan het bellen waren. Ook heeft ze boven overal de lampen aangedaan en hard op de vloer gestampt om te laten weten dat ze wakker waren. Terwijl [aangever 2] en [aangever 1] de trap afliepen, hoorde [aangever 2] een schot. Eenmaal beneden zag zij vier gemaskerde mannen in de keuken staan. [aangever 1] liep in de richting van de personen en hij werd direct geslagen op zijn hoofd en in zijn gezicht, ook met een koevoet, waarna hij op de grond viel en hevig begon te bloeden. Vervolgens werd er een vuurwapen op [aangever 1] en [aangever 2] gericht. De daders vroegen om geld en dreigden daar ook bij met het vuurwapen. [aangever 1] werd door twee daders vastgepakt bij zijn armen, een van deze daders vroeg om geld. Vervolgens liepen drie daders met [aangever 1] mee naar de kast waar zijn portemonnee lag. De vierde dader bleef staan om [aangever 2] vast te houden, terwijl hij om geld bleef vragen en daartoe ook een vuurwapen op het hoofd van [aangever 2] richtte. [aangever 2] had continu zicht op [aangever 1] en de overvallers (p. 67 pv). Toen het geld uit de portemonnee niet genoeg bleek, is [aangever 1] met de drie daders naar het kantoor gelopen om geld te pakken. De vierde dader bleef wederom bij [aangever 2] en duwde haar de berging in. Later stonden twee daders met [aangever 1] buiten en de andere twee daders met [aangever 2] in de woning (p. 67 pv). De daders bleven aan [aangever 1] duwen en trekken. Er werd overlegd over het vastbinden van aangevers, en op dat moment is eerst [aangever 1] weggerend naar de buren en direct daaropvolgend is ook [aangever 2] weggerend in de richting van andere buren (p. 68 pv). De daders zijn gevlucht in een witte Toyota vanaf de plaats delict en na een achtervolging zijn vier personen in België aangehouden. Een van deze personen betrof de verdachte. In de auto is een vuurwapen aangetroffen, een breekijzer, bivakmutsen, handschoenen, een zak met tie-wraps en rollen duct-tape.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het adres van aangevers van een tipgever heeft gekregen en dat hij de bestuurder van de auto was, waarmee hij drie andere personen naar de woning zou brengen. In de auto werd besproken hoe ze het gingen doen; dat ze het glas van de deur met de hand gingen openmaken en met de koevoet gingen slaan. Het glas werd eerst gebroken. Ook werd in de auto besproken waar het geld zou liggen. In de auto lag een steen, die ook voor de ruit zou worden meegenomen naar de woning.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst verklaard. Hij heeft verklaard dat hij samen met drie medeverdachten naar de woning van aangevers is geweest op 6 januari 2022, maar dat hij dacht dat het een inbraak zou worden. De verdachte wist niet dat de bewoners op dat moment thuis zouden zijn. Hij heeft bovendien geen geweld gebruikt tegen de bewoners. Dit blijkt ook uit het feit dat er geen DNA van de verdachte is aangetroffen op de koevoet en het vuurwapen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zich bij vragen voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen.
Rol van de verdachte
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste stelt het hof op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] vast dat reeds in de autorit naar de woning van aangevers met bivakmutsen op is gesproken over waar het geld in de woning zou liggen, er met de koevoet zou worden geslagen op het raam en er een steen gebruikt zou worden voor de ruit van de woning. Naar het oordeel van het hof getuigt deze werkwijze van een vooropgezet plan tussen de daders. Het hof bezigt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dan ook in zoverre tot het bewijs en ziet geen reden om daaraan te twijfelen, nu dit deel van de verklaring ook in lijn is met de in de auto aangetroffen goederen en de feiten en omstandigheden tijdens de overval.
Het hof neemt als uitgangspunt voor de feitenvaststelling in de woning de verklaring van aangeefster [aangever 2] , omdat [aangever 2] continu zicht heeft gehad op de daders en het hof geen reden ziet om aan haar verklaring te twijfelen. Er zijn op grond van haar verklaring dus vier gemaskerde personen in de woning op het moment dat zij en haar man naar beneden lopen. [aangever 2] heeft vanaf het eerste moment – zoals volgt uit de verklaring van buurman [getuige 1] – verklaard dat het om vier daders ging. Dat [aangever 1] op enig moment heeft verklaard dat hij dacht dat hij er drie had gezien, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever 2] niet af, nu [aangever 1] drie personen naar hij heeft verklaard in een flits waarnam en direct daarop zwaar is toegetakeld waardoor zijn verdere waarnemingsvermogen die betreffende nacht minder goed zal zijn geweest dan dat van [aangever 2] .
Uit de verklaring van [aangever 2] volgt niet alleen dat de vier personen in onderling verband geweld hebben uitgeoefend (onder meer met een koevoet) en gedreigd hebben met geweld (onder meer met een vuurwapen), maar ook dat er in onderlinge samenhang een actieve rol is geweest voor alle vier de daders tijdens het zoeken naar geld in de woning en de bedreigingen richting en het vasthouden van de aangevers. Dat het hof niet heeft kunnen vaststellen wie precies welke uitvoeringshandelingen heeft verricht, en dat op het vuurwapen en de koevoet geen DNA van de verdachte is aangetroffen, doet aan voorgaande niet af, nu vaststaat dat iedere verdachte een wezenlijke materiele bijdrage heeft geleverd aan de overval.
Op grond van voorgaande is het hof van oordeel dat de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dan ook in zoverre.
(Voorwaardelijk) opzet op de geweldshandelingen
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van geweld en de bedreigingen met geweld richting aangevers. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het geweld en de bedreiging met geweld – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is van oordeel dat het jegens aangevers toegepaste geweld en de dreigingen met geweld aan de verdachte moeten worden toegerekend. In het door de verdachte tezamen met zijn mededaders uitgevoerde plan om in de nacht met behulp van een koevoet en een vuurwapen in te breken in een woning waarin op dat moment niemand thuis zou zijn ligt (behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die in dit geval ontbreken) besloten dat in het geenszins onwaarschijnlijke geval dat een bewoner tijdens de inbraak thuis is, tegen hem of haar enig geweld gebruikt zal worden. Het hof heeft hierbij in zijn overwegingen betrokken dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een inbraak in de eigen woning hevige emoties kan oproepen, waarvan boosheid er één is. Mede tegen die achtergrond is het volstrekt onrealistisch om te denken dat de bewoner de daders zonder meer (of anders gezegd: zonder slag of stoot) zal laten vertrekken, zodat — tenzij hierover vooraf door de medeplegende inbrekers andersluidende afspraken zijn gemaakt, waarvan hier niet is gebleken — het tegen een dergelijke bewoner gepleegd geweld en bedreiging om de diefstal gemakkelijk te maken, als onderdeel van het plan moet worden gezien. Daar komt nog bij dat het de verdachte en de mededaders in onderhavige zaak, op het moment dat de hond van aangevers begon te blaffen, aangeefster hard begon te roepen, boven overal de lampen aandeed en hard op de vloer stampte, in ieder geval op dat moment duidelijk moet zijn geweest dat de bewoners thuis waren. Op dat moment hadden zij nog ruimschoots de gelegenheid om de woning te verlaten. Die gelegenheid was er ook nog toen aangevers de trap af kwamen en de verdachte en zijn mededaders met de bewoners werden geconfronteerd. Uit de reacties van de verdachte en zijn mededaders en uit de daaropvolgende handelingen blijkt echter dat verdachte en zijn mededaders uit waren op het verkrijgen van geld, dat zij hiertoe bewust de confrontatie met aangevers hebben opgezocht, daarbij geweld hebben toegepast en daarmee hebben gedreigd en dat zij daarop waren voorbereid.
Dat de verdachte bij het toegepaste geweld een substantiële rol heeft gehad, blijkt uit de overwegingen hierboven onder ‘rol van de verdachte’.
De verklaring van de verdachte dat hij een rol van geen betekenis heeft gehad in het toegepaste geweld en de dreigingen met geweld tegen aangevers schuift het hof op grond van bovenstaande dan ook ter zijde.
Gelet op voorgaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het geweld en de bedreigingen met geweld jegens aangevers. De verdachte heeft immers door naar de woning te gaan zich reeds willens en wetens blootgesteld aan de kans dat het gevolg, te weten het geweld en de bedreiging met geweld, zal intreden. Deze kans heeft de verdacht, door een substantiële rol te vervullen tijdens het tenlastegelegde, vervolgens ook bewust aanvaard.
Het hof verwerpt aldus het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de door de rechtbank gebezigde en hierboven verbeterde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring van het vonnis is vermeld. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep aldus in zoverre.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden. Daartoe is aangevoerd dat het hof in strafmatigende zin rekening dient te houden met de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij al twee jaar heeft vastgezeten. Daarnaast heeft de verdachte spijt betuigd van hetgeen is voorgevallen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan -kort gezegd- gekwalificeerde diefstal in vereniging met geweld, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende. Verdachte heeft zich met een vooropgezet plan samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een aantal goederen is buitgemaakt, maar vooral veel geweld is toegepast. De bewoners, [aangever 1] en [aangever 2] , zijn midden in de nacht opgeschrikt en werden geconfronteerd met geweld en de dreiging daarmee. Er is een vuurwapen gebruikt, maar vooral ernstig is het geweld dat tegen [aangever 1] is gebruikt, die ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en, zoals blijkt uit de toelichting bij zijn vordering tot schadevergoeding, alsook uit zijn uitgeoefende spreekrecht ter zitting bij het hof, daar nog steeds zowel fysiek als mentaal de gevolgen van ondervindt. Ook blijkt uit het door [aangever 2] uitgeoefende spreekrecht ter zitting bij het hof dat zij nog steeds kampt met de gevolgen van de woningoverval. De woning moet als een veilige en vertrouwde omgeving voelen. Met dit feit is daar voor de slachtoffers tot op heden een einde aan gemaakt. Het feit heeft voor de slachtoffers een enorme impact gehad. Hoewel de verdachte een verklaring heeft afgelegd voor wat betreft zijn aandeel, heeft hij naar het oordeel van het hof – mede gelet op de bewijsoverwegingen - geen werkelijke openheid van zaken gegeven en geen werkelijke verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen de slachtoffers is aangedaan. Daarnaast weegt het hof mee dat een feit als dit ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving zorgt, zowel voor de buurtbewoners die indirect getuige zijn geweest als bij personen die over het incident hebben gehoord. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens ten nadele van de verdachte acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 november 2023, waaruit volgt dat de verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Deze veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte zit thans al ongeveer twee jaar in voorarrest.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In geval van een overval en beroving in een woning met geweld gaan deze oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat er strafvermeerderende factoren volgens voornoemde oriëntatiepunten zijn, te weten kwetsbare slachtoffers, de nachtelijke uren, aard en ernst van het letsel, samenwerkingsverband, soort wapen/voorwerp en recidive.
Naar het oordeel van het hof kan aldus, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvoor de slachtoffers, alsmede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op het voorgaande rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf die een duur van vijf jaar te boven gaat. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep spijt heeft betuigd hetgeen oprecht overkwam, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is.
Het hof merkt overigens met betrekking tot de redelijke termijn nog het volgende op.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben op 9 augustus 2022 hoger beroep ingesteld, en op 21 februari 2024 wordt arrest gewezen. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van 16 maanden met ruim 2 maanden. Het hof heeft hiervoor overwogen dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof echter volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2]
Materiële vordering [aangever 1] en [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 1] en [aangever 2] hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.798,04 aan materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.553,55. De gemachtigde heeft namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij het gevorderde bedrag aan materiële schade verlaagd tot het door de rechtbank toegewezen bedrag ad € 6.553,55.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het door de rechtbank toegewezen en door de benadeelde partij gehandhaafde bedrag aan materiële schade ad € 6.553,55 niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De raadsman heeft het gevorderde bedrag aan materiële schade niet betwist en toewijzing daarvan komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof zal de vordering dan ook geheel toewijzen, tot een bedrag ad € 6.553,55. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022, zijnde de pleegdatum, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Immateriële vordering [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag ad € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag ad € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij het bedrag dat door de rechtbank is toegewezen ad € 10.000,-.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de schriftelijke en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer thans nog dagelijks last heeft van het bewezenverklaarde. Niet alleen heeft de benadeelde zwaar lichamelijk letsel opgelopen, ook is zijn veiligheidsgevoel dat er eerst was nog fors aangetast, vooral wanneer hij alleen thuis is. De benadeelde heeft bovendien nog steeds last van de zware hersenschudding die hij heeft opgelopen door de geweldshandelingen. Het hof is anders dan de verdediging maar met de advocaat-generaal van oordeel dat, gelet op vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor het slachtoffer, het gehele bedrag aan immateriële schade ad € 17.500,- toewijsbaar is. Het toe te wijzen bedrag ad € 17.500,- aan immateriële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Immateriële vordering [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag ad € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering gehandhaafd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de schriftelijke en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer dagelijks nog last heeft van het bewezenverklaarde. Haar gevoel van veiligheid, vooral vanwege de impact van de geweldshandelingen op haar man [aangever 1] , is hevig aangetast. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het gehele bedrag aan immateriële schade ad € 3.000,- toewijsbaar is. Het toe te wijzen bedrag ad
€ 3.000,- aan immateriële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 1] is toegebracht tot een bedrag van € € 24.053,55De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 2] is toegebracht tot een bedrag van € 3.000,-. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Hoofdelijkheid
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde ziet het hof termen aanwezig de toegewezen bedragen aan schadevergoedingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk op te leggen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 28 december 2020 onder parketnummer 02-229407-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal gelasten. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging primair zal afwijzen, subsidiair de proeftijd zal verlengen en meer subsidiair de 120 dagen jeugddetentie om te zetten in een werkstraf. Daarnaast is verzocht om, indien het hof overgaat tot tenuitvoerlegging, de jeugddetentie uit praktische overwegingen om te zetten naar een gevangenisstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 120 dient te worden gelast. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte nopen volgens het hof op dit punt niet tot een ander oordeel. Voor verlenging van de proeftijd of omzetting in een taakstraf, zoals door de raadsman is verzocht, ziet het hof geen aanleiding.
Met betrekking tot het verzoek van de verdediging tot omzetting van jeugddetentie naar een gevangenisstraf oordeelt het hof als volgt. De verdachte is inmiddels ouder dan achttien jaar, en het hof ziet dan ook geen aanleiding -te meer nu de verdachte zelf om omzetting heeft verzocht- te oordelen dat de tenuitvoerlegging dient te geschieden in de vorm van jeugddetentie. Het hof heeft daarbij onder meer in overweging genomen dat de verdachte in onderhavige zaak op dit moment ook al een geruime tijd in voorarrest zit in de gevangenis.
Het hof zal bepalen dat de jeugddetentie dan ook als gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-004938-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.553,55 (negenduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 6.553,55 (zesduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.053,55 (vierentwintigduizend drieënvijftig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 6.553,55 (zesduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.053,55 (vierentwintigduizend drieënvijftig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 6.553,55 (zesduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 155 (honderdvijfenvijftig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 december 2020, parketnummer 02-229407-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 21 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.N. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.