ECLI:NL:GHSHE:2024:4295

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
20-000129-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging en mishandeling met betrekking tot meerdere parketnummers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 15 januari 2024 vrijgesproken werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak, en heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van bedreiging. Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep, maar heeft de opgelegde straf opnieuw beoordeeld. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling en opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. De straf is vastgesteld op een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen, maar heeft deze niet zwaar laten wegen bij de strafoplegging. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000129-24
Uitspraak : 25 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 15 januari 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-275365-23 en 01-289366-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling (parketnummer 01-289366-23, feit 2) en ter zake van
- mishandeling (parketnummer 01-275365-23),
- mishandeling (parketnummer 01-289366-23, feit 1) en
- opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast (parketnummer 01-289366-23, feit 3)
is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor wat betreft het tenlastegelegde onder parketnummer 01-289366-23 feit 2, en het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde onder parketnummer 01-275365-23 en van het tenlastegelegde onder 1 (parketnummer 01-289366-23) en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3 (parketnummer 01-289366-23).
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het tenlastegelegde onder parketnummer 01-289366-23, feit 2 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling).
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte vult het hof het dictum op pagina 9 van het vonnis aan door aan de zevende alinea die eindigt met ‘
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar’ het volgende toe te voegen na ‘
T.a.v. 01-275365-23 feit 1’:
en t.a.v. 01-289366-23 feit 1 en feit 3.
De politierechter heeft in het bestreden vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter, anders dan de politierechter, gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De gevoerde bewijsverweren in hoger beroep vinden reeds hun weerlegging in (de bewijsmiddelen van) het door het hof te bevestigen vonnis waarvan beroep en behoeven naar het oordeel van het hof geen nadere bespreking.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich tweemaal, in een kort tijdsbestek, schuldig gemaakt aan mishandeling van telkens [slachtoffer] door haar te slaan waarbij zij pijn, letsel aan het hoofd en een snijverwonding aan haar hand heeft opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft de verdachte geweigerd gevolg te geven aan een hem gegeven bevel om mee te werken aan een alcoholblaastest, waarmee hij het gezag van de politie heeft genegeerd en het strafrechtelijk onderzoek heeft belemmerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2024 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en vuurwapen bezit. Deze veroordeling dateert evenwel van relatief lang geleden zodat het hof daaraan geen gewicht zal toekennen bij de strafoplegging. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 184 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-289366-23 onder 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met in achtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 25 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.F. Koolen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.