ECLI:NL:GHSHE:2024:451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.334.826_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders en uithuisgeplaatst kind; bekrachtiging van rechtbankbeschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de omgangsregeling tussen ouders en hun uithuisgeplaatst kind, [minderjarige 1]. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C. Berends, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 september 2023 te vernietigen. De rechtbank had bepaald dat de ouders eenmaal per week gedurende minimaal één uur onder begeleiding contact met [minderjarige 1] mochten hebben. De ouders zijn van mening dat deze regeling hen niet in staat stelt om een band op te bouwen met hun kind en dat zij leerbaar zijn in de zorg voor [minderjarige 1].

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 januari 2024, waarbij de ouders, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige 1] veel last heeft van de omgangsmomenten en dat uitbreiding van de regeling niet in haar belang is. De raad steunt deze visie en adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige regeling het meest in het belang van [minderjarige 1] is, gezien haar jonge leeftijd en de beperkte leerbaarheid van de ouders. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de ouders af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 februari 2024
Zaaknummer: 200.334.826/01
Zaaknummer 1e aanleg: C/03/320482 / JE RK 23-1350
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.C. Berends,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In deze zaak gaat het om de minderjarige[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats].
Als informanten in deze zaak worden aangemerkt:
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] , hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2023, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] aldus wordt vastgesteld:
- primair te starten met tweemaal per week gedurende drie uur per dag;
- subsidiair een regeling die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen van de kant van de GI. Namens de GI is op de mondelinge behandeling van het hof verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. Berends;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • [de pleegmoeder] , pleegmoeder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 september 2023;
  • stukken van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (waaronder het raadsrapport van 8 februari 2023 en het plan van aanpak van 12 september 2023) ingekomen ter griffie van het hof op 18 januari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hiervan belang - op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) geboren. De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 3 maart 2023 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 maart 2024. Bij diezelfde beschikking van 3 maart 2023 (en op schrift gesteld op 17 maart 2023) is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van negen maanden, tot 3 december 2023. Deze beschikking is bekrachtigd door het hof bij beschikking van 22 juni 2023.
De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels met ingang van 3 december 2023 verlengd tot 3 maart 2024.
3.3.
De GI heeft de ouders op 18 juli 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende voor zover hier van belang:
"De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast: “ De bezoekregeling wordt tijdelijk stilgelegd, totdat jullie als ouders in gesprek kunnen gaan met de
'GI en [hulpverlening] over een manier waarop de bezoeken op een veilige manier vormgegeven kunnen worden”.
3.4.
De ouders hebben vervolgens de rechtbank verzocht om de voornoemde schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren en voor de duur van de uithuisplaatsing de volgende contactregeling vast te stellen tussen de ouders en [minderjarige 1] :
- primair: de ouders hebben meermaals per week gedurende drie uur dan wel eenmaal per week gedurende een dagdeel contact met [minderjarige 1] met de mogelijkheid tot uitbreiding hiervan;
- subsidiair: de ouders hebben contact met [minderjarige 1] conform een door de kinderrechter in goede justitie vast te stellen regeling.
3.5.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad, voor zover thans van belang, de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard en bepaald dat de ouders eenmaal per week gedurende minimaal één uur onder begeleiding van [hulpverlening] of een vergelijkbare instantie, contact met [minderjarige 1] hebben, waarbij de zorgtaken voor [minderjarige 1] , waaronder maar niet uitsluitend het verplaatsen van [minderjarige 1] , het klaarmaken en het geven van haar flesje en het verschonen van het luier, uitsluitend door een jeugdzorgwerker van [hulpverlening] of een vergelijkbare instantie zullen worden uitgevoerd.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing, wat betreft de omgangsregeling met [minderjarige 1] , niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De ouders voeren in hun beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Zij hebben het er moeilijk mee dat [minderjarige 1] op dezelfde manier wordt behandeld als [minderjarige 2] . De rechtbank heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat [minderjarige 1] een ander kind is dan haar zus [minderjarige 2] . [minderjarige 2] kampt, anders dan [minderjarige 1] , met medische problematiek.
Het is voor de ouders, los van de zorgtaken, ook onbegrijpelijk dat de bezoeken zodanig zijn beperkt dat het opbouwen van een band haast onmogelijk is. Uit de verslagen volgt dat de ouders het goed doen en dat zij adviezen aannemen. Ook is er gesproken over welke zorgtaken de ouders wel op zich kunnen nemen tijdens de omgang, zoals het ondersteunen van het nekje van [minderjarige 1] en het verschonen van de luier.
Zij wijzen erop dat zij tijdens de omgangsmomenten ook complimenten krijgen maar dat deze niet worden teruggekoppeld aan de gezinsvoogd. Die laatste hoort enkel negatieve dingen van [hulpverlening] . De ouders voelen zich niet serieus genomen en hebben het gevoel dat zij worden gezien als ouders die nimmer hun kinderen thuis zouden kunnen hebben. Zij worden in alles tegengehouden en gefrustreerd. De ouders willen laten zien dat zij leerbaar zijn en uiteindelijk in staat zijn om toch de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen. De ouders willen overal aan meewerken om te laten zien wat zij kunnen. Daarom dient er ook omgang te zijn waarbij de ouders een zorgtaak kunnen vervullen.
Zij verzoeken het hof om een nieuwe minimum omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de ouders vast te stellen voor de duur van de uithuisplaatsing, inhoudende tweemaal per week gedurende drie uur, dan wel eenmaal per week gedurende een dagdeel met de mogelijkheid tot uitbreiding daarvan.
3.8.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige 1] veel last ervaart van de omgangsmomenten met de ouders. Na de omgangsmomenten laat zij hyperalert gedrag zien en slaapt zij minder goed dan normaal. Onlangs is met de ouders besproken dat zij tijdens de omgang [minderjarige 1] haar een fruithapje mogen geven, dit lukt echter niet altijd. De ouders geven dan aan dat [minderjarige 1] geen honger heeft. De GI acht het niet in het belang van [minderjarige 1] om de omgangsmomenten met de ouders uit te breiden. Zij ziet geen leerbaarheid bij de ouders.
3.9.
De raad benoemt tijdens de mondelinge behandeling op dit moment geen mogelijkheden te zien voor een uitbreiding van de omgang tussen de ouders en [minderjarige 1] en adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad ziet veel onmacht en beperkingen bij de ouders in zowel de verzorging van [minderjarige 1] als in het contact. Daarom is het van belang dat de contacten niet te vaak plaatsvinden en het bezoek niet te lang duurt.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Omgangsregeling
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265f lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een zodanige regeling tussen de minderjarige en de met het gezag belaste ouder vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat de huidige contactregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] is.
[minderjarige 1] heeft, gelet op haar jonge leeftijd, veel zorg en aandacht nodig. Gebleken is dat de ouders maar in zeer beperkte mate in staat zijn, die zorg en aandacht te bieden en dat zij nauwelijks leerbaar zijn. Uitbreiding van de regeling is daarom niet in het belang van [minderjarige 1] .
Tijdens de mondelinge behandeling is overigens gebleken dat de ouders -door onenigheid met de GI- gedurende drie maanden (juli, augustus en september 2023) geen omgang met [minderjarige 1] hebben gezocht en dat het contact pas op aandringen van de kinderrechter medio november 2023 weer is opgestart. Evenals de rechtbank acht het hof het belangrijk dat de ouders de omgang met [minderjarige 1] structureel blijven nakomen, ook al is het contact beperkter dan zij zouden willen. Ook is het belangrijk dat de ouders blijven samenwerken met de GI en de tips en adviezen van [hulpverlening] blijven opvolgen.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 27 september 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en van A.M. Riemsdijk en is op 15 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.