ECLI:NL:GHSHE:2024:452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.325.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen de ouders van een bijna driejarig dochtertje over de zorgregeling, kinder- en partneralimentatie. De ouders, die een geregistreerd partnerschap hebben gehad, zijn sinds augustus 2021 feitelijk uit elkaar. De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit en de man de Nederlandse. Tijdens de zitting op 15 februari 2024 hebben de ouders overeenstemming bereikt over het ondergaan van een alcoholtest en een persoonlijkheidsonderzoek, waarvan de resultaten gedeeld zullen worden met de hulpverlening, de raad en het hof. Het hof heeft de beslissing over de definitieve zorgregeling en alimentatie aangehouden in afwachting van de onderzoeksresultaten.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank over de contactregeling geschorst en een voorlopige regeling vastgesteld. De vrouw heeft zorgen geuit over de veiligheid van hun dochter tijdens de omgang met de man, vooral in verband met zijn alcoholgebruik en psychische problemen. De man heeft deze zorgen weersproken en stelt dat hij in staat is om voor hun dochter te zorgen. Het hof heeft besloten dat de reguliere zorgregeling voorlopig doorloopt, met inachtneming van veiligheidsvoorwaarden, en heeft de alimentatie voor de man vastgesteld op € 217,- per maand, met een toekomstige verhoging naar € 230,- per maand. De zaak is pro forma aangehouden tot 28 maart 2024 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 februari 2024
Zaaknummer: 200.325.833/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/375839 / FA RK 21-4845
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.G.A.A. de Hondt-Buijs,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats man] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.V.C. van Sambeek.
Deze zaak gaat over de minderjarige[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 december 2021 en naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2023, zoals hersteld bij de beschikking van 7 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende een incidenteel verzoek tot schorsing en een wijziging/vermeerdering van verzoeken, ingekomen op 17 april 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 31 mei 2023;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 18 juli 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2022;
- een V-formulier met brief en producties van de advocaat van de vrouw d.d. 26 oktober 2023;
- een V-formulier met brief en producties van de advocaat van de man d.d. 27 oktober 2023;
- de draagkrachtberekening die de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2.
Op het schorsingsverzoek, geregistreerd onder zaaknummer 200.325.833/02, is reeds bij afzonderlijke beschikking van 12 mei 2023 beslist (zie hierna onder overweging 3.13).
2.3.
De hoofdzaak is geregistreerd onder twee zaaknummers:
200.325.833/01 (inzake het hoofdverblijf, de zorgregeling, de vervangende toestemming voor vakantie, de kinderalimentatie en de partneralimentatie) en
200.325.835/01 (inzake de verdeling).
Deze beschikking betreft uitsluitend de verzoeken die worden behandeld onder zaaknummer 200.325.833/01.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2023, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het appel in de kort gedingprocedure met nummer 200.327.384/01. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Hondt-Buijs en door [tolk] , tolk in de Engelse taal;
- de man, bijgestaan door mr. Van Sambeek;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Na de mondelinge behandeling is, met instemming van het hof, ingekomen:
- een brief van de raad d.d. 13 november 2023.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 6 januari 2021 te [gemeente] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Zij zijn feitelijk uit elkaar gegaan begin augustus 2021.
De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
Zij oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 september 2021, zoals verbeterd bij beschikking van 15 oktober 2021 (zaaknummer C/01/373556 / FA RK 21-3625) heeft de rechtbank de navolgende voorlopige voorzieningen vastgesteld:
- bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het adres [adres] te [postcode] [woonplaats vrouw] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
- bepaalt dat [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
- bepaalt – in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – dat [minderjarige] bij de man zal verblijven op vrijdag en zondag van 8.00 uur tot 18.00 uur en dat de man iedere dinsdag om 18.30 uur gedurende tien minuten zal videobellen met [minderjarige] ;
- verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en hoe de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven moeten worden, waarbij de rechtbank de raad verzoekt zijn bevindingen en advies in te brengen in de bodemprocedure;
- bepaalt het bedrag dat de vrouw met ingang van 5 augustus 2021 aan de man moet betalen tot verzorging en opvoeding van [minderjarige] op € 30,88 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt het bedrag dat de vrouw met ingang van 5 augustus 2021 aan de man moet betalen tot zijn levensonderhoud op € 299,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- wijst het meer of anders verzochte af.
3.4.
Bij beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van 21 januari 2022 (zaaknummer C/01/376564 FA RK 21-5251) heeft de rechtbank de voorlopige partneralimentatie met ingang van 5 augustus 2021 op nihil bepaald.
3.5.
Bij beschikking van (eveneens) 21 januari 2022 (zaaknummer C/01/376632 FA RK 21-5302) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de man gelast om alle foto’s, filmpjes, teksten of anderszins van [minderjarige] én van de communicatie tussen partijen over de scheiding en/of de minderjarige die hij op social media en internet heeft geplaatst, te verwijderen en verwijderd te houden;
- de man verboden om, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vrouw, foto’s, filmpjes, teksten of anderszins van de minderjarige noch van de communicatie tussen partijen over de scheiding en/of de minderjarige op social media dan wel anderszins op internet te plaatsen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Verloop van de bodemprocedure in eerste aanleg
3.6.
De verzoekschriftprocedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen is op 22 oktober 2021 bij de rechtbank aanhangig gemaakt.
3.7.
Bij tussenbeschikking van 31 december 2021 heeft de rechtbank partijen naar mediation verwezen teneinde hen in de gelegenheid te stellen onder begeleiding van een mediator te trachten hun geschil ten aanzien van de zorgregeling tot een oplossing te brengen. Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van de resultaten van de mediation.
De mediation is beëindigd zonder dat er overeenstemming is bereikt.
3.8.
De raad heeft op 11 juli 2022 gerapporteerd en geadviseerd ter zake de zorgregeling.
3.9.
Bij beschikking van 17 januari 2023 zoals verbeterd bij beschikking van 7 maart 2023 (hierna: de bestreden beschikking), heeft de rechtbank:
- de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken;
- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
- bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
reguliere zorgregeling
[minderjarige] verblijft bij de man:
- vanaf de datum van deze beschikking: op vrijdag van 8.00 uur tot 18.00 uur alsmede van zondag 8.00 uur tot maandag naar het kinderdagverblijf;
- na twee maanden: van donderdag eind van de dag tot vrijdag 18.00 uur waarbij de man haar op donderdag ophaalt bij het kinderdagverblijf alsmede van zondag 8.00 uur tot maandag naar het kinderdagverblijf;
- na weer twee maanden: in de even weken van donderdag eind van de dag tot maandag naar het kinderdagverblijf waarbij de man haar op donderdag ophaalt op het kinderdagverblijf en in de oneven weken op donderdag eind van de dag tot vrijdag 18.00 uur waarbij de man haar op donderdag ophaalt bij het kinderdagverblijf;
feestdagen
[minderjarige] verblijft bij de man:
- in de even jaren tijdens Pasen;
- in de oneven jaren tijdens Hemelvaart;
- in de even jaren tijdens Pinksteren;
- in de oneven jaren op Koningsdag;
- in de even jaren tijdens Sinterklaas;
- in de oneven jaren tijdens de Kerstdagen;
- in de even jaren tijdens Nieuwjaar;
- in de even jaren op haar verjaardag;
- op Vaderdag;
- op de verjaardag van de ouders wordt [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om met de andere ouder een contactmoment te hebben, in onderling overleg nader te bepalen;
- bepaald dat de vrouw de mogelijkheid heeft om vier vakantieperioden per jaar van één tot twee aaneengesloten weken te plannen voor vakantie met [minderjarige] ;
- bepaald dat de man [minderjarige] , indien hij haar niet bij het kinderdagverblijf ophaalt, ophaalt bij de kerk te [woonplaats vrouw] en dat de vrouw aan het einde van de dag haar weer bij de man ophaalt;
- bepaald dat de man € 126,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de vrouw onderhoudsplichtig is voor de man gedurende een termijn die gelijk is aan de duur van het geregistreerd partnerschap;
- de wijze van verdeling van de tussen partijen ontbonden gemeenschap gelast zoals overwogen onder punt 2.10.9 van de beschikking;
- de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
Het verloop na de bestreden beschikking
3.10.
Tijdens het verblijf van [minderjarige] bij de man van zondag 12 maart 2023 tot maandag 13 maart 2023 is een botbreuk in het onderbeen van [minderjarige] ontstaan. De man heeft verklaard dat hij die zondagavond met [minderjarige] in zijn armen op de trap naar beneden liep en op de laatste twee traptreden is uitgegleden.
De vrouw heeft vervolgens haar medewerking aan de zorgregeling gestaakt.
Zij heeft op 17 april 2023 het onderhavig hoger beroep ingesteld en een schorsingsincident geopend.
3.11.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij vonnis in kort geding van
19 april 2023, voor zover hier van belang:
in conventie
- afgewezen de vorderingen van de vrouw ten aanzien van de zorgregeling
(primair: schorsing van de werking van de beschikkingen van 17 januari 2023, 7 maart 2023 en 27 september 2021; subsidiair: de man het recht op omgang/contact te ontzeggen; meer subsidiair: de zorgregeling op nihil te stellen; nog meer subsidiair: te bepalen dat de man alleen omgang onder begeleiding zal hebben en een onderzoek te gelasten door de raad);
in reconventie
- de vrouw veroordeeld tot nakoming van de zorg- en contactregeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 17 januari 2023;
- de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hiervoor weergegeven hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt;
- de man vervangende toestemming verleend om zich als contractspartij aan te sluiten aan het contract dat de vrouw heeft afgesloten met het kinderdagverblijf van [minderjarige] ;
- het vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.12.
Na het vonnis in kort geding van 19 april 2023 is de zorgregeling, zoals bepaald bij de bestreden beschikking, korte tijd hervat.
3.13.
Bij beschikking van 12 mei 2023
in de zaak met nummer 200.325.833/02heeft het hof de werking van de bestreden beschikking geschorst voor zover het de reguliere zorgregeling betreft.
Daarnaast heeft het hof bepaald dat de inhoud van de voorlopige regeling die partijen intussen voor de duur van het geding in hoger beroep waren overeengekomen, zoals opgenomen in de aan die beschikking gehechte brief van 5 mei 2023 (hierna: de overeenkomst van 5 mei 2023), deel uitmaakt van de beschikking.
Het betreft de navolgende voorlopige regeling:
De uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikkingen van 17 januari 2023, hersteld bij beschikking van 7 maart 2023, en van het kort gedingvonnis van 19 april 2023 worden, voor zover het de reguliere zorgregeling betreft, opgeschort gedurende onderhavige procedure.
Partijen komen overeen dat voorlopig als reguliere zorgregeling zal gelden dat [minderjarige] elke week op donderdag aan het einde van de dag bij de kinderopvang door de man wordt opgehaald of indien zij die dag niet naar de opvang gaat om 18:00 uur bij de kerk te [woonplaats vrouw] , tot vrijdag 18.00 uur waarbij de vrouw [minderjarige] bij de man thuis ophaalt. Voorts haalt de man op zondagochtend 08:00 uur [minderjarige] bij de kerk in [woonplaats vrouw] op en brengt hij haar op maandagochtend naar de kinderopvang of indien zij die dag niet naar de opvang gaat om 08:00 uur bij de kerk te [woonplaats vrouw] .
Partijen komen overeen dat zij beiden medewerking zullen verlenen aan [hulpverlening 1] en begeleiding in dat kader en ook de intentie hebben om het traject bij [hulpverlening 2] , dan wel een ander vergelijkbaar traject, te volgen.
De man zal ongeveer 30 minuten voor de aanvang en na afloop van de zorgregeling een alcoholtest doen. Deze alcoholtesten zullen door de vrouw worden aangeschaft en aan de man worden gegeven. De man zal dus op donderdag om 17:15 uur vóór de overdracht middels live beeldbellen met de vrouw de alcoholtest afnemen en op vrijdag om 18:45 uur na de overdracht. Op zondag om 07:30 uur en op maandag om 08:30 uur zal de man de alcoholtest doen middels live beeldbellen met de vrouw.
Partijen zijn overeengekomen dat mocht de alcoholtest een positieve uitslag hebben, ofwel een waarde boven 0,00 worden gemeten, waarbij de man dus alcohol heeft genuttigd, dat dan de zorgregeling niet plaatsvindt en dus komt te vervallen, dan wel indien de test na de zorgregeling positief is, de zorgregeling de eerstvolgende keer komt te vervallen.
3.14.
De beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is op 12 juni 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.15.
Het hoger beroep van de vrouw tegen voornoemd vonnis in kort geding heeft het hof behandeld onder zaaknummer 200.327.384/01, eveneens op 7 november 2023. Bij arrest van 9 januari 2024 heeft het hof, kort gezegd, de vordering van de man tot verkrijging van vervangende toestemming om zich als contractspartij aan te sluiten aan het contract dat de vrouw heeft afgesloten met het kinderdagverblijf van [minderjarige] , alsnog afgewezen.
Het over en weer meer of anders gevorderde is afgewezen, mede gelet op de voorlopige afspraken die partijen intussen op 5 mei 2023 hadden gemaakt (zie boven sub 3.13).

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 januari 2023, zoals hersteld op 7 maart 2023.
De grieven 1 tot en met 4, die in onderhavige zaak voorliggen, zien op:
- grief 1: de reguliere zorgregeling en de zorgregeling voor de vakanties en feestdagen;
- grief 2: de afwijzing van het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor bezoek aan [land] ;
- grief 3: de afwijzing van het verzoek van de vrouw om vaststelling van voorlopige voorzieningen;
- grief 4: de kinderalimentatie.
Grief 5, die ziet op de verdeling, zal afzonderlijk worden beoordeeld in de zaak met nummer 200.325.835/01.
4.2.
De vrouw verzoekt het hof
- de bestreden beschikking te vernietigen, met uitzondering van de beslissingen onder 3.1 (ontbinding van het geregistreerd partnerschap), 3.2 (hoofdverblijfplaats), 3.4 (vakantie vrouw), 3.5 (haal- en brengregeling), 3.7 (alimentatieduur) en voorts
- de verzoeken van de vrouw alsnog toe te wijzen, als volgt:
zorgregeling
1. ten aanzien van de zorgregeling primair (
nogmaals) een
onderzoek te gelasten door de raad,waarbij de man dient mee te werken aan een psychologisch/ persoonlijkheidsonderzoek, alsmede drugs- en alcoholtests, zoals bloedonderzoek, urineonderzoek en haaranalyse;
2.
de zorgregeling op te schortenin afwachting op het voornoemd onderzoek en het invullen van de waarborgen om de veiligheid van [minderjarige] te garanderen;
3.
subsidiair:een zorgregeling vast te stellen zonder overnachtingen, de ene week op dinsdag of woensdag van 8.00 – 19.30 uur en de andere week op vrijdag en zaterdag van 9.00 – 19.00 uur;
4. ter aanvulling op de bestreden beschikking te bepalen dat de verdeling van de feestdagen, zonder overnachtingen, pas kan plaatsvinden nadat de veiligheid van [minderjarige] is gewaarborgd;
toestemming
5. te bepalen dat de man verplicht/gehouden is om op eerste verzoek van de vrouw toestemming te verlenen aan de vrouw om met [minderjarige] naar [land] te gaan, middels het ondertekenen van een daarvoor bestemd en door de vrouw op voorhand volledig ingevuld toestemmingsformulier;
nakoming/vaststelling kinderalimentatie
6. primair de man te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen (voorlopige) kinderalimentatie van € 380,- (naar het hof begrijpt: per maand) met ingang van 1 januari 2022, subsidiair handhaving van haar verzoeken in eerste aanleg;
met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt in het petitum van zijn verweerschrift onder I. de grieven van de vrouw af te wijzen.
4.4.
De man is op zijn beurt met zes grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
De grieven zien op:
- grief 1: de hoofdverblijfplaats;
- grief 2: de kinderalimentatie;
- grief 3: haal- en brengregeling;
- grief 4: de zorgregeling voor de vakanties;
- grief 5: de duur van het recht op partneralimentatie;
- grief 6: de proceskosten.
4.5.
De man verzoektin incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de man daartegen grieven heeft gericht en, opnieuw rechtdoende:
II. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man zal zijn;
III. te bepalen dat de vrouw ter zake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] een bedrag van € 489,- per maand dient te betalen aan de man, althans alimentatiebedragen vast te stellen als het hof juist acht;
althans voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepaald wordt, te bepalen dat de man ter zake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] geen bedrag dient te betalen aan de vrouw;
IV. te bepalen dat de man bij wisseling van contactmomenten [minderjarige] ophaalt bij de vrouw en de vrouw [minderjarige] ophaalt bij de man;
V. een vakantieverdeling vast te stellen zoals opgenomen in het lichaam van het verweerschrift / incidenteel appel onder punt 115;
VI. te bepalen dat de onderhoudsverplichting van de vrouw jegens de man niet eerder eindigt dan op het tijdstip waarop [minderjarige] de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt;
VII. te bepalen dat de vrouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep wordt veroordeeld.
4.6.
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof,
primairde verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep af te wijzen, dan wel
subsidiairten aanzien van verzoek V. een vakantieregeling vast te stellen zoals het hof juist acht, met inachtneming van de verdeling zoals is opgenomen in de beschikking van 17 januari 2023.
4.7.
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het internationaal karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de voorliggende verzoeken rechtsmacht heeft.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht wordt toegepast, zodat ook het hof hierna daarvan zal uitgaan.
Hoofdverblijf en zorgregeling
Standpunten
5.2.
Tussen partijen zijn het hoofdverblijf van [minderjarige] en de zorgregeling voor [minderjarige] in geschil.
5.2.1.
De vrouw heeft principaal beroep ingesteld tegen de in de bestreden beschikking bepaalde reguliere zorgregeling en regeling voor de vakantie- en feestdagen. Zij voert, samengevat, het volgende aan.
De vrouw heeft zorgen over de veiligheid van [minderjarige] wanneer zij bij de man verblijft. Zij heeft zorgen over de psychische problematiek van de man, zijn middelengebruik (met name zijn alcoholgebruik) en opvoedingsvaardigheden. De vrouw wijst daarbij op de omstandigheid dat de man in het verleden wegens psychische klachten opgenomen is geweest en op ernstige gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens de relatie van partijen en daarna, waaronder het ontstaan van een breuk in het been van [minderjarige] tijdens haar verblijf bij de man op 12 maart 2023. De man kan langdurige zorg, gedurende meerdere dagen achter elkaar, voor [minderjarige] niet aan. Er dient eerst onderzoek plaats te vinden. Pas wanneer de veiligheid van [minderjarige] is gewaarborgd, kan een definitieve reguliere zorgregeling worden bepaald en uitvoering worden gegeven aan een regeling voor vakanties- en feestdagen.
5.2.2.
De man voert als verweer in principaal hoger beroep, samengevat, het volgende aan.
De man is in staat om langdurig voor [minderjarige] te zorgen. Hij weerspreekt de zorgen die de vrouw over hem heeft. Er zijn geen contra-indicaties voor het contact tussen hem en [minderjarige] , hetgeen onder andere blijkt uit het raadsrapport van 11 juli 2022. Voor een nieuw raadsonderzoek of voor het beperken van de vastgestelde reguliere zorgregeling is geen reden. De gebeurtenis op 12 maart 2023 staat los van die regeling. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij contact heeft met haar vader en dat er sprake is van gedeeld en gelijkwaardig ouderschap. De man acht de vastgestelde zorgregeling daarom terecht.
Hij is het niet eens met de vastgestelde haal- en brengregeling en (het ontbreken van) de zorgregeling voor de vakanties en heeft ten aanzien van die punten incidenteel hoger beroep ingesteld.
5.2.3.
De man heeft verder incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing ter zake het hoofdverblijf. Hij verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Hij stelt dat de vrouw hem als ouder van [minderjarige] diskwalificeert en [minderjarige] meerdere keren bij hem heeft weggehouden. De man zal dit richting de vrouw niet doen. Hij is zich bewust van de rol van de vrouw als moeder van [minderjarige] en handelt daar naar. Daarnaast is het in de ogen van de man financieel gezien voor partijen gunstiger om [minderjarige] bij de man in te schrijven.
5.2.4.
De vrouw meent dat het hoofdverblijf van [minderjarige] terecht bij haar is bepaald. In eerste aanleg heeft de man hiertegen geen verweer gevoerd. De vrouw is de hoofdverzorger van [minderjarige] . Zij heeft steeds aan de zorgregeling voor [minderjarige] meegewerkt. Bij discussie daarover heeft zij om een uitspraak van de rechter gevraagd en naar oplossingen gezocht. Het is de man die zich niet goed houdt aan de overeenkomst van 5 mei 2023 en de daarbij overeengekomen veiligheidsafspraken, waaronder de afspraak over de alcoholtesten, en die de vrouw diskwalificeert. Verder voert de vrouw verweer tegen de door de man gestelde financiële reden.
Beoordeling
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken.
Na de bestreden beschikking zijn partijen gestart met de opbouw van de zorgregeling, zoals in die beschikking is bepaald. De gebeurtenis op 12 maart 2023 was voor de vrouw een bevestiging van haar zorgen, waarna zij haar medewerking aan de zorgregeling heeft stopgezet. De man is een kort geding procedure tegen de vrouw gestart en in die procedure is de vrouw bij vonnis van 19 april 2023 veroordeeld tot nakoming van die zorgregeling. De zorgregeling is daarna kort hervat geweest.
Partijen hebben vervolgens voor de duur van de onderhavige hoger beroep procedure afspraken gemaakt over de zorgregeling, die zijn opgenomen in de overeenkomst van 5 mei 2023. Partijen zijn, kort gezegd, overeengekomen dat de werking van de bestreden beschikking en voornoemd kort geding vonnis wordt geschorst voor zover het de reguliere zorgregeling betreft; dat voor de duur van de hoger beroep procedure een andere voorlopige zorgregeling geldt en dat aan die zorgregeling veiligheidsvoorwaarden zijn verbonden. De veiligheidsvoorwaarden zien op de inzet van hulpverlening voor partijen en het verrichten van alcoholtests door de man.
5.3.2.
Uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij uitvoering geven aan de overeengekomen voorlopige zorgregeling. Over het verloop van de uitvoering van de alcoholtests verschillen partijen van mening: volgens de man verlopen deze goed en test hij steeds negatief, volgens de vrouw is wel sprake geweest van een positieve test en bestaat twijfel over meerdere uitslagen.
Verder is gebleken dat de hulpverlening voor partijen in gang is gezet. [hulpverlening 1] is als regievoerder betrokken en [hulpverlening 3] (hierna: [hulpverlening 3] ) als uitvoerende instantie. [hulpverlening 3] heeft inmiddels individuele gesprekken met partijen gevoerd en gaat huisbezoeken verrichten. Ten tijde van de mondelinge behandeling was ter zake nog geen rapportage beschikbaar. De zorgen van de vrouw over de man met betrekking tot zijn alcoholgebruik, opvoedvaardigheden en geestelijke gezondheid zijn door de gezette stappen (vooralsnog) niet weggenomen. Er is sprake van een patstelling.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling reeds kenbaar is gemaakt, is het hof van oordeel dat in het belang van [minderjarige] niet aan de gestelde en onderbouwde zorgen van de vrouw voorbij kan worden gegaan. Verdere stappen zijn nodig om tot herstel van vertrouwen tussen partijen te kunnen komen en tot een duurzame oplossing. Het hof heeft er met partijen over gesproken welke stappen zij bereid zijn te zetten.
5.3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zij beiden gaan meewerken aan:
- een bloedonderzoek bij [instantie] : via [hulpverlening 3] spreken partijen af wanneer het onderzoek plaatsvindt;
- een persoonlijkheidsonderzoek: partijen vragen bij de huisarts (ieder aan zijn/haar eigen huisarts) een verwijzing voor een persoonlijkheidsonderzoek, bij dezelfde instantie. [hulpverlening 3] ondersteunt bij het maken van een keuze;
- het inzetten van opvoedondersteuning/observaties via [hulpverlening 3] .
De uitkomsten van alle onderzoeken worden door partijen met elkaar, het [hulpverlening 3] , [hulpverlening 1] , de raad en het hof gedeeld. Bij het [hulpverlening 3] worden door partijen afspraken gemaakt over de wijze waarop die uitkomsten worden gedeeld en besproken. Partijen dragen ieder de eigen kosten van de onderzoeken.
De raad heeft na de mondelinge behandeling de tussen partijen gemaakte afspraken besproken met een medewerkster van het [hulpverlening 3] , zoals tijdens de mondelinge behandeling door de raad was toegezegd. De raad heeft de gemaakte afspraken ook schriftelijk vastgelegd bij brief van 13 november 2023 en die brief met partijen, [hulpverlening 3] en het hof gedeeld. In deze brief staat ook dat de raad met de uitkomsten van alle onderzoeken de afweging maakt of nader onderzoek is geïndiceerd of dat er direct een advies gegeven kan worden. Indien een van de afspraken stagneert, kan de raad direct overgaan tot het verrichten van een onderzoek of een actie uitzetten in de zin van een maatregel.
5.3.4.
Het hof zal de behandeling van de voorliggende verzoeken ter zake hoofdverblijf en zorgregeling aanhouden, en wel
tot 28 maart 2024 pro forma, teneinde de resultaten van de onderzoeken en de ingezette hulpverlening af te wachten. Het hof verwacht heldere informatie van ieder van de advocaten van ouders, vergezeld van rapportages van inmiddels gepleegde onderzoeken en van (voorlopige) verslagen van de betrokken hulpverleners.
Gelet op de hierboven onder 5.3.3. genoemde brief van de raad van 13 november 2023 verwacht het hof ook onderzoek en aansluitende rapportage van de raad, indien en zodra de raad daartoe zelf, gelet op de ontwikkelingen in deze zaak, aanleiding ziet.
voorlopige zorgregeling
5.3.5.
In de tussentijd acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de reguliere zorgregeling die partijen bij de op 5 mei 2023 zijn overeengekomen, met de daaraan verbonden veiligheidsvoorwaarden, wordt voortgezet.
Het hof zal daarom de gehele door de rechtbank vastgestelde zorgregeling opschorten en een voorlopige zorgregeling vaststellen, zoals in het dictum nader omschreven. Daarbij zal het hof een voorlopige beslissing nemen ten aanzien van de tijden van het halen en brengen en de plaats van overdracht, nu gebleken is dat partijen daar behoefte aan hebben in afwachting van de definitieve beslissing over de zorgregeling.
5.3.6.
Het hof zal bepalen dat op de donderdag [minderjarige] om 18.00 uur door de man bij de kinderopvang wordt opgehaald of, indien zij die dag niet naar de opvang gaat, om 18.00 uur bij de kerk te [woonplaats vrouw] . Ten aanzien van de aanvangstijd wordt op deze wijze ondervangen dat voor [minderjarige] en partijen onduidelijkheid ontstaat (eerder was geen concrete aanvangstijd afgesproken) én wordt gewaarborgd dat de alcoholtest uitgevoerd kan worden op de afgesproken tijd vóór de overdracht.
Het hof gaat voorbij aan het verzoek van de man, te bepalen dat hij [minderjarige] bij de woning van de vrouw ophaalt, ook wat betreft de wisselmomenten op zondag- en maandagochtend. Het hof acht op dit moment de omstandigheden niet zodanig dat van de eerder gemaakte afspraken ten aanzien van de overdracht afgeweken kan worden, ook bezien in het licht van de gemaakte afspraken voor hulp en onderzoek.
zorgregeling voor de feestdagen
5.3.7.
Door de genoemde opschorting vervalt voorlopig ook de door de rechtbank vastgestelde feestdagenregeling. Het hof zal bepalen dat de voorlopige (reguliere) regeling zoveel mogelijk doorloopt, behalve in vier periodes van elk maximaal twee weken waarin de vrouw met [minderjarige] op vakantie is in [land] .
zorgregeling voor de kerstvakantie 2023
5.3.8.
De vrouw heeft voorts verzocht – aanvankelijk in de procedure onder zaaknummer 200.327.384/01 (hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 19 april 2023), welk verzoek is overgeheveld naar onderhavige bodemprocedure – te bepalen dat voor de kerstvakantie 2023 geldt dat [minderjarige] bij de man verblijft van 24 december 2023 8.00 uur tot 25 december 2023 17.00 uur en op 26 december 2023 van 9.00 tot 17.00 uur, onder dezelfde voorwaarden die zijn overeengekomen in de overeenkomst van 5 mei 2023.
De vrouw heeft tevens verzocht aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] in de periode van 27 december 2023 tot 10 januari 2024 naar [land] te reizen.
5.3.9.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij het eens is met het voorstel van de vrouw voor het verblijf van [minderjarige] bij hem tijdens de kerstdagen. Hij is het niet eens met het verzoek van de vrouw om verlening van vervangende toestemming voor een reis met [minderjarige] naar [land] na de kerstdagen, omdat hij zelf niet de mogelijkheid heeft om meerdere dagen aaneengesloten met [minderjarige] op vakantie te gaan.
5.3.10.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling reeds mondeling beslist dat de door de vrouw verzochte vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [land] te reizen van 27 december 2023 tot 10 januari 2024 wordt verleend.
Over de verdeling voor de kerstdagen 2023 waren partijen het ter zitting eens.
Toestemming voor reizen met [minderjarige] naar [land]
5.4.
De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de man verplicht/gehouden is om op eerste verzoek van de vrouw toestemming te verlenen aan de vrouw om met [minderjarige] naar [land] te gaan, middels het ondertekenen van een daarvoor bestemd en door de vrouw op voorhand volledig ingevuld toestemmingsformulier.
De man meent dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij voert aan dat partijen samen beslissingen over [minderjarige] dienen te nemen en dat voorkomen moet worden dat de vrouw volledige autonomie krijgt om te beslissen wanneer zij met [minderjarige] naar [land] toe gaat.
5.5.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vrouw, in de vorm waarin het nu voorligt, te algemeen is. De vrouw heeft nagelaten in haar verzoek te specificeren op welke periode(s) en bestemming(en) haar verzoek ziet. Reeds op deze grond zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
Voorlopige kinderalimentatie
5.6.
De vrouw verzoekt bij beroepschrift primair de man te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen overeengekomen voorlopige kinderalimentatie van € 380,- per maand met ingang van 1 januari 2022. Subsidiair handhaaft zij haar verzoek in eerste aanleg. Dat verzoek houdt in, te bepalen dat de man in het kader van voorlopige voorzieningen met ingang van 1 januari 2022 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met een bedrag van € 380,- per maand en de achterstand over de maanden oktober, november en december 2021 nog € 200,- bedraagt.
De vrouw heeft een vergelijkbaar verzoek gedaan in de kort geding procedure onder zaaknummer 200.327.384/01, welk verzoek is overgeheveld naar onderhavige bodemprocedure. Dat verzoek komt overeen met voornoemd subsidiaire verzoek van de vrouw, waarbij zij tevens verzoekt te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen ter zake van de achterstand in betaling over de periode van 1 januari 2022 tot en met maart 2023 een bedrag van € 1.508,-.
5.7.
Het hof overweegt als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw duidelijk gemaakt dat haar verzoek moet worden gezien als een verzoek om de eerder getroffen voorlopige voorziening ter zake de kinderalimentatie van 27 september 2021, zoals verbeterd bij beschikking van 15 oktober 2021, te wijzigen overeenkomstig de afspraak die partijen nadien hebben gemaakt en vast te stellen dat de man ter zake die afspraak een betalingsachterstand heeft.
Niet in geschil is dat partijen (na de beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van 21 januari 2022) de afspraak hebben gemaakt dat de man vanaf 1 januari 2022 € 380,- per maand als voorlopige kinderalimentatie betaalt en dat hij over de periode oktober tot en met december 2021 een achterstand van € 732,22 dient te betalen.
Het hof is evenwel niet in staat vast te stellen welk bedrag aan voorlopige kinderalimentatie de man nog aan de vrouw verschuldigd is. De man heeft de stelling van de vrouw, dat hij de gemaakte afspraak niet steeds (volledig) is nagekomen, gemotiveerd betwist en daarbij aangevoerd dat hij in redelijkheid door hem voldane kosten (waaronder een verzekering voor de woning die de vrouw bewoont) heeft verrekend. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Het overzicht van door de man ten titel van kinderalimentatie betaalde bedragen, dat de vrouw in dit verband heeft overgelegd, is onvoldoende.
Het hof zal daarom het verzoek van de vrouw ter zake de voorlopige kinderalimentatie afwijzen.
Vaststelling kinderalimentatie
Omvang van het geschil
5.8.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man € 126,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
5.8.1.
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep voormelde beslissing te vernietigen en haar verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen. De vrouw heeft aanvankelijk in eerste aanleg verzocht te bepalen dat de man een bedrag van € 953,- per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en zij heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg haar initiële verzoek verminderd naar een bedrag van € 597,- per maand. In hoger beroep gaat het hof van laatstgenoemde bedrag uit.
5.8.2.
De man voert in principaal hoger beroep verweer. Hij heeft in incidenteel hoger beroep een voorwaardelijke grief geformuleerd, die ziet op de situatie dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald. Voor die situatie stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij kinderalimentatie is verschuldigd aan de vrouw. Hij is van mening dat de vrouw in dat geval kinderalimentatie aan hem is verschuldigd.
ingangsdatum
5.9.
Het hof stelt vast dat de ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie in hoger beroep niet in geschil is. Aldus wordt als ingangsdatum 12 juni 2023 gehanteerd, zijnde de datum waarop de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven.
behoefte
5.10.
De vrouw stelt in grief 4 in principaal hoger beroep dat de kosten voor kinderopvang zijn gestegen en de behoefte van [minderjarige] daarom hoger is dan in eerste aanleg is bepaald.
De man voert daartegen aan dat de vrouw heeft nagelaten inzage te geven in de hoogte van de kinderopvangtoeslag die zij in 2023 heeft ontvangen en dat daarom geen rekening gehouden dient te worden met een verhoging van de kosten voor kinderopvang.
5.10.1.
Het hof gaat uit van een behoefte van [minderjarige] in 2023 van € 901,- per maand, welk bedrag tussen partijen niet in geschil is, te vermeerderen met de netto kosten voor kinderopvang.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat rekening gehouden moet worden met een bedrag aan kosten voor kinderopvang van € 2.171,52 bruto per maand minus een bedrag aan kinderopvangtoeslag van € 925,- per maand, conform
de door de man overgelegde proefberekening toeslagen. Dit leidt tot een in aanmerking te nemen netto bedrag aan kosten voor kinderopvang van afgerond € 1.247,- per maand.
Op grond van het voorgaande bedraagt de behoefte van [minderjarige] in totaal (€ 901 + € 1.247) € 2.148,- per maand. Het hof zal hiervan uitgaan.
draagkracht man
5.11.
Voor de berekening van de draagkracht van de man neemt het hof de navolgende inkomenscomponenten in aanmerking, waarbij de bedragen zijn afgerond op gehele getallen.
5.11.1.
Blijkens de door de man overgelegde salarisstroken van maart en april 2023 bedraagt het salaris van de man € 3.792,- bruto per maand en wordt hierop aan ouderschapsverlof een bedrag van € 758,- per maand in mindering gebracht. Dit betreft het ouderschapsverlof van acht uur per week dat de man opneemt, zoals door hem is aangevoerd. Aan het verweer van de vrouw, dat van de man verwacht mag worden dat hij vakantie-uren opneemt in plaats van (een deel van) het ouderschapsverlof, gaat het hof voorbij nu het ouderschapsverlof een wettelijk recht is waarvan de man gebruik maakt.
Dit betekent dat in de draagkrachtberekening rekening wordt gehouden met een bruto inkomen van (€ 3.792 -/- € 758) € 3.034,- per maand.
5.11.2.
Aan winstdeling ontvangt de man een bedrag van € 1.101,- bruto per jaar. Dit blijkt uit de salarisstrook van april 2023 en is tussen partijen niet in geschil.
Voorts houdt het hof rekening met een bedrag van € 3.804,- bruto per jaar aan flex budget (Individueel Keuze Budget) van de man, welk bedrag ook niet in geschil is.
5.11.3.
Het hof houdt in de draagkrachtberekening geen rekening met een bedrag aan overwerk van € 1.512,- per jaar, zoals de vrouw in haar overgelegde draagkrachtberekening voor de man heeft opgenomen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling voldoende weersproken dat het overwerk structureel is.
Het hof houdt evenmin rekening met het door de vrouw gestelde bedrag van € 1.365,- per jaar aan uitkering vakantie-uren van de man. De man heeft toegelicht dat hij vakantie-uren heeft laten uitkeren om kosten van de gerechtelijke procedure te betalen. Van structurele extra inkomsten is niet gebleken.
5.11.4.
Aan ingehouden premies wordt op grond van de overgelegde salarisstroken van maart en april 2023 in aanmerking genomen:
- pensioenpremie € 210,- per maand,
- WIA premie € 11,- per maand en
- WGA-premie € 2,- per maand.
5.11.5.
Daarnaast houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De (fiscale) tarieven 2023-2 worden toegepast.
5.11.6.
Uitgaande van voornoemde gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.620,- per maand. De draagkracht van de man wordt volgens de draagkrachttabel in 2023 begroot op 70% [2.620 – (0,3 x 2.620 + 1.175)] € 461,- per maand.
draagkracht vrouw
5.12.1.
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw neemt het hof de navolgende inkomenscomponenten in aanmerking, die de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen en die in hoger beroep niet in geschil zijn:
- inkomen uit dienstbetrekking € 79.212,- bruto per jaar;
- vakantietoeslag € 6.337,- bruto per jaar;
- dertiende maand € 6.601,- bruto per jaar;
- bonus gemiddeld € 13.446,- bruto per jaar;
- ingehouden pensioenpremie € 5.412,- per jaar en overige ingehouden premie € 444,- per jaar.
5.12.2.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de aanspraak op kindgebonden budget, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De (fiscale) tarieven 2023-2 worden toegepast.
5.12.3.
Uitgaande van voornoemde gegevens bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 5.309,- per maand.
5.12.4.
Tussen partijen is in geschil het in aanmerking te nemen bedrag aan woonlasten van de vrouw.
De vrouw stelt in grief 4 in principaal hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar werkelijke woonlast van in totaal € 2.777,91 netto per maand, maar slechts met een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Zij voert aan dat de woning van partijen nog verdeeld moet worden. De vrouw wil toedeling van die woning aan haar, maar eerst moet er in de lopende hoger beroep procedure over de verdeling duidelijkheid komen over een aantal discussiepunten. Tot die tijd woont de vrouw in de woning en betaalt zij alle lasten. Dit is geen keuze, maar een noodzaak, aldus de vrouw.
De man is het eens met de beslissing van de rechtbank om uit te gaan van voornoemd woonbudget, dat is gebaseerd op 30% van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw. Het is de keuze van de vrouw om in de woning te blijven wonen. Indien zij de lasten niet kan betalen, ligt het op haar weg om een andere woning te vinden, aldus de man.
5.12.5.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat in onderhavig geval niet afgeweken dient te worden van het forfaitaire bedrag aan woonlasten in de formule, zijnde 30% van het netto besteedbaar inkomen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Vaststaat dat in de bestreden beschikking is gelast dat de woning van partijen aan de [adres] te [woonplaats vrouw] aan de vrouw wordt toegedeeld onder daarbij bepaalde voorwaarden. Mochten die voorwaarden niet worden vervuld, dan dient de woning aan een derde te worden verkocht. Toedeling van de woning aan de vrouw heeft nog niet plaatsgevonden. Dat de vrouw in die woning met de daaraan verbonden woonlasten blijft wonen, is naar het oordeel van het hof een eigen keuze van de vrouw die in dit stadium voor haar rekening moet blijven. Niet gebleken is dat de vrouw geen andere mogelijkheid heeft en het voor haar noodzakelijk is om de huidige situatie voort te zetten totdat de beslissing in de hoger beroep procedure ter zake de verdeling is genomen.
5.12.6.
De draagkracht van de vrouw wordt op grond van het voorgaande en volgens de draagkrachttabel in 2023 begroot op 70% [5.309 – (0,3 x 5.309 + 1.175)] € 1.779,- per maand.
draagkrachtvergelijking
5.13.
De behoefte van [minderjarige] bedraagt in 2023 € 2.148,- per maand. De draagkracht van de man (€ 461,- per maand) en de vrouw (€ 1.779,- per maand) is voldoende om in de volledige behoefte van [minderjarige] te voorzien. Het hof dient daarom een draagkrachtvergelijking te maken.
Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
- het aandeel van de man bedraagt: € 461 / € 2.240 x € 2.148 = € 442,- per maand;
- het deel van de vrouw bedraagt: € 1.779 / € 2.240 x 2.148 = € 1.706,- per maand.
zorgkorting
5.14.
Grief 4 van de vrouw richt zich ook tegen de door de rechtbank toegepaste zorgkorting van 35%.
Het hof acht de toepassing van een zorgkorting van 25% op dit moment in de gegeven situatie op zijn plaats. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat partijen het over dat percentage ook eens zijn. Dit brengt mee dat de zorgkorting wordt berekend op 25% van € 901,- (de behoefte exclusief de kosten voor kinderopvang) = € 225,- per maand.
5.15.
Omdat partijen voldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van [minderjarige] te voorzien, wordt de zorgkorting geheel in mindering gebracht op het hiervoor berekende aandeel van de man van € 442,-. Dit betekent dat het door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie uitkomt op € 217,- per maand.
conclusie
5.16.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en, opnieuw beschikkende, bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw een bedrag van € 217,- per maand dient te betalen met ingang van 12 juni 2023 (de datum waarop de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven), de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Met ingang van 1 januari 2024 zal het hof de door de man te betalen kinderalimentatie indexeren naar € 230,- per maand.
5.16.1.
Voor de berekening van de draagkracht van ieder van partijen verwijst het hof tevens naar een tweetal berekeningen, aan deze beschikking gehecht.
5.17.
Op de voorwaardelijke grief van de man in incidenteel hoger beroep, die ziet op kinderalimentatie en die samenhangt met de beslissing over het hoofdverblijf, zal het hof te zijner tijd beslissen.
Partneralimentatie: duur onderhoudsverplichting
5.18.
In grief 5 in incidenteel hoger beroep stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw onderhoudsplichtig is voor de man gedurende een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het geregistreerd partnerschap.
De man voert, samengevat, aan dat aan hem wel een beroep op art. 1:157 lid 4 BW toekomt nu hij ook de zorg voor [minderjarige] heeft en de zorgregeling mogelijk nog wijzigt. De man verzoekt het hof daarom te bepalen dat de onderhoudsverplichting niet eerder eindigt dan op het tijdstip waarop [minderjarige] de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.
5.19.
De vrouw verzoekt om afwijzing van het verzoek van de man. Zij voert, samengevat, het volgende aan.
De man heeft geen belang bij zijn grief, omdat hij geen beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om partneralimentatie. De man komt voorts een beroep op artikel 1:157 lid 4 BW niet toe, omdat geen sprake is van een situatie dat de man de zorg heeft voor [minderjarige] . De vrouw is de hoofdverzorger. De man heeft ouderschapsverlof opgenomen, maar kan in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Hij is niet beperkt in zijn inkomenscapaciteit.
Verder voert de vrouw aan dat gelet op de beperkte duur van het geregistreerd partnerschap van partijen de man geen recht heeft op alimentatie, dan wel slechts voor een termijn gelijk aan de helft van zeven maanden (dat is de duur van het geregistreerd partnerschap tot het feitelijk uiteengaan van partijen).
5.20.
Het hof overweegt als volgt.
5.20.1.
De omstandigheid dat de man geen beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om partneralimentatie, laat onverlet dat hij belang heeft bij zijn grief tegen de beslissing over de duur van de onderhoudsverplichting.
5.20.2.
Artikel 1:157 BW bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.
(…)
4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk van de echtgenoten geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
Artikel 1:80e BW bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 80c, eerste lid, onder d, zijn de artikelen 151, 153, 155, 157 tot en met 160, 164 en 165 van overeenkomstige toepassing.
(…)
5.20.3.
De rechtbank heeft de hoofdregel van art. 1:157 lid 1 BW gevolgd, uitgaande van de situatie dat de zorg voor [minderjarige] hoofdzakelijk bij de vrouw ligt, en geoordeeld dat de man geen beroep op artikel 1:157 lid 4 BW toekomt.
Het hof zal de beslissing op dit punt aanhouden, omdat de omstandigheden die voor de te nemen beslissing relevant zijn op dit moment nog onvoldoende te overzien zijn. Deze hangen samen met de beslissingen over het hoofdverblijf en de definitieve zorgregeling, die in afwachting van nader onderzoek en in te zetten hulpverlening worden aangehouden.
Proceskosten
5.21.
De beslissing over de proceskosten zal eveneens worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
= schorst de werking van de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2023, zoals hersteld bij de beschikking van 7 maart 2023, voor zover het betreft de zorgregeling;
= bepaalt als
voorlopige regelingter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , dat [minderjarige] :
- op donderdag om 18.00 uur door de man bij de kinderopvang wordt opgehaald of, indien zij die dag niet naar de opvang gaat, om 18:00 uur bij de kerk in [woonplaats vrouw] , en zij op vrijdag om 18.00 uur door de vrouw bij de man thuis wordt opgehaald,
- op zondag om 08:00 uur door de man bij de kerk in [woonplaats vrouw] wordt opgehaald en op maandagochtend door de man naar de kinderopvang wordt gebracht of, indien zij die dag niet naar de opvang gaat, om 08:00 uur bij de kerk in [woonplaats vrouw] ,
alles met in achtneming van de veiligheidsvoorwaarden die partijen bij de tussen hen gesloten overeenkomst van 5 mei 2023 onder de punten 3, 4 en 5 van die overeenkomst zijn overeengekomen;
= bepaalt dat de voorlopige regeling week na week doorloopt, behalve in vier periodes (per jaar) van elk maximaal twee weken, waarin de vrouw met [minderjarige] op vakantie is in [land] ;
= verstaat dat bij mondelinge uitspraak ter zitting van 7 november 2023 vervangende toestemming aan de vrouw is verleend om met [minderjarige] naar [land] te reizen van 27 december 2023 tot 10 januari 2024;
= vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2023 voor zover daarbij is beslist omtrent kinderalimentatie
en in zoverre opnieuw recht doende:
= bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te betalen:
- met ingang van 12 juni 2023 € 217,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2024 € 230,- per maand,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
= verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
= wijst af het verzoek van de vrouw tot bepaling dat de man gehouden is om op eerste verzoek van de vrouw aan haar toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [land] te gaan, middels het ondertekenen van een daarvoor bestemd toestemmingsformulier;
= wijst af het verzoek van de vrouw ter zake de voorlopige kinderalimentatie;
= houdt iedere verdere beslissing ter zake
het hoofdverblijf,
de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken,
de door de man voorwaardelijk verzochte kinderalimentatie (zie hierboven sub 5.17),
de duur van de onderhoudsverplichting in het kader van partneralimentatie en
de proceskosten
aan tot
pro forma 28 maart 2024;
= verzoekt de advocaten om het hof uiterlijk op laatstgenoemde datum (voorlopig) te informeren op de wijze zoals hierboven sub 5.3.4. nader omschreven;
= verzoekt de raad om het hof te informeren en te adviseren zodra de raad daartoe aanleiding ziet, zoals hierboven sub 5.3.4. nader omschreven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.D.M. van der Linden en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.