ECLI:NL:GHSHE:2024:438

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
20-001090-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs voor belaging en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2005, was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder belaging en valsheid in geschrift. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het feit van belaging, dat onder parketnummer 02-015007-23 viel, kon het hof niet vaststellen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de verstuurde Telegram-berichten. Evenmin kon het hof bewijzen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 02-259546-20. Het hof concludeerde dat de aangiften van bedreiging niet als valse aangifte konden worden gekwalificeerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de bedreigingen niet hadden plaatsgevonden. De verdachte werd in alle gevallen vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover dit gericht was tegen bepaalde vrijspraken van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001090-23
Uitspraak : 16 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 april 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-259546-20 en 02-015007-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor het onder parketnummer 02-259546-20 tenlastegelegde feit 2 (kort gezegd: lasterlijke aanklacht). Voorts is de verdachte partieel vrijgesproken van het onder parketnummer 02-259546-20 feit 3 impliciet cumulatief tenlastegelegde voor zover het betreft de gedachtestreepjes 1 t/m 5 en 8 en is de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 02-015007-23 feit 1 tenlastegelegde (kort gezegd: bedreiging).
De rechtbank heeft het onder parketnummer 02-259546-20 feit 1, feit 3 (gedachtestreepje 6: aangifte d.d. 15 september 2019 en 7: aangifte d.d. 2 februari 2020) en onder parketnummer 02-015007-23 feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ (parketnummer 02-259546-20 feit 1);
  • ‘aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is’ (parketnummer 02-259546-20 feit 3);
  • ‘belaging’ (parketnummer 02-015007-23 feit 2)
en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 452,90, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, de verdachte zal vrijspreken van het onder parketnummer 02-015007-23 feit 2 tenlastegelegde, bewezen zal verklaren het aan de verdachte tenlastegelegde onder parketnummer 02-259546-20 feit 1 en feit 3 - ten aanzien van het gedachtestreepje met betrekking tot de datum 15 september 2019 - en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren met een proeftijd van twee jaar.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van onrechtmatig optreden van de officier van justitie en daarmee schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie dientengevolge niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit en daarnaast een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep en omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 02-015007-23 onder 1 is tenlastegelegd en in de zaak met parketnummer 02-259546-20 onder 3 impliciet cumulatief is tenlastegelegd voor zover dit de gedachtestreepjes 1 t/m 5 en 8 betreft. Binnen het gedachtestreepje 7 is verdachte bovendien nog vrijgesproken van het aangifte doen van bedreiging en aanranding door [betrokkene 1] . Het hof is van oordeel dat deze vrijspraken zijn aan te merken als beschermde (deel)vrijspraken.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de lasterlijk aanklacht (het onder parketnummer 02-259546-20 feit 2 tenlastegelegde) omdat niet is overgegaan tot het indienen van een klacht en de vervolging daarop afstuit.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat deze beslissing niet meer aan de orde is en het hof geen beslissing meer dient te nemen over dit feit. Het onder parketnummer 02-259546-20 feit 2 is aldus niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-259546-20:1. primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2019 tot en met 2 februari 2020 te Goes en/of Terneuzen en/of Schoondijke, gemeente Sluis, en/of Oostburg, in elk geval in Nederland, meerdere geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- één of meerdere door verdachte bewerkte digitale foto’s/afbeeldingen van zichzelf,
en/of
- een proces-verbaal informatief gesprek en/of processen-verbaal van aangifte,
en/of
- processen-verbaal verhoor (van verdachte) en/of processen-verbaal van bevindingen, door verbalisanten van de politie Zeeland West-Brabant, en/of
- [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen,
door deze bewerkte foto(s)/afbeeldingen vervolgens aan zichzelf en/of de politie toe te zenden als screenshot, en vervolgens deze afbeelding te gebruiken om haar aangifte te ondersteunen, en/of die verbalisanten voornoemde processen-verbaal op te laten maken en/of vervolgens te laten tekenen en/of die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] bij de politie namens verdachte onjuistheden te laten vertellen en/of vervolgens in processen-verbaal op te laten stellen en vervolgens deze processen-verbaal te tekenen, met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
1. subsidiair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2019 tot en met 2 februari 2020 te Goes en/of Terneuzen en/of Schoondijke, gemeente Sluis, en/of Oostburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vals en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- één of meerdere bewerkte digitale foto’s/afbeeldingen van zichzelf
als ware deze echt en onvervalst,
door deze bewerkte foto’s/afbeeldingen aan zichzelf en/of de politie toe te zenden als screenshot, en vervolgens deze afbeelding te gebruiken om haar aangifte te ondersteunen;
3.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 2019 tot en met 7 oktober 2020 te Goes en/of Terneuzen en/of Schoondijke, gemeente Sluis, en/of Oostburg, in elk geval in Nederland, aangifte heeft laten doen en/of gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door:
- op 15 september 2019 aangifte te doen van bedreiging, en/of
- op 2 februari 2020 aangifte te doen van bedreiging en aanranding van verdachte door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] ( [betrokkene 2] ),
wetende dat die strafbare feiten niet zijn gepleegd.
Zaak met parketnummer 02-015007-23 (gevoegd):2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van of omstreeks 20 december 2022 tot en met 12 januari 2023 te Wolphaartsdijk, gemeente Goes, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 1] , door veelvuldig, althans meermalen via Telegram en/of Whatsapp berichten en/of spraakmemo's te sturen en/of pizza's en/of ijs te laten bezorgen op het woonadres van de moeder, althans een familielid van die [benadeelde 1] , met het oogmerk die [benadeelde 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de beginselen van een goede procesorde ernstig zijn geschonden, door onprofessioneel handelen van de officier van justitie in het vooronderzoek. Daartoe is – zoals verwoord in de pleitnota –, kort gezegd, ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat:
  • door de officier van justitie aan ouders is aangegeven: ‘jullie moeten nu met mij in gesprek gaan, en anders gaat een ‘unieke wijze van afdoening’ voorbij;
  • de officier van justitie een buitengerechtelijke afdoening voor ogen had, maar dat het bespreken van deze afdoening moest plaatsvinden zonder rechtsbijstand;
  • door aan cliënte een buitengerechtelijke afdoening te ontnemen, zij ernstig geschaad is in haar procespositie;
  • de kansen tot een buitengerechtelijke afdoening door het onrechtmatig optreden van de betrokken officier van justitie zijn uitgesloten en de verdachte daarom ten onrechte vervolgd is.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de officier van justitie voor ogen had de zaak buitengerechtelijk af te doen. Dat hij een gesprek wenste wijst niet op vervolging die niet fair is verlopen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging dient plaats te vinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in de zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd.
Het hof ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of sprake is geweest van uitlatingen van de kant van het Openbaar Ministerie en of deze uitlatingen van dien aard waren dat deze bij de verdachte tot het gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen leiden dat zij de mogelijkheid had van een buitengerechtelijke afdoening dan wel niet (verder) zou worden vervolgd. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat op 7 oktober 2020 de verdachte werd opgehouden voor verhoor op het politiebureau, waarbij zij buiten aanwezigheid van haar ouders is gehoord. Haar advocaat was aanwezig tijdens dit verhoor. De ouders van de verdachte zijn namens de officier van justitie uitgenodigd om met hem in gesprek te gaan over de bevindingen uit het onderzoek. De ouders wilden dit gesprek in aanwezigheid van hun advocaat voeren terwijl deze op dat moment bij het verhoor van de verdachte zat. In zijn mail van 25 september 2020 aan de raadsvrouw van de verdachte heeft de officier van justitie geschreven, voor zover voor het navolgende van belang:
De voorgestelde werkwijze en wijze van afhandeling is door mij intern besproken met de recherche OvJ en de Jeugd OvJ. In het belang van [verdachte] wil ik haar ouders uitleggen tot welke conclusies de bevindingen van het onderzoek hebben geleid. De rechercheurs die de specifieke onderzoeken hebben uitgevoerd zullen op 7 oktober op dat tijdstip ook beschikbaar zijn voor eventuele vragen indien deze diepgaand inhoudelijk van aard mochten zijn.
(…)
Zo niet gaat deze 'unieke' wijze van afdoening voorbij en zal ik de zaak verder op de reguliere wijze afhandelen.
Het hof is van oordeel dat het uitleggen aan de ouders van de verdachte tot welke conclusies en bevindingen het onderzoek hebben geleid, niet wijst op een alternatieve buitengerechtelijke afdoening. Door het Openbaar Ministerie zijn geen uitlatingen gedaan van dien aard dat bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd of waaruit zou volgen dat sprake was van (de mogelijkheid tot) buitengerechtelijke afdoening. Een dergelijke mogelijkheid van buitengerechtelijke afdoening is de verdediging dan ook niet ontnomen, noch is zij ten onrechte vervolgd, zoals de verdediging heeft gesteld.
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval derhalve geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarin het instellen van strafvervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Ook is anderszins niet gebleken dat een zodanig ernstige en onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en het Openbaar Ministerie weshalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Derhalve zal het hof het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaren in de strafvervolging.
Het hof maakt hierbij wel de kanttekening dat de bijzondere manier waarop de officier van justitie heeft gehandeld, zeker gelet op het feit dat sprake is van een jeugdzaak en mede gelet op onderstaande passage uit voormeld e-mailbericht d.d. 25 september 2020, weinig magistratelijk is:
U weet dat [verdachte] zal worden gehoord op de verdenkingen van valsheid in geschrifte én het doen van valse aangifte. U moet dan wel vermoeden wat het onderzoek heeft uitgewezen. U zult uw cliënten dan ook hebben voorgehouden welke financiële risico's ouders van minderjarigen tegenwoordig lopen als er sprake is van een valse aangifte waarop een 18 maanden durend rechercheonderzoek wordt uitgevoerd inclusief bevragingen in het buitenland en honderden manuren.
De proceshouding van [verdachte] (én haar ouders in deze) zou voor de politie bovendien een belangrijke toetssteen kunnen vormen als het gaat om de beslissing aangaande verhaal van schade, zo stel ik mij voor, ik reken dan ook op de medewerking van [verdachte] en haar ouders.
Vrijspraak parketnummer 02-015007-23 feit 2
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de verstuurde Telegram-berichten. Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder parketnummer 02-015007-23 feit 2 tenlastegelegde, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak parketnummer 02-259546-20 feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 3
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 02-259546-20 feit 1 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. In dat kader heeft zij gewezen op de conclusie van de politie dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] niet bestaan, het IP-adres van de verdachte gebruikt is bij het aanmaken van de accounts en dat gegevens, waaronder wachtwoorden van de betreffende accounts, in de zogenaamde ‘keychain’ in de mobiele telefoon van de verdachte staan waaruit volgt dat de informatie van de verdachte afkomstig is, nu dit anders niet te verklaren zou zijn. De bedreiging is onderbouwd door een afbeelding van een pistool, welke afbeelding afkomstig is van ‘ [naam 1] ’, terwijl de verdachte verantwoordelijk is voor het account ‘ [naam 1] ’. Daarmee is de conclusie dat de verdachte beide strafbare feiten heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 02-259546-20 feit 1 en feit 3 tenlastegelegde. De verdachte heeft geen berichten en/of foto’s gefabriceerd, niet kan worden aangetoond dat de verdachte berichten vanaf de genoemde accounts heeft gestuurd en de verdachte stelt dat [naam 1] een bestaande persoon is. De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat de verdachte geen valse aangifte heeft gedaan. De verdachte werd bedreigd middels een afbeelding met een pistool en daarom was zij gerechtigd tot het doen van aangifte.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-259546-20 onder 1 primair en subsidiair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 primair en subsidiair (valsheid in geschrift)
Het hof stelt vast dat onderzoek is gedaan naar de accounts van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Het Instagram account [accountnaam 1] is aangemaakt op het IP-adres dat in gebruik is op het woonadres van de verdachte. Het aan het Instagram-account gekoppelde e-mailadres is
[e-mailadres]. In de keychain van de telefoon van de verdachte staan dit e-mailadres en het Instagram account. De screenshots die de vader van de verdachte heeft ontvangen van [naam 2] zijn verzonden vanaf het Instagram account [accountnaam 2] . Dit account is aangemaakt op 16 oktober 2018 vanaf het IP-adres dat in gebruik is op het woonadres van de verdachte. Tevens zijn screenshots aan de politie overgelegd afkomstig van het account met de naam [accountnaam 3] . Ook dit account is aangemaakt op het IP-adres dat in gebruik is op het woonadres van verdachte. In de keychain van de telefoon van de verdachte staat het account [accountnaam 3] .
De verdachte heeft verklaard dat de Wifi in het ouderlijk huis niet alleen werd gebruikt door de verdachte en haar familie, maar ook door vrienden. Bovendien, zo heeft de verdediging aangevoerd en verdachte verklaard, was het WIFI-netwerk van het ouderlijk huis zo sterk dat dit tot aan de overzijde van de weg gebruikt kon worden. De verdachte weet niet hoe het kan dat inlognamen/wachtwoorden in haar keychain waren te vinden. Ze heeft verklaard dat vriend(inn)en haar telefoon wel eens gebruikten en door de verdediging is aangevoerd dat het goed mogelijk is dat [naam 1] of [naam 3] middels de telefoon van de verdachte, welke eerder van haar broer is geweest, hebben ingelogd op hun Instagrampagina. Bovendien is het account van [naam 1] al op 16 mei 2018 aangemaakt, terwijl het misbruik pas in december 2018 plaatsvond, en heeft de verdediging er tot slot op gewezen dat de accounts ook ’s nachts zijn gebruikt terwijl de verdachte haar telefoon ’s avonds beneden moest laten van haar vader.
De vraag die door het hof moet worden beantwoord is of in strijd met de werkelijkheid de verdachte de foto’s heeft bewerkt, deze via anderen aan de politie heeft doen toekomen en de onjuistheden, zoals neergelegd in de processen-verbaal, opzettelijk heeft laten opnemen.
Het hof overweegt als volgt. De foto’s zijn afkomstig van het account van [naam 1] . Dat de accounts van [naam 1] , [naam 2] en [accountnaam 3] zijn aangemaakt en zijn gebruikt middels het IP-adres van de verdachte, maakt echter nog niet dat daarmee vast staat dat de verdachte deze accounts heeft aangemaakt en/of dat de personen achter de accounts niet bestaan. Het Openbaar Ministerie heeft niet onomstotelijk bewezen dat de genoemde personen niet bestaan. Het tegendeel blijkt uit de in de bijlage van de pleitnota opgenomen afbeelding van een WhatsApp gesprek waaruit volgt dat ook [betrokkene 3] [naam 1] kende en ruzie met haar had. Met betrekking tot de accounts overweegt het hof dat er voor derden gelegenheid is geweest om deze aan te maken of te bezoeken via het WIFI-netwerk van het ouderlijk huis van de verdachte. De verdachte heeft immers verklaard dat anderen gebruik maakten van de Wifi en van haar telefoon. Het hof acht het delen van de Wifi (onder jeugdigen) gebruikelijk. Niet kan worden uitgesloten dat de telefoon van de verdachte is gebruikt door [naam 1] of [naam 3] en dat zij middels deze telefoon - die eerder van haar broer is geweest - hebben ingelogd op hun Instagram-pagina. Niet is aangetoond dat de verdachte de berichten - die vaak ’s nachts zijn verstuurd - heeft gestuurd, noch wordt dit ondersteund door de opslag in de keychain. Daarbij wijst het hof tevens op de verklaring van de vader van de verdachte dat hij door eigen onderzoek heeft uitgesloten dat de berichten vanaf diverse accounts door zijn eigen kinderen zouden zijn gestuurd. De kinderen moesten hun telefoons ’s avonds beneden laten liggen. De accounts van [naam 1] en [naam 2] zijn diverse keren actief geweest op momenten dat de verdachte geen beschikking had over haar telefoon.
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier niet buiten twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de foto’s heeft bewerkt, dat de verdachte de accounts heeft gemaakt en berichten vanaf de accounts heeft verstuurd en dat de genoemde personen ( [naam 1] , [naam 2] en [accountnaam 3] ) niet van vlees en bloed zijn en niet daadwerkelijk bestaan.
Gelet op bovenstaande kan het hof niet vaststellen dat de geschriften in strijd met de waarheid zijn opgemaakt dan wel bewerkt en dus vals of vervalst zouden zijn. Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van hetgeen haar onder feit 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd.
Feit 3 (valse aangifte):
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de bedreiging is onderbouwd door een afbeelding van een pistool, welke afbeelding afkomstig is van het account van [naam 1] en dat de verdachte verantwoordelijk is voor dit account. De verdachte heeft betwist dat zij valse aangifte heeft gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring moet worden vastgesteld dat de aangifte/verklaring onjuist is en dat sprake is van opzet op de onjuistheid hiervan.
Op 15 september 2019 heeft de verdachte aangifte gedaan van bedreiging. Zij heeft verklaard dat haar vader die dag een bericht heeft ontvangen via Instagram. Het betrof een afbeelding van een pistool met de tekst ‘Morgen langs het [naam school] . Iedereen wegjagen en [verdachte] tegen dr hoofd duwen tot ze dingen doet en laat doen’. Dit bericht zou zijn verzonden via het account van [naam 1] .
Op 2 februari 2020 heeft de verdachte aangifte gedaan van bedreiging/aanranding. Zij heeft verklaard dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] haar tegengehouden hebben op straat en een mes op haar keel hebben gezet en dat [betrokkene 2] een pistool heeft gepakt.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof – zoals reeds vermeld – van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [naam 1] niét een bestaand persoon is. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte niet werd bedreigd middels een afbeelding met een pistool en daarom niet gerechtigd zou zijn geweest tot het doen van aangifte. Ten aanzien van het feit d.d. 2 februari 2020 heeft hof heeft geen aanwijzingen dat de verklaring van de verdachte niet klopt. Het hof is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de bedreiging/aanranding heeft plaatsgevonden. Dat er onvoldoende bewijs is om tot vervolging van bedreiging/aanranding over te gaan maakt niet dat sprake zou zijn van een valse aangifte.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte valse aangifte heeft gedaan. Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van hetgeen haar onder feit 3 is tenlastegelegd, voor zover dat thans in hoger beroep nog aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.302,90 (bestaande uit € 52,90 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 452,90.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen onder 2 van parketnummer 02-015007-23 waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde 1] veroordelen in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-015007-23 onder 1 tenlastegelegde en voor zover gericht tegen het onder parketnummer 02-259546-20 feit 3 impliciet cumulatief tenlastegelegde ten aanzien van de gedachtestreepjes 1 t/m 5, 7 (voor zover dat ziet op [betrokkene 1] ) en 8;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-259546-20 onder 1 en 3 en in de zaak met parketnummer 02-015007-23 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 16 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn en mr. L.C.J.M. Hillebrandt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.