De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat en voor zover thans nog van belang – het volgende aan.
De moeder betwist dat bij het uitspreken van de ondertoezichtstelling sprake was van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Er zijn bij [hulpverlening 1] , waar de moeder en [minderjarige] samen verbleven tot de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder, nooit zorgen geweest over de opvoedvaardigheden van de moeder, dan wel over haar responsiviteit of sensitiviteit richting [minderjarige] . Ook [hulpverlening 2] , die de omgang tijdens de uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft begeleid, heeft geconstateerd dat moeder voorziet in de basisbehoefte van [minderjarige] , grenzen stelt, passend contact met [minderjarige] heeft en dat zij emotioneel aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft.
De rechtbank heeft ook ten onrechte geoordeeld dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling werd bedreigd en onveilig was bij de moeder vanwege mogelijke psychische problematiek. De moeder betwist dat zij ernstig overbelast en instabiel was.
In het beroepschrift voert de moeder aan dat zij er zelf voor heeft gekozen te gaan werken aan het verwerken van haar belaste verleden en trauma’s, om [minderjarige] daar niet mee te belasten. Met pijn in het hart heeft de moeder in samenspraak met [hulpverlening 1] besloten [minderjarige] tijdelijk uit huis te plaatsen, zodat zij zich volledig kon richten op haar herstel. De moeder is het er niet mee eens dat op basis van een verwachting en een zorg van de raad geconstateerd wordt dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De moeder is wel degelijk in staat gebleken de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Het tegendeel wordt al bewezen door het feit dat zij [minderjarige] vrijwillig uit huis heeft geplaatst. Zij heeft haar eigen behandeling bovendien geïntensiveerd naar twee maal per week EMDR, twee maal per week PMT en behandeling voor haar ADHD. Inmiddels is ook middels diagnostiek vastgesteld dat de moeder in staat wordt geacht de volledige zorg voor [minderjarige] te dragen: de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis bleek te voorbarig te zijn gesteld. De moeder heeft haar therapieën in verband met haar trauma’s positief afgerond en er is nu alleen nog sprake van ADHD, waarvoor de moeder medicatie gebruikt. Voor zover de psychische problematiek van moeder een ontwikkelingsbedreiging opleverde voor [minderjarige] , is daar dus geen sprake (meer) van.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling echter anders verklaard. Zij stelt dat geen sprake was van een vrijwillige uithuisplaatsing, aangezien zij zich destijds onder druk gezet heeft gevoeld door [hulpverlening 1] : als de moeder de therapie voor zichzelf niet zou aanvaarden en [minderjarige] niet tijdelijk in een pleeggezin zou laten verblijven, zou zij [minderjarige] voor altijd kwijtraken. De moeder zag de meerwaarde van therapie zelf niet in en is achteraf gezien van mening dat het haar ook niets heeft opgeleverd. Als de moeder zelf in staat was gesteld de hulpverlening in te zetten die nodig werd geacht voor de opvoeding van [minderjarige] , zou een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing niet nodig zijn geweest.
Nu [minderjarige] weer bij de moeder verblijft, maakt hij grote sprongen in zijn ontwikkeling. Er zijn wel zorgen over het gedrag van [minderjarige] , die vermoedelijk voortkomen uit de periode waarin hij in het pleeggezin heeft verbleven. Zo laat hij bijtgedrag, seksueel overschrijdend gedrag en schrikgedrag zien. [minderjarige] heeft veel bevestiging nodig en hij kan moeilijk met zijn emoties omgaan. [hulpverlening 2] komt nog twee keer per week bij de moeder langs. Zij hebben geen enkele zorg over de moeder. Zij zijn echter niet gespecialiseerd genoeg om adviezen te geven in verband met de zorgen over [minderjarige] . De moeder heeft aangegeven dat zij professionele begeleiding wil voor [minderjarige] . De GI heeft deze hulpvraag uitgezet bij [hulpverlening 3] . De moeder heeft een ondersteunend netwerk en alleen nog ambulante begeleiding van [hulpverlening 4] , die moeder naar eigen behoefte kan inzetten. Vanaf februari 2024 gaat [minderjarige] twee dagen per week naar de peuterspeelzaal. De moeder regelt dit allemaal zelf. De moeder accepteert de hulpverlening die nodig is om (eventuele) ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] weg te nemen en zij draagt daar ook feitelijk de verantwoordelijkheid voor.