ECLI:NL:GHSHE:2024:4293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
200.348.658_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing van minderjarige voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op een nog niet gespecificeerde datum in 2024. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in hoger beroep verzocht om deze machtiging, na een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, die op 27 november 2024 was afgegeven. Het hof heeft op 3 december 2024 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twee weken toegewezen, met ingang van 4 december 2024 tot en met 17 december 2024. Dit was noodzakelijk geacht in het belang van de minderjarige, gezien de zorgen over haar fysieke en emotionele veiligheid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2024 zijn de ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. N.P.J. Frijns, en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De ouders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan een gezinsopname van de minderjarige bij een instantie, gepland van 14 tot 18 december 2024. Het hof heeft overwogen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de problematiek van de ouders, waaronder middelengebruik door de vader. Het hof heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 13 februari 2025, om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en om de uitkomsten van de gezinsopname te evalueren.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is toegewezen. Het hof heeft benadrukt dat de veiligheid van de minderjarige voorop staat en dat er voldoende tijd nodig is om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor een veilige thuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 december 2024
Zaaknummer : 200.348.658/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/336438 / JE RK 24-1856
in de zaak in hoger beroep van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,hierna: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.P.J. Frijns,
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P.J. Frijns,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

5.De tussenbeschikking d.d. 3 december 2024

5.1.
Bij de beschikking van 3 december 2024 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2024 vernietigd en alsnog het inleidend verzoek van de raad om aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen, toegewezen voor een periode van twee weken, zulks met ingang van 4 december 2024 tot en met 17 december 2024 en het verzoek van de raad voor het overige aangehouden. Het hof heeft deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof heeft daarbij overwogen, gelet op de korte termijn tussen het indienen van het beroepschrift en het verstrijken van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing en in aanmerking genomen het belang van [minderjarige] , om de bestaande situatie ten aanzien van [minderjarige] voor een korte periode te bestendigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te laten voortduren voor een periode van twee weken, zonder het horen van belanghebbenden.
5.2.
Het hof heeft de raad, de ouders en hun advocaat en de GI opgeroepen om op vrijdag 6 december 2024 om 10:00 uur te verschijnen ter mondelinge behandeling van het hof teneinde nader te worden gehoord.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft, naast het beroepschrift, voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het e-mailbericht met bijlagen namens de GI, ingekomen ter griffie op 4 december 2024;
- het verweerschrift met bijlagen namens de ouders, ingekomen ter griffie op 6 december 2024.
6.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder en de vader, bijgestaan door mr. N.P.J. Frijns;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De raad heeft nog steeds veel zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] . De afgelopen week zijn veel inspanningen verricht door de GI waardoor onder meer op 14 december 2024 een gezinsopname van [minderjarige] en de ouders bij [instantie 1] staat gepland. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat [instantie 1] als neutrale partij betrokken is en dat zij met een professionele blik kunnen beoordelen wat de ouders en [minderjarige] nodig hebben om te komen tot een eventuele thuisplaatsing. Gelet op de geplande gezinsopname, de bevindingen die hieruit zullen volgen, maar ook vanwege de eigen problematiek bij de ouders, de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de te verwachten noodzaak tot inzet van (ambulante) hulpverlening is het niet reëel om te verwachten dat vóór het aflopen van de machtiging tot uithuisplaatsing op 17 december 2024 duidelijkheid bestaat over de opgroeisituatie van [minderjarige] . De raad heeft voldoende tijd nodig om bij en met de ouders te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor het opgroeien van [minderjarige] bij de ouders waarbij de veiligheid van [minderjarige] geborgd kan worden. Reden waarom [minderjarige] voorlopig uit huis geplaatst moet blijven voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
7.2.
De ouders voeren in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondeling behandeling, samengevat, het volgende aan.
Anders dan de raad vinden de ouders dat de kinderrechter in de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld dat [minderjarige] binnen een week naar huis had moeten komen. Er is geen sprake van zodanige zorgen dat een thuisplaatsing (zonder 24-uurszorg) een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor [minderjarige] waardoor een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] . De raad heeft het verzoek onvoldoende onderbouwd en het is niet gebaseerd op juiste feiten en omstandigheden. Bovendien zijn de recente ontwikkelingen hierbij onvoldoende meegenomen. De raad en de GI hebben zich niets van de bestreden beschikking aangetrokken en zijn bij hun standpunt gebleven dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Hierdoor is tijdens de week waarin [minderjarige] terug zou gaan naar de ouders alleen gezocht naar mogelijkheden die passen binnen het standpunt van de GI en de raad, namelijk een uithuisplaatsing. De GI heeft enkel ingezet op 24-uurszorg of een gezinsopname. De GI heeft niet onderzocht hoe [minderjarige] naar huis kan met begeleiding vanuit de hulpverlening. Evenmin is ingezet op contact tussen de ouders en [minderjarige] . De afgelopen twee weken heeft geen contact plaatsgevonden tussen de ouders en [minderjarige] . Op 9 en 10 december 2024 zal onder begeleiding van [instantie 2] weer contact tussen de ouders en [minderjarige] zijn. De ouders zijn bereid om mee te werken aan de gezinsopname bij [instantie 1] op 14 december 2024 tot en met 18 december 2024. Gelet op deze gezinsopname hebben de ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat zij om pragmatische redenen bereid zijn te accepteren dat de machtiging tot uithuisplaatsing doorloopt tot en met 18 december 2024 (het einde van de gezinsopname) of zo nodig tot Eerste Kerstdag. De ouders gaan ervan uit dat [minderjarige] na de gezinsopname weer thuis kan wonen.
7.3.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondeling behandeling, samengevat, het volgende aan.
De GI heeft sinds de bestreden beschikking gepoogd om tot een plan te komen rondom een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders met inzet van hulpverlening. Een thuisplaatsing is enkel te realiseren met intensieve ambulante opvoedondersteuning, waarbij er 24/7 toezicht en begeleiding betrokken is bij de ouders en [minderjarige] . Geprobeerd is om met verschillende organisaties te kijken naar de mogelijkheden tot intensieve ambulante inzet. Die mogelijkheden zijn onvoldoende gebleken gelet op de complexiteit van de casus en onvoldoende beschikbaarheid van hulpverlening. Daarbij is het netwerk rondom de ouders beperkt en zijn er nog veel onduidelijkheden over hun rol en/of betrokkenheid ten opzichte van het gezin. Bovendien is onvoldoende duidelijk dat mede met hun inzet de directe veiligheid van [minderjarige] kan worden geborgd. De geplande observatie door [instantie 1] is wenselijk. Het is nog onduidelijk wat de uitkomsten van de gezinsopname bij [instantie 1] zullen zijn. De GI acht de kans klein, gezien de bestaande zorgen, dat [minderjarige] na de gezinsopname direct naar huis kan. Een uithuisplaatsing voor de duur van de (voorlopige) ondertoezichtstelling is nodig om de bevindingen van [instantie 1] te evalueren en te bezien welke hulpverlening nodig is en om deze hulpverlening ook daadwerkelijk in te kunnen zetten. De machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor die duur is derhalve noodzakelijk om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. De GI betreurt het dat als gevolg van de bestreden beschikking onvoldoende aandacht is geweest voor het contact tussen [minderjarige] en de ouders. [instantie 2] had te kennen gegeven, gelet op de beschikking en de complexiteit van de casus, de omgang niet meer te zullen begeleiden. De aandacht van de GI is er vooral op gericht geweest een veilige thuisplaatsing van [minderjarige] binnen een week met voldoende hulpverlening te kunnen borgen. Inmiddels echter heeft [instantie 2] toegezegd dat zij de begeleiding van de omgang tussen de ouders en [minderjarige] weer zullen oppakken en ook bij een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] de begeleiding kunnen en zullen bieden aan de ouders. Mocht [minderjarige] niet naar huis kunnen dan heeft [instantie 2] eveneens toegezegd dat zij betrokken blijven bij de opvoedondersteuning en omgangsbegeleiding.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7.4.2.
Het hof is van oordeel dat de maatregel van de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk was en dat deze noodzaak ook nu nog steeds bestaat. Het hof zal dit toelichten.
7.4.3.
Er zijn, zoals in de tussenbeschikking van 3 december 2024 is overwogen, nog veel zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] is een premature baby die na een ongecontroleerde zwangerschap is geboren. Hoewel [minderjarige] zich op dit moment in het pleeggezin goed ontwikkelt, is zij een heel jonge en kwetsbare baby. Beide ouders kampen met eigen problematiek en voldoende aannemelijk is dat sprake is van middelengebruik door de vader. De ouders hebben, zo hebben zij uitgelegd, sinds zij een relatie hebben min of meer in een bubbel gewoond en weinig tot geen contact gehad met familie en vrienden. De plotselinge geboorte van [minderjarige] heeft hen overvallen en alle bemoeienis van hulpverlening lijken zij niet altijd nodig te vinden. Onderzocht dient te worden welke mogelijkheden de ouders hebben om [minderjarige] op te voeden, waarbij de veiligheid van [minderjarige] gegarandeerd kan blijven. Duidelijk is geworden dat de begeleide omgang door [instantie 2] inmiddels weer is opgepakt en dat een gezinsopname van de ouders met [minderjarige] bij [instantie 1] in de periode van 14 december 2024 tot en met 18 december 2024 kan plaatsvinden. De ouders hebben aangegeven hieraan te zullen meewerken. Het hof acht deze gezinsopname dringend noodzakelijk. Na de gezinsopname zal worden bekeken of een thuisplaatsing mogelijk is en of respectievelijk welke hulpverlening in het belang van [minderjarige] nodig is om tot een mogelijke thuisplaatsing te komen. In het belang van [minderjarige] wordt de volle termijn gelijk aan de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling hiervoor nodig geacht. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de raad in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling onderzoek doet en daarmee de vinger aan de pols houdt. Bovendien hebben zowel de raad als de GI tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat, wanneer daartoe aanleiding bestaat bijvoorbeeld naar aanleiding van de uitkomsten van de gezinsopname bij [instantie 1] , al tijdens deze periode van uithuisplaatsing toegewerkt wordt, al dan niet gefaseerd, naar een (gedeeltelijke) thuisplaatsing onder begeleiding van hulpverlening.
7.4.4.
Het vorenstaande maakt dat het hof het verzoek van de raad om de GI te machtigen [minderjarige] te plaatsen bij een pleeggezin voor de (restant)duur van de voorlopige ondertoezichtstelling zal toewijzen, zulks met ingang van 18 december 2024 tot 13 februari 2025.

8.De beslissing

Het hof:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de raad om aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] , in een voorziening voor pleegzorg te verlenen, zulks met ingang van 18 december 2024 tot 13 februari 2025.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en S.P.A. Wensink-Vergunst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 6 december 2024. Deze beschikking is daarna op 12 december 2024 schriftelijk uitgewerkt en door mr. E.M.C. Dumoulin ondertekend.