ECLI:NL:GHSHE:2024:444

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.335.369_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing in het kader van de zorgregeling voor een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader van een minderjarige, die verzocht om de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) en om uitbreiding van de zorgregeling. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 4 september 2023, waarin zijn verzoeken werden afgewezen. De GI had eerder een schriftelijke aanwijzing gegeven die de contactmomenten tussen de vader en de minderjarige beperkte, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 waren de vader en de moeder niet aanwezig, maar de GI en de Raad voor de Kinderbescherming waren vertegenwoordigd.

Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen overwogen. De vader stelde dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende was gemotiveerd en dat zijn belangen en die van de minderjarige niet goed waren meegewogen. De GI daarentegen verdedigde de schriftelijke aanwijzing door te wijzen op de negatieve gedragingen van de minderjarige rondom contactmomenten met de ouders en de noodzaak om zijn ontwikkeling te beschermen. Het hof concludeerde dat de schriftelijke aanwijzing deugdelijk was gemotiveerd en dat de beperking van de contactmomenten in het belang van de minderjarige was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de vader af, waarbij het belang van stabiliteit en ontwikkeling van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 februari 2024
Zaaknummer : 200.335.369/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/396044 / JE RK 23-1191
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 november 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking – uitvoerbaar bij voorraad – te vernietigen en alsnog te bepalen dat de schriftelijke aanwijzing komt te vervallen en zijn primaire verzoek dan wel subsidiaire verzoek ten aanzien van een uitbreiding van de zorgregeling wordt toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2024, heeft de GI verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van Wijk;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 augustus 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders is [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 juli 2024.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 december 2020 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend. Op 21 december 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 17 juli 2023 is een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 20 juli 2024.
3.4.
[minderjarige] verblijft sinds april 2022 in een gezinshuis.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2023 heeft de kinderrechter bepaald dat [minderjarige] niet meer bij de ouders zal opgroeien.
3.6.
De GI heeft op 24 juli 2023 een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing verzonden aan de ouders. Vervolgens heeft de GI op 2 augustus 2023 de schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders. Hierin is - voor zover relevant - het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van deze zorgen heeft GI intern overleg gevoerd omtrent de bezoekregeling tussen [minderjarige] en U, hierbij is de gedragswetenschapper geconsulteerd. De signalen die [minderjarige] afgeeft rondom bezoekregeling dienen we serieus te nemen, omdat deze hem belemmeren in zijn (sociaal-emotionele) ontwikkeling. De opdracht die GI heeft vanuit de kinderrechter is het opheffen van de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] . Het is van belang dat [minderjarige] zich veilig kan en mag voelen binnen het gezinshuis, omdat hij zijn opvoeders nodig heeft om hem duidelijkheid, stabiliteit en nabijheid te bieden zodat hij tot ontwikkeling kan komen. Tevens ligt zin perspectief in het gezinshuis. [minderjarige] laat zien spanningen te ervaren rondom de bezoekmomenten met ouders. Deze spanningen zijn zichtbaar in fors negatiefgedrag, welke hem belemmeren in zijn dagelijkse functioneren op dergelijke momenten. Vandaar dat GI een aanpassing in de omgangsregeling nodig acht. Al deze zorgen maken dat GI voornemens is om uw omgangsregeling te wijzingen van 1 x per 2 à 3 weken circa 1,5 uur naar 1x per maand circa 2,5 uur. De begeleiding van deze bezoeken dient te worden voortgezet. Zoals bovengenoemd zullen de belcontacten worden stopgezet mede omdat deze niet eerder in de omgangsregeling waren opgenomen. We hopen hiermee iets van de onrust voor [minderjarige] weg te nemen zodat hij beter toekomt aan leren en ontwikkelen.".

4.Het geding in hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de verzoeken van de vader om de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk, vervallen te verklaren en de zorg- en contactregeling uit te breiden afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – aan. Een schriftelijke aanwijzing dient te berusten op een deugdelijke motivering. De GI heeft in eerste aanleg nagelaten om de informatie van [hulpverlening 1] en de school over te leggen waarop de schriftelijke aanwijzing kennelijk is gebaseerd. In hoger beroep is er bij het verweerschrift van de GI een e-mail van [hulpverlening 1] overgelegd, maar het is de vader onduidelijk of dit het stuk is waar de GI de schriftelijke aanwijzing op heeft gebaseerd. Daarnaast dateert de brief van de school van juli 2023 en het is onduidelijk wat de actuele stand van zaken is.
Inhoudelijk stelt de vader dat de belangen van de vader en [minderjarige] in de schriftelijke aanwijzing onvoldoende zijn meegewogen. In het rapport naar aanleiding van het perspectiefonderzoek van [hulpverlening 2] is geadviseerd om de mogelijkheden te onderzoeken om het contact tussen [minderjarige] en de ouders uit te breiden, zodat [minderjarige] op den duur een nachtje bij de ouders kan logeren. Ondanks het feit dat de vader graag een andere uitkomst wenste van het perspectiefonderzoek, berust hij in het perspectief van [minderjarige] buiten zijn eigen gezin. Er wordt echter onvoldoende uitvoering gegeven aan het advies ten aanzien van het contact tussen hem en [minderjarige] en de vader ziet [minderjarige] op dit moment te weinig. Er is niet of onvoldoende gekeken naar een uitbreiding in de contactmomenten. [minderjarige] heeft zelf ook aangegeven dat hij graag bij de ouders wil logeren en de contactmomenten zijn tot op heden ook altijd positief verlopen. De vader heeft er geen vertrouwen in dat hij in overleg met de GI tot een uitbreiding van de bezoekregeling zal kunnen komen, mede vanwege het feit dat het onderlinge contact niet prettig verloopt. Om die reden heeft de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling verzocht om, indien het hof op dit moment nog geen ruimte ziet voor een uitbreiding in de bezoekregeling, de zaak enkele maanden aan te houden zodat het hof daarna kan beslissen of een uitbreiding in het belang van [minderjarige] is.
5.2.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De onderbouwing van de schriftelijke aanwijzing is gelegen in de rapportage van [hulpverlening 2] ten aanzien van het perspectief onderzoek en op de verslaglegging van [hulpverlening 1] met betrekking tot de contactmomenten, waaruit bleek dat [minderjarige] stagneerde in zijn ontwikkeling. Daarnaast werden door de gezinshuisouders en school al langere tijd spanningen bij [minderjarige] opgemerkt voorafgaand aan en na bezoeken van de ouders. De spanningen uitten zich door toename van druk gedrag en het feit dat [minderjarige] constante nabijheid, kaders en sturing nodig had van de gezinshuisouders. Dit gedrag nam in heftigheid toe in plaats dat het door gewenning afnam. Ook op school werd voor en na de contactmomenten met de ouders een toename van spanning en onrust bij [minderjarige] geconstateerd, in die mate dat hij nauwelijks hanteerbaar was in de klas, hij zijn impulsen niet kon onderdrukken en andere kinderen aanvloog. Daarnaast gaf [minderjarige] zelf regelmatig aan dat hij niet naar de ouders toe wilde. Naar aanleiding van deze zorgen heeft de GI, na overleg met een gedragswetenschapper, besloten om de bezoekregeling tussen [minderjarige] en de ouders te beperken. De signalen die [minderjarige] aangaf dienen serieus te worden genomen, omdat deze hem belemmeren in zijn (sociaal-emotionele) ontwikkeling. Toen er nog iedere drie weken contact was had [minderjarige] steeds één week nodig voor prikkelregulatie en om weer tot zichzelf te komen. De bezoekregeling is dan wel in frequentie beperkt, maar wat betreft de duur per contactmoment uitgebreid.
Sinds de wijziging van de bezoekregeling ontwikkelt [minderjarige] zich positief. Hij is rustiger, komt meer aan ontwikkeling toe, zowel in het gezinshuis als op school, en hij vindt het nu leuk om naar de ouders toe te gaan. De rust en positieve ontwikkelingen hebben daarnaast ruimte geboden voor het herstel van het contact tussen [minderjarige] en zijn halfzusje. Zij hebben elkaar ongeveer drie weken geleden voor het laatst gezien en in februari wordt in samenspraak met de gezinshuisouders gekeken of er een bestendige regeling kan worden afgesproken. Gelet op deze positieve ontwikkelingen is het voor nu dan ook van belang om deze rust vast te houden. Op het moment dat [minderjarige] ouder is en hij meer stabiliteit ervaart kan er gekeken worden naar de mogelijkheid tot uitbreiding van de zorgregeling. De zaak een paar maanden aanhouden, zoals door de advocaat van de vader verzocht, acht de GI niet in het belang van [minderjarige] . Een eindbeslissing zal zowel de ouders als [minderjarige] voor nu duidelijkheid geven.
5.3.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Het is positief dat [minderjarige] inmiddels meer toekomt aan zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft in zoverre dan ook een juiste beslissing genomen: er is meer rust gecreëerd voor [minderjarige] waardoor hij mogelijk weer ruimte krijgt om structureel contact te hebben met zijn halfzusje. Het is van belang dat de GI goed blijft monitoren hoe het gaat en wat [minderjarige] in de toekomst aankan met betrekking tot een mogelijke uitbreiding van de contactmomenten. Hoewel de raad vertrouwen heeft in de GI, kan een aanhouding van de zaak eventueel helpend zijn, zodat partijen niet gezamenlijk in overleg hoeven te treden en het hof de beslissing kan nemen.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Wettelijk kader
5.4.1.
Ingevolge artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige(n) deze aanwijzingen op te volgen.
5.4.2.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.3.
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.4.4.
Blijkens artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is hoger beroep tegen een beschikking ingevolge artikel 1:265f BW mogelijk.
Beoordeling
5.4.5.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter in de bestreden beschikking op goede gronden, die het hof na een eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de vader om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren heeft afgewezen. In aanvulling op het oordeel van de kinderrechter overweegt het hof als volgt.
5.4.6.
Het hoger beroep van de vader richt zich op zowel - kort gezegd - de deugdelijkheid van de motivering van de schriftelijke aanwijzing als op de inhoudelijke juistheid van de schriftelijke aanwijzing.
5.4.7.
Net als de kinderrechter komt het hof tot het oordeel dat de schriftelijke aanwijzing deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij komt dat het verweerschrift in hoger beroep bijlagen bevat, waaronder verslaglegging van [hulpverlening 1] en school. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat de schriftelijke aanwijzing (onder meer) op deze stukken is gebaseerd. Mede gelet op de inhoud van deze stukken ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen dan de kinderrechter heeft gedaan over de deugdelijkheid van de motivering van de schriftelijke aanwijzing. Indien al anders zou moeten worden aangenomen, geldt voorts het volgende.
5.4.8.
[minderjarige] is een kwetsbare jongen met kindeigen problematiek die op dit moment naar het speciaal onderwijs gaat. [minderjarige] verblijft sinds april 2022 in het gezinshuis en in juli 2023 is bepaald dat het perspectief van [minderjarige] niet langer bij de ouders ligt, in welk besluit de vader berust.
Voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing waren er zorgen over het fors negatieve gedrag van [minderjarige] rondom de contactmomenten met de ouders. Vanwege deze zorgen heeft de GI de schriftelijke aanwijzing gegeven waarin het contact tussen de ouders en [minderjarige] werd ingeperkt. De contacten tussen [minderjarige] en de ouders zijn als gevolg van de schriftelijke aanwijzing weliswaar in frequentie afgenomen, maar in duur uitgebreid.
Het doel van het beperken van het contact is, blijkens de inhoud van de schriftelijke aanwijzing, het opheffen van de bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] , onder meer door [minderjarige] zich veilig te laten voelen in het gezinshuis. Op die manier kunnen de gezinshuisouders hem duidelijkheid, stabiliteit en nabijheid bieden zodat hij tot ontwikkeling kan komen. Te meer nu het perspectief van [minderjarige] niet langer bij de ouders ligt en de vader berust in dit perspectiefbesluit, dient [minderjarige] deze ontwikkeling daadwerkelijk te kunnen doormaken. Derhalve is de beperking in frequentie van het contact in zijn belang nodig.
Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien duidelijk geworden dat [minderjarige] sinds het geven van de schriftelijke aanwijzing een positieve ontwikkeling doormaakt die zowel in het gezinshuis als op school wordt waargenomen. Er is meer rust bij [minderjarige] , waardoor hij weer in staat is om aan ontwikkeling toe te komen. Deze positieve ontwikkeling en de rust die [minderjarige] momenteel ervaart lijken een reactie te zijn op het inperken van de contacten met de ouders. [minderjarige] begint meer uit te kijken naar de contacten met zijn ouders en de contactmomenten verlopen positiever. Hierdoor ontstaat er bij [minderjarige] ruimte om langzaamaan een structurele omgang met zijn halfzusje tot stand te brengen. Het is van belang deze rust en stabiliteit voor [minderjarige] vast te houden voordat kan worden toegewerkt naar een mogelijke uitbreiding van de contactmomenten met de ouders.
5.4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om, conform het tijdens de mondelinge behandeling gedane (voorwaardelijk) verzoek van de vader, de beslissing aan te houden. Zoals uit het voorgaande blijkt is het van belang dat de huidige stabiliteit voor [minderjarige] wordt vastgehouden waardoor er op dit moment (nog) geen mogelijkheden zijn voor de uitbreiding van de contactmomenten. Het hof verwacht dat de GI zich actief blijft opstellen in het toetsen van de mogelijkheden voor een eventuele uitbreiding van de contactmomenten op termijn, zodat een uitbreiding plaatsvindt wanneer dit in het belang van [minderjarige] is. Het hof verwacht dat zolang er geen eindbeslissing is gegeven er mogelijk onrust blijft bestaan tussen de vader, de gezinshuisouders en de GI, terwijl rust en duidelijkheid het meest in het belang van [minderjarige] zijn. Uit het voorgaande volgt aldus ook dat de (primaire en subsidiaire) verzoeken van de vader met betrekking tot de uitbreiding van de zorgregeling in hoger beroep niet (alsnog) kunnen worden toegewezen.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 september 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, M.J. van Laarhoven en A.M. Bossink, en is op 15 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.