ECLI:NL:GHSHE:2024:44

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.333.085_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming tot verhuizen met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kinderen naar [plaats 1]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.M.M. Heesmans, verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar verzoek had afgewezen, te vernietigen. De vader, vertegenwoordigd door mr. R.E. Teusink, verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat er een noodzaak was om te verhuizen. De moeder stelde dat de verhuizing naar [plaats 1] noodzakelijk was om samen te wonen met haar partner en dat de kinderen al gewend waren aan de omgeving. De vader daarentegen betoogde dat de verhuizing in strijd was met de co-ouderschapsregeling en dat de kinderen hierdoor in hun ontwikkeling zouden worden benadeeld.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de moeder niet in het belang van de kinderen handelde door zonder toestemming te verhuizen en dat er geen noodzaak was voor de verhuizing. De huidige situatie bood voldoende stabiliteit voor de kinderen en de co-ouderschapsregeling zou door de verhuizing in gevaar komen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 januari 2024
Zaaknummer: 200.333.085/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/409568 / FA RK 23-2272
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.M. Heesmans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. R.E. Teusink.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] : hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat in het kort over het verzoek om vervangende toestemming te krijgen om te mogen verhuizen met de minderjarigen:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 1] ) en
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ( [minderjarige 2] ),
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 18 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [adres] te [plaats 1] en haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 2] aldaar in te schrijven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2023, heeft de vader verzocht om de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Heesmans;
-de vader, bijgestaan door mr. Teusink;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 juli 2023 (productie 6 bij beroepschrift);
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 november 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. [minderjarige 1] heeft het hoofdverblijf bij de vader en [minderjarige 2] heeft het hoofdverblijf bij de moeder. Op grond van het ouderschapsplan van 16 november 2020 is er sprake van een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen steeds samen bij de vader of samen bij de moeder zijn en de wisseling op de woensdag en om het weekend is.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [adres] te [plaats 1] en haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 2] aldaar in te schrijven, afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De moeder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De moeder wil gaan samenwonen met haar partner, in zijn woning. Haar partner heeft een woning in [plaats 1] . Dit betreft zijn ouderlijke woning, waarvan de woonlasten relatief laag zijn. De kinderen zijn al gewend in [plaats 1] , omdat zij daar sinds januari 2023 al permanent met de moeder verblijven. Zij hebben vriendjes en vriendinnetjes gemaakt en spreken daar ook af met de vriendjes en vriendinnetjes uit [woonplaats] . Indien de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen, dan brengt dat niet veel veranderingen met zich. De kinderen zullen dezelfde basisschool en sportclubjes in [woonplaats] blijven bezoeken en zij kunnen nog steeds met vriendjes en vriendinnetjes uit [woonplaats] blijven afspreken. Er zal ook niets veranderen in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling). De kinderen fietsen nooit van de ene ouder naar de andere ouder. Zij worden altijd gehaald en gebracht.
Wanneer [minderjarige 1] naar de middelbare school gaat, dan moeten partijen kijken wat het beste voor hem is, waarbij het in beginsel aan [minderjarige 1] is om een keuze te maken. Dit staat los van de woonplaats van de ouders. Het gaat om een afstand tussen de twee woningen van circa negentien kilometer in plaats van vijf kilometer. Deze afstand is met een elektrische fiets of met openbaar vervoer te overbruggen.
De moeder heeft bovendien het recht haar leven opnieuw in te richten. Zij hoopt met haar partner een kindje te krijgen. De huidige huurwoning van de moeder in [woonplaats] is te klein. De moeder heeft met haar partner gekeken naar andere woningen in [woonplaats] en gesprekken gehad met financieel adviseurs, maar een woning vergelijkbaar met die van de partner, is in [woonplaats] veel duurder. Zij heeft de verhuizing voorbereid en zij heeft geprobeerd om met de vader in gesprek te gaan om te kijken hoe eventuele gevolgen van de verhuizing konden worden gecompenseerd. De moeder neemt het halen en brengen nu voor haar rekening en zij is desgewenst ook bereid om in eventuele vervoerskosten van de vader bij te dragen. Dat er in de toekomst mogelijk iets in de zorgverdeling moet gaan veranderen - op zijn vroegst over drie jaar - kan niet doorslaggevend zijn. De vader probeert de verhuizing nu op oneigenlijke gronden tegen te houden. Gelet op de jurisprudentie dient het verzoek van de moeder te worden toegewezen.
3.5.
De vader voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De ouders hebben er bewust voor gekozen om dichtbij elkaar te wonen, omdat er sprake is van een co-ouderschapsregeling. Op deze wijze zouden de kinderen naarmate ze ouder worden gemakkelijk met de fiets binnen [woonplaats] van de ene naar de andere ouder kunnen gaan. Bovendien zouden de kinderen in [woonplaats] naar de middelbare school kunnen gaan. Wanneer de kinderen in [plaats 1] wonen, is de kans aanzienlijk dat zij naar een middelbare school in [plaats 2] zullen gaan. De moeder heeft de kinderen nu al ten onrechte aangemeld voor dansles en tekenles in de omgeving [plaats 1] , zonder dit vooraf met de vader te bespreken. Een ouderschapsplan is niet alleen gemaakt voor de korte termijn, maar ook voor de toekomst. Het belang van de kinderen dient voorop te staan. Van een noodzaak om te verhuizen is niets gebleken. De huidige woning van de moeder is geschikt om samen te wonen en de moeder en de partner kunnen ook op zoek gaan naar een andere woning in [woonplaats] . [minderjarige 1] is een kwetsbare jongen die sinds het uiteengaan van partijen vaak emotioneel is. Hij heeft aangegeven graag in [woonplaats] te blijven en daar met zijn vrienden naar de middelbare school te willen gaan.
3.6.
De raad adviseert het hof - zakelijk weergegeven - als volgt.
In beginsel is er geen beletsel voor de kinderen om te verhuizen. Het is voor kinderen vooral van belang dat zij vanuit hun ouders duidelijkheid en stabiliteit ervaren. Hiervan is nu geen sprake. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben te maken met drie huizen en twee oma’s die de kinderen opvangen. Dat zijn veel systemen om rekening mee te houden. Voor de kinderen is het verder van belang dat zij op enig moment een stukje autonomie c.q. zelfstandigheid kunnen ontwikkelen, zodat zij zelfstandig naar school kunnen gaan. Vanuit [plaats 1] zal dit niet aan de orde zijn. De ouders hebben zich gecommitteerd aan een co-ouderschapsregeling. De moeder maakt geen expliciete keuze voor een middelbare school in [woonplaats] . Dit maakt de situatie lastiger. Wanneer sprake is van een co-ouderschapsregeling is het belangrijk dat ouders in staat zijn met elkaar samen te werken en door middel van overleg tot een oplossing te komen. Dit staat in de huidige situatie onder druk en zal mogelijk zo blijven.
Het wettelijk kader
3.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt hier, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, het volgende aan toe.
3.9.
Voorop wordt gesteld dat de moeder al in [plaats 1] is gaan wonen, terwijl zij hiervoor nog geen (vervangende) toestemming had. Daarbij zijn er voor de kinderen al kamers in de woning van de partner ingericht en zijn de kinderen in [plaats 1] aangemeld voor buitenschoolse activiteiten als dansles en tekenles. Hierdoor is er in feite een situatie gecreëerd, waarbij er voor de kinderen al sprake lijkt te zijn van een voldongen feit, terwijl de vereiste (vervangende) toestemming voor de verhuizing nog niet is gegeven.
De moeder handelt hiermee niet in het belang van de kinderen.
3.10.
Het is weliswaar invoelbaar dat de moeder de wens heeft om naar [plaats 1] te verhuizen, waar haar partner woont, maar van een noodzaak om naar [plaats 1] te verhuizen is niet gebleken. Immers, de moeder heeft de beschikking over een woning in [woonplaats] . Zij is gebonden aan [woonplaats] vanwege het ouderschapsplan dat partijen hebben opgesteld. De ouders zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij zij er uitdrukkelijk voor hebben gekozen om beiden woonachtig te zullen blijven in [woonplaats] . Alhoewel er geen sprake is van een heel grote afstand tussen [woonplaats] en [plaats 1] , zal een verhuizing van de moeder en de kinderen met zich brengen dat een deel van het sociale leven van de kinderen zich steeds meer in [plaats 1] en omgeving gaat afspelen. Hierdoor komt de co-ouderschapsregeling, mede gelet op de afstand en de verbinding [woonplaats] - [plaats 1] , in het gedrang. De kans is aanzienlijk dat de kinderen op termijn voor een middelbare school in [plaats 2] zullen kiezen. De moeder sluit dit ook niet uit. Bij een verhuizing naar [plaats 1] zal er een forse afstand zijn tussen de woning van één van de ouders en de middelbare school. Uitgangspunt van een ouderschapsplan is dat dit plan voor de langere termijn geldt. Dat er nu geen sprake is van een situatie waarbij de kinderen met de fiets van de moeder naar de vader of naar school gaan en zij nog niet naar de middelbare school gaan, betekent niet dat met deze toekomstige omstandigheden geen rekening dient te worden gehouden. Voor zover de moeder betoogt - uitgaande van het scenario dat de kinderen in [woonplaats] naar school blijven gaan - dat de kinderen vanuit [plaats 1] met het OV naar [woonplaats] kunnen, acht het hof een dergelijke reis (bus-trein-bus) niet realistisch en niet in het belang van de kinderen. Bovendien houdt de moeder er geen rekening mee dat de bus vanuit [plaats 3] (op een half uur loopafstand) en niet vanuit [plaats 1] vertrekt. Ook het voornemen van de moeder om twee kinderen gedurende hun hele (middelbare) schooltijd met de auto naar school te brengen en halen, alsmede van en naar de vader en van en naar eventuele (sport)clubjes in [woonplaats] , terwijl de moeder bovendien nog een kinderwens heeft, acht het hof niet haalbaar en niet realistisch.
De partner van de moeder heeft geen bijzondere verplichtingen in [plaats 1] , zoals in het kader van een zorgregeling, terwijl de moeder in het kader van de zorgregeling wél gebonden is aan [woonplaats] . Dit was voor de moeder en de partner een gegeven toen zij besloten een relatie met elkaar aan te gaan. Het kan niet zo zijn dat de belangen van de partner van de moeder, omdat hij een woning bezit in [plaats 1] , zwaarder wegen dan de belangen van de vader en de kinderen om de huidige co-ouderschapsregeling in de toekomst te kunnen continueren. De mogelijke financiële voordelen van die woning maken dit niet anders. Gesteld noch gebleken is dat samenwonen in [woonplaats] voor de moeder en haar partner geheel niet haalbaar is.
3.11.
Al deze omstandigheden tezamen leiden tot de conclusie dat de grieven van de moeder falen en dat het verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen terecht is afgewezen. Hetgeen de moeder verder nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.12.
Dit brengt tevens met zich, nu andere gronden niet zijn gesteld, dat evenmin reden aanwezig is voor toewijzing van het verzoek tot vervangende toestemming om [minderjarige 2] in [plaats 1] in te schrijven.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 18 juli 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.