[verdachte] , geboren op [geboortedatum] (19) te [geboorteplaats]
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022 (pg. 103 t/m 104), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
(pg. 103)
Omstreeks 03.25 uur kregen wij van het OC de opdracht te gaan naar de [adres 2] te [plaats 1] waar op dat moment een heterdaad woninginbraak plaatsvond. Ik, [verbalisant 8] bestuurde het politiedienstvoertuig en reed achter de eenheid-3101 aan naar de incidentlocatie.
Ik zag het witte voertuig dat we achtervolgde onder het viaduct van de N14 stil stond in het zand langs het kanaal.
(pg. 104)
Ik hoorde kort daarna dat een van de Belgische collega's een portemonnee een rijbewijs had aangetroffen bij de verdachte die als tweede (vlnr) in buikligging op de grond lag. Politiecollega [verbalisant 7] heeft een foto gemaakt van het gezicht van deze verdachte. Ik zag dat deze verdachte handschoenen droeg. Ik zag op het rijbewijs de naam [aangever 1] staan. Op de foto op het rijbewijs zag ik een blanke man met een bril. Ik keek in de portemonnee en zag dat er ook een rabobankpas in zat. Ik zag dat op de rabobankpas ook de naam [aangever 1] stond. Ik zag dat er veel cash briefgeld in de portemonnee zat. Ik heb verschillende coupures gezien van 50, 20 en 10 euro.
-
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 januari 2022 (pg. 290 t/m 305), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(p. 293)
Ik heb in de auto ook een portemonnee in mijn zak gestopt. Die had ik weg willen gooien.
(pg. 295)
En de tipgever wist dat ik kon rijden en die anderen hadden allemaal geen rijbewijs en konden niet rijden.
(pg. 296)
We stappen in, we rijden weg. De bivakmutsen gaan op, we waren zwart gekleed.
(pg. 299)
Ik had cash geld in mijn zak zitten. Ik had overal geld en de portemonnee zitten.
-
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022 (pg. 105 t/m 107), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
(pg. 105)
Op 6 januari 2022 omstreeks 03.25 uur werden wij opgeroepen door een medewerker van het operationeel centrum. De medewerker van het operationeel centrum vertelde ons dat wij samen met de eenheid zb3101 naar de [adres 2] in [plaats 1] moesten gaan. Op dat adres was een heterdaad woninginbraak en de verdachten waren nog in de woning.
Ik zag dat er een witte personenauto op de [adres 2] reed. Ik zag dat de witte personenauto een Toyota Rav4 was met een Duits kenteken [kenteken] .
(pg. 106)
Op 6 januari 2022 omstreeks 04.15 uur hoorde ik een Belgische collega zeggen dat er een vuurwapen aangetroffen was in de witte Toyota.
-
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 januari 2022(pg. 201 t/m 203), voor zover inhoudende als weergave van de verklaring van [getuige 1]
(pg. 201)
Wij werden om iets voor 03.30 uur wakker geklopt door onze achterbuurvrouw [aangever 2] (het hof begrijpt: aangeefster [aangever 2] ).
(pg. 202)
Ik hoorde [aangever 2] toen ze bij ons op de stoep stond roepen "We worden door vier mannen aangevallen”.
Bewijsoverweging parketnummer 02-004938-22
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte wist immers niet meer dan dat het een inbraak zou worden in een woning waarvan de bewoners niet thuis waren. De verdachte was de chauffeur en is niet de gehele tijd in de woning geweest, hetgeen bevestiging vindt in de verklaring van aangever [aangever 1] . De verdachte heeft de woning pas betreden op het moment dat hij een schot hoorde. Dat er DNA van de verdachte op de koevoet is aangetroffen doet hier niet aan af, nu de verdachte de koevoet wellicht per ongeluk heeft aangeraakt en het ook mogelijk is dat het DNA van de verdachte zich in de kleine ruimte van de auto heeft verplaatst naar de koevoet. De verdachte heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het tenlastegelegde en geen uitvoeringshandeling verricht, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als medepleger maar als medeplichtige. Nu medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, dient vrijspraak van het tenlastegelegde te volgen, aldus de raadsman. Subsidiair is aangevoerd dat het opzet van de verdachte niet verder reikt dan het medeplegen van een inbraak, en aldus niet is gericht op de geweldshandelingen die hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. Op 6 januari 2022 hebben [aangever 1] en [aangever 2] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt het volgende. [aangever 2] maakte [aangever 1] wakker omdat ze glasgerinkel hoorde en de hond hoorde blaffen. Op enig moment is aangever naar beneden gegaan en zag hij gemaskerde personen in de bijkeuken (p. 34 pv). Een van deze personen had een breekijzer en een ander een pistool vast. [aangever 1] werd met het breekijzer en met vuisten geslagen. Hij denkt dat alle daders riepen dat ze geld wilden en er werd gedreigd met een pistool.
Uit de aangifte van [aangever 2] blijkt het volgende. Op 6 januari 2022 omstreeks 03:20 uur werd [aangever 2] wakker van geblaf van de hond en glasgerinkel. Aangeefster dacht dat het vanuit hun woning kwam en heeft haar man wakker gemaakt. Vervolgens is zij hard gaan roepen dat ze de politie aan het bellen waren. Ook heeft ze boven overal de lampen aangedaan en hard op de vloer gestampt om te laten weten dat ze wakker waren. Terwijl [aangever 2] en [aangever 1] de trap afliepen, hoorde [aangever 2] een schot. Eenmaal beneden zag zij vier gemaskerde mannen in de keuken staan. [aangever 1] liep in de richting van de personen en hij werd direct geslagen op zijn hoofd en in zijn gezicht, ook met een koevoet, waarna hij op de grond viel en hevig begon te bloeden. Vervolgens werd er een vuurwapen op [aangever 1] en [aangever 2] gericht. De daders vroegen om geld en dreigden daar ook bij met het vuurwapen. [aangever 1] werd door twee daders vastgepakt bij zijn armen, een van deze daders vroeg om geld. Vervolgens liepen drie daders met [aangever 1] mee naar de kast waar zijn portemonnee lag. De vierde dader bleef staan om [aangever 2] vast te houden, terwijl hij om geld bleef vragen en daartoe ook een vuurwapen op het hoofd van [aangever 2] richtte. [aangever 2] had continu zicht op [aangever 1] en de overvallers (p. 67 pv). Toen het geld uit de portemonnee niet genoeg bleek, is [aangever 1] met de drie daders naar het kantoor gelopen om geld te pakken. De vierde dader bleef wederom bij [aangever 2] en duwde haar de berging in. Later stonden twee daders met [aangever 1] buiten en de andere twee daders met [aangever 2] in de woning (p. 67 pv). De daders bleven aan [aangever 1] duwen en trekken. Er werd overlegd over het vastbinden van aangevers, en op dat moment is eerst [aangever 1] weggerend naar de buren en direct daaropvolgend is ook [aangever 2] weggerend in de richting van andere buren (p. 68 pv). De daders zijn gevlucht in een witte Toyota vanaf de plaats delict en na een achtervolging zijn vier personen in België aangehouden. Een van deze personen betrof de verdachte. In de auto is een vuurwapen aangetroffen, een breekijzer, bivakmutsen, handschoenen, een zak met tie-wraps en rollen duct-tape.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het adres van aangevers van een tipgever heeft gekregen en dat hij de bestuurder van de auto was, waarmee hij drie andere personen naar de woning zou brengen. In de auto werd besproken hoe ze het gingen doen; dat ze het glas van de deur met de hand gingen openmaken en met de koevoet gingen slaan. Het glas werd eerst gebroken. Ook werd in de auto besproken waar het geld in de woning zou liggen. In de auto lag een steen, die ook voor de ruit van de woning was meegenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij enkel de bestuurder is geweest van de auto en dat het nooit zijn bedoeling is geweest om een overval te plegen. De verdachte bleef in de auto zitten, en op het moment dat hij een schot hoorde vanuit de woning wist hij dat het uit de hand liep. De verdachte is met een bivakmuts en handschoenen aan naar binnen gegaan en heeft aan de medeverdachten geroepen dat ze weg moesten gaan omdat de politie er aan kwam. Het slachtoffer was reeds toegetakeld toen de verdachte naar binnen kwam en werd op dat moment ook nog geslagen. De verdachte zou een bedrag van € 1.000,- ontvangen voor zijn aandeel. Het geldbedrag ad € 770,- dat de politie bij hem heeft aangetroffen had hij al gekregen voorafgaand aan het tenlastegelegde. De verdachte heeft de koevoet waarop zijn DNA is aangetroffen niet vastgehad en weet niet hoe zijn DNA erop kan zijn terechtgekomen.
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste stelt het hof vast dat de verdachte een rol heeft gehad in de voorbereiding van het tenlastegelegde, nu hij het adres van de tipgever heeft gekregen, en de bestuurder was van de auto.
Het hof neemt als uitgangspunt voor de feitenvaststelling in de woning de verklaring van aangeefster [aangever 2] , omdat [aangever 2] continu zicht heeft gehad op de daders en het hof geen reden ziet om aan haar verklaring te twijfelen. Er zijn op grond van haar verklaring dus vier gemaskerde personen in de woning op het moment dat zij en haar man naar beneden lopen. [aangever 2] heeft vanaf het eerste moment – zoals volgt uit de verklaring van buurman [getuige 1] – verklaard dat het om vier daders ging. Dat [aangever 1] op enig moment heeft verklaard dat hij dacht dat hij er drie had gezien, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever 2] niet af, nu [aangever 1] drie personen naar hij heeft verklaard in een flits waarnam en direct daarop zwaar is toegetakeld waardoor zijn verdere waarnemingsvermogen die betreffende nacht minder goed zal zijn geweest dan dat van [aangever 2] .
Uit de verklaring van [aangever 2] volgt niet alleen dat de vier personen in onderling verband geweld hebben uitgeoefend (onder meer met een koevoet) en gedreigd hebben met geweld (onder meer met een vuurwapen), maar ook dat er in onderlinge samenhang een actieve rol is geweest voor alle vier de daders tijdens het zoeken naar geld in de woning en de bedreigingen richting en het vasthouden van de aangevers. Dat het hof niet heeft kunnen vaststellen wie precies welke uitvoeringshandelingen heeft verricht, onder meer met het vuurwapen en de koevoet doet hieraan niet af, nu vaststaat dat iedere verdachte een wezenlijke materiele bijdrage heeft geleverd aan de overval.
Ten slotte stelt het hof vast dat de verdachte de persoon is geweest die de vluchtauto heeft bestuurd en een aanzienlijke periode op zeer gevaarlijke wijze moeite heeft gedaan om zich te onttrekken aan de politie. Bovendien is tijdens de aanhouding bij de verdachte een geldbedrag aangetroffen en heeft de verdachte zelf verklaard dat er volgens hem twee portemonnees uit de woning zijn meegenomen en hij bij het verlaten van de auto er een heeft meegenomen om die weg te gooien (p. 299), hetgeen de overtuiging van het hof dat de rol van de verdachte groter is geweest dan die van alleen chauffeur sterkt.
Op grond van voorgaande is het hof van oordeel dat de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken.
Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van verdachte over zijn rol en aandeel als ongeloofwaardig terzijde wordt gesteld.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dan ook in zoverre.
(Voorwaardelijk) opzet op de geweldshandelingen
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het uitgeoefende geweld richting aangevers. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het geweld en de bedreiging met geweld – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is van oordeel dat het jegens aangevers toegepaste geweld en de dreigingen met geweld aan de verdachte moeten worden toegerekend. In het door de verdachte tezamen met zijn mededaders uitgevoerde plan om in de nacht met behulp van een koevoet en een vuurwapen in te breken in een woning waarin op dat moment niemand thuis zou zijn ligt (behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die in dit geval ontbreken) besloten dat in het geenszins onwaarschijnlijke geval dat een bewoner tijdens de inbraak thuis is, tegen hem of haar enig geweld gebruikt zal worden. Het hof heeft hierbij in zijn overwegingen betrokken dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een inbraak in de eigen woning hevige emoties kan oproepen, waarvan boosheid er één is. Mede tegen die achtergrond is het volstrekt onrealistisch om te denken dat de bewoner de daders zonder meer (of anders gezegd: zonder slag of stoot) zal laten vertrekken, zodat — tenzij hierover vooraf door de medeplegende inbrekers andersluidende afspraken zijn gemaakt, waarvan hier niet is gebleken — het tegen een dergelijke bewoner gepleegd geweld en bedreiging om de diefstal gemakkelijk te maken, als onderdeel van het plan moet worden gezien. Daar komt nog bij dat het de verdachte en de mededaders in onderhavige zaak, op het moment dat de hond van aangevers begon te blaffen, aangeefster hard begon te roepen, boven overal de lampen aandeed en hard op de vloer stampte, in ieder geval op dat moment duidelijk moet zijn geweest dat de bewoners thuis waren. Op dat moment hadden zij nog ruimschoots de gelegenheid om de woning te verlaten. Die gelegenheid was er ook nog toen aangevers de trap af kwamen en de verdachte en zijn mededaders met de bewoners werden geconfronteerd. Uit de reacties van de verdachte en zijn mededaders en uit de daaropvolgende handelingen blijkt echter dat verdachte en zijn mededaders uit waren op het verkrijgen van geld, dat zij hiertoe bewust de confrontatie met aangevers hebben opgezocht, daarbij geweld hebben toegepast en daarmee hebben gedreigd en dat zij daarop waren voorbereid.
Dat de verdachte bij het toegepaste geweld een substantiële rol heeft gehad, blijkt uit de overwegingen hierboven onder ‘rol van de verdachte’.
Gelet op voorgaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het geweld en de bedreigingen met geweld jegens aangevers. De verdachte heeft immers door naar de woning te gaan zich reeds willens en wetens blootgesteld aan de kans dat het gevolg, te weten het geweld en de bedreiging met geweld, zal intreden. Deze kans heeft de verdacht, door een substantiële rol te vervullen tijdens het tenlastegelegde, vervolgens ook bewust aanvaard.
Het hof verwerpt aldus het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de door de rechtbank gebezigde en hierboven verbeterde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring van het vonnis is vermeld. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep aldus in zoverre.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om rekening te houden met strafmatigende omstandigheden. Daartoe is in de eerste plaats naar voren gebracht dat het adolescentenstrafrecht toegepast dient te worden bij het bepalen van de straf, in lijn met de conclusie uit het reclasseringsrapport d.d. 27 juni 2022. Verder heeft de raadsman gewezen op de ondergeschikte rol van de verdachte bij het tenlastegelegde en het tijdsverloop in de zaak. De verdachte heeft daarnaast op dit moment een baantje en werkt aan zijn schulden. Hij onderhoudt bovendien op dit moment goed contact met de reclassering. Indien aan de verdachte een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd dan doorkruist dat de voortgang die hij thans bereikt heeft, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om het adolescentenstrafrecht toe te passen, en heeft daarbij gewezen op het reclasseringsrapport d.d. 8 januari 2024. Deze rapportage is weliswaar opgemaakt in een andere zaak van de verdachte maar kan desalniettemin worden toegepast bij de beoordeling in onderhavige zaak. De advocaat-generaal heeft dan ook gevorderd dat het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest zal opleggen.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten achttien en negentien jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Het hof heeft onder andere acht geslagen op de rapporten van de reclassering van 27 juni 2022 en van 8 januari 2024.
De reclassering adviseert in het rapport van 27 juni 2022 om het adolescentenstrafrecht toe te passen, nu de verdachte ontvankelijk bleek voor emotionele, sociale en praktische ondersteuning door volwassenen en hij een groepsgericht leefklimaat nodig heeft.
Op 8 januari 2024 is in het kader van een andere strafzaak van de verdachte het volgende geadviseerd. De reclassering ziet geen indicaties om het jeugdstrafrecht toe te passen, nu de verdachte in het verleden een traject bij de jeugdreclassering heeft doorlopen en er geen sprake is van pedagogische beïnvloeding. Volgens de reclassering is er drang en dwang nodig vanuit een volwassenenkader om een positieve gedragsverandering bij de verdachte teweeg te brengen.
Naar het oordeel van het hof – in afwijking van het reclasseringsadvies d.d. 27 juni 2022 en hetgeen de rechtbank heeft beslist – bevat het strafdossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Het hof heeft reeds eerder geconcludeerd dat de verdachte een aanzienlijke rol heeft gehad in het bewezenverklaarde met parketnummer 02-004938-22, hetgeen het hof ervan overtuigt dat de verdachte dit feit op een weloverwogen wijze heeft gepleegd. Uit het rapport van 8 januari 2024 blijkt bovendien dat er sprake is van geringe pedagogische beïnvloeding bij de verdachte. Dat de reclassering voor zijn advies van 8 januari 2024 de verdachte niet heeft gesproken, doet naar het oordeel van het hof niet aan de betrouwbaarheid af nu er op grond van de voorgeschiedenis afdoende informatie lag om tot een dergelijke conclusie te komen. Bij zijn afweging heeft het hof ook betrokken dat verdachte na de overval op 6 januari 2022, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2023 op naam van verdachte, weer meerdere keren met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dat verdachte zich sinds enkele weken heeft ingeschreven voor een opleiding en een baantje heeft om aan zijn schulden te werken, weegt onvoldoende om anders te oordelen dan hiervoor is weergegeven.
Strafoplegging
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan -kort gezegd- gekwalificeerde diefstal in vereniging met geweld, met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende (zaak met parketnummer 02-004938-22). Verdachte heeft zich met een vooropgezet plan samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval, waarbij een aantal goederen is buitgemaakt, maar vooral veel geweld is toegepast. De bewoners, [aangever 1] en [aangever 2] , zijn midden in de nacht opgeschrikt en werden geconfronteerd met geweld en de dreiging daarmee. Er is een vuurwapen gebruikt, maar vooral ernstig is het geweld dat tegen [aangever 1] is gebruikt, die ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en, zoals blijkt uit de toelichting bij zijn vordering tot schadevergoeding, alsook uit zijn uitgeoefende spreekrecht ter zitting bij het hof, daar nog steeds zowel fysiek als mentaal de gevolgen van ondervindt. Ook blijkt uit het door [aangever 2] uitgeoefende spreekrecht ter zitting bij het hof dat zij nog steeds kampt met de gevolgen van de woningoverval. De woning moet als een veilige en vertrouwde omgeving voelen. Met dit feit is daar voor de slachtoffers tot op heden een einde aan gemaakt. Het feit heeft voor de slachtoffers een enorme impact gehad. Hoewel de verdachte een verklaring heeft afgelegd voor wat betreft zijn aandeel, heeft hij naar het oordeel van het hof – mede gelet op de bewijsoverwegingen - geen werkelijke openheid van zaken gegeven en geen werkelijke verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen de slachtoffers is aangedaan. Daarnaast weegt het hof mee dat een feit als dit ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving zorgt, zowel voor de buurtbewoners die indirect getuige zijn geweest als bij personen die over het incident hebben gehoord. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld (parketnummer 02-042197-21), door op 5 september 2020 met een grote groep personen openlijk geweld te plegen tegen de slachtoffers. Door aldus te handelen is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast brengt dergelijk strafbaar gedrag in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft bij de straftoemeting voorts ten nadele van de verdachte acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2024, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld inzake een geweldsdelict. Daarnaast merkt het hof op dat de verdachte, nadat hij in vrijheid was gesteld in onderhavige zaak, wederom met justitie in aanraking is gekomen voor een strafbaar feit. Gelet op voorgaande is tevens het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, alsmede op de rapportages betreffende de persoon van de verdachte.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In geval van een overval en beroving in een woning met geweld gaan deze oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat er strafvermeerderende factoren volgens voornoemde oriëntatiepunten zijn, te weten kwetsbare slachtoffers, de nachtelijke uren, aard en ernst van het letsel, samenwerkingsverband, soort wapen/voorwerp en recidive.
Naar het oordeel van het hof kan aldus, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvoor de slachtoffers, alsmede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op voorgaande rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf die een duur van vijf jaar te boven gaat. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep spijt heeft betuigd aan de slachtoffers, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] feit 1 parketnummer 02-004938-22
Materiële vordering [aangever 1] en [aangever 2].[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 1] en [aangever 2] hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.798,04 aan materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.553,55. De gemachtigde heeft namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij het gevorderde bedrag aan materiële schade verlaagd tot het door de rechtbank toegewezen bedrag ad € 6.553,55.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het door de rechtbank toegewezen en door de benadeelde partij gehandhaafde bedrag aan materiële schade ad € 6.553,55 niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De raadsman heeft het gevorderde bedrag aan materiële schade niet betwist en toewijzing daarvan komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het hof zal de vordering dan ook geheel toewijzen, tot een bedrag ad € 6.553,55. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022, zijnde de pleegdatum, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Immateriële vordering [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag ad € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag ad € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij het bedrag dat door de rechtbank is toegewezen ad € 10.000,-.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de schriftelijke en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer thans nog dagelijks last heeft van het bewezenverklaarde. Niet alleen heeft de benadeelde zwaar lichamelijk letsel opgelopen, ook is zijn veiligheidsgevoel dat er eerst was fors aangetast, vooral wanneer hij alleen thuis is. De benadeelde heeft bovendien nog steeds last van de zware hersenschudding die hij heeft opgelopen door de geweldshandelingen. Het hof is anders dan de verdediging maar met de advocaat-generaal van oordeel dat, gelet op vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor het slachtoffer, het gehele bedrag aan immateriële schade ad € 17.500,- toewijsbaar is. Het toe te wijzen bedrag ad € 17.500,- aan immateriële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Immateriële vordering [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag ad € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering gehandhaafd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de schriftelijke en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer dagelijks nog last heeft van het bewezenverklaarde. Haar gevoel van veiligheid, vooral vanwege de impact van de geweldshandelingen op haar man [aangever 1] , is hevig aangetast. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het gehele bedrag aan immateriële schade ad € 3.000,- toewijsbaar is. Het toe te wijzen bedrag ad
€ 3.000,- aan immateriële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 1] is toegebracht tot een bedrag van € 24.053,55. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel [aangever 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 2] is toegebracht tot een bedrag van € 3.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde ziet het hof termen aanwezig de toegewezen bedragen aan schadevergoedingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk op te leggen.
Bij gelegenheid van onderzoek is een geldbedrag ad € 770,- (omschrijving: G242 1225) in beslag genomen door de politie en nog niet teruggegeven. Het hof is van oordeel dat [aangever 1] en [aangever 2] de rechthebbende zijn van dit geldbedrag. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de woning van [aangever 1] en [aangever 2] is volgens [aangever 2] in haar aangifte (pg. 67) een geldbedrag van ongeveer € 1.000,- weggenomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pg. 141) volgt dat er reeds een bedrag ad € 482,70, welke bij de daders was aangetroffen in de portemonnee van aangever [aangever 1] , teruggegeven is aan de aangever. Bij de verdachte is bovendien nog eens € 770,- aangetroffen bij zijn aanhouding. Dit bedrag strookt met de verklaring van [aangever 2] over het weggenomen geldbedrag (waarvan zich een deel in de geretourneerde portemonnee bevond). De verklaring van de verdachte, te weten dat hij het geldbedrag voorafgaand aan de geplande overval van een tipgever heeft gekregen, acht het hof ongeloofwaardig, onder meer omdat de verdachte heeft verklaard dat hij € 1.000,- voor de klus zou ontvangen en bij hem slechts € 770,- is aangetroffen.
Gelet op de rol van de verdachte zoals deze volgt uit de bewijsmiddelen houdt het hof het ervoor dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag uit de woning van aangevers afkomstig is. Het geldbedrag dient dan ook te worden geretourneerd aan de redelijkerwijs als rechthebbenden van het goed aan te merken personen, te weten aangevers.
Het hof gelast de teruggave van het geldbedrag ad € 770,- (omschrijving: G242 1225) aan de rechthebbenden, te weten [aangever 1] en [aangever 2] .
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.