ECLI:NL:GHSHE:2024:4292

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
20-003386-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een hakbijl

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum], werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn schoonzoon, [slachtoffer], op 18 mei 2023 in Best. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. De verdachte had in eerste aanleg een gevangenisstraf opgelegd gekregen na het bewezen verklaren van de poging tot doodslag, waarbij hij met een hakbijl naar de hals van het slachtoffer had geslagen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het primair tenlastegelegde bewezen verklaard, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor vol opzet op de dood van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, die door het hof is vastgesteld op € 6.724,47, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook de inbeslaggenomen hakbijl verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003386-23
Uitspraak : 23 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 11 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-125176-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot doodslag’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbonden een contactverbod met [slachtoffer] .
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 4.724,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Voorts is een beslissing genomen over de proceskosten.
Tot slot heeft de rechtbank een inbeslaggenomen bijl verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank opgelegd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht dat het hof deze gedeeltelijk zal afwijzen en voor het overige deel gebruik zal maken van zijn schattingsbevoegdheid. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen bijl verbeurd zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Best, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een hakbijl, althans met een zwaar en/of hard en/of scherp voorwerp, in/tegen de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Best, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snijwond in de hals (blijvend littekenweefsel ten gevolge hebbend), heeft toegebracht door met een hakbijl, althans met een hard en/of zwaar en/of scherp voorwerp, in/tegen de hals van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Best, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een hakbijl, althans met een zwaar en/of hard en/of scherp voorwerp, in/tegen de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 mei 2023 te Best, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een hakbijl tegen de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen 2 tot en met 7 zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeknummer OB2R023055, BHV-nummer PL2100-2023106017, onderzoek Heidezegge, gesloten d.d. 31 juli 2023, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-251. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d. 27 november 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Op 18 mei 2023 was ik in mijn woning aan [adres 1] . [slachtoffer] zou het geld komen ophalen dat hij aan mij had geleend. Ik verwachtte dat er acht of negen man aan mijn deur zou staan, daarom heb ik een mes en een bijl klaargezet. Ik heb vervolgens twee slaande bewegingen met de bijl gemaakt om [slachtoffer] weg te krijgen.

2. En proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2023 (pg. 19-21), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

(pagina 19)
Op 18 mei 2023 kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , opdracht te gaan naar de Action in Best. Omstreeks 09.45 uur kwamen wij ter plaatse. Wij werden gewenkt door een jonge blanke man gekleed in groen T-shirt en een grijze werkbroek. Wij zagen dat de jongeman met een groene doek in zijn hand druk uitoefende op de rechterzijde van zijn halsstreek. Wij, verbalisanten, vroegen aan deze voor ons onbekende jongeman hoe het met hem ging en wat voor letsel hij had. Wij zagen dat de jongeman de doek van zijn halsstreek haalde en daarbij zijn verwonding liet zien. Wij zagen dat de jongeman een verse diepe openstaande wond had welke dwars op zijn hals zat. Wij zagen dat de wond enkele centimeters breed was. Ik hoorde dat de jongeman zei dat hij was genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .

3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 mei 2023 (pg. 56-57), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :

(pagina 56)
Ik doe aangifte van poging tot doodslag. Op 18 mei 2023 ben ik naar mijn schoonvader gegaan aan [adres 1] . Hij heet [verdachte] . Hij stond bij de deur, ik draaide mij om en weer terug. Toen zag ik dat hij een hakbijl in zijn handen had. Hij sloeg gelijk richting mijn hoofd, ik weerde af met mijn rechterarm.

4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 18 mei 2023 (pg. 59-62), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :

(pagina 60)
V: Je was vandaag aan het werk. En toen?
A: Ik heb hem (
het hof begrijpt: verdachte) vandaag een appje gestuurd waarin ik vroeg: “Wanneer heb ik mijn geld [verdachte] ?” Ik ontving toen een berichtje van [verdachte] waarin stond: “Als je op zo'n toon tegen mij praat dan kan je fluiten naar je geld”. Daarna heb ik gestuurd dat ik langs zou komen.
Daarna ben ik de auto uit gestapt en naar de voordeur gelopen. De deur ging al open voordat ik aan kon bellen. Hij vroeg meteen aan mij wat ik kwam doen. Ik zei tegen hem dat ik het geld kwam halen.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Ik hoorde dat hij zei dat als ik op zo’n toon praat dat ik kon fluiten naar mijn centen. Ik wilde naar de auto lopen. Ik hoorde dat hij nog iets zei. Ik kon niet verstaan wat hij precies zei. Ik draaide mezelf om en zag dat hij met een grote hakbijl uithaalde. [verdachte] maakte een slaande beweging in mijn richting. De bijl kwam richting mijn gezicht en in (
het hof begrijpt:ik) weerde de bijl met mijn rechteronderarm af. Waardoor ik de steel van de bijl tegen hield. Op dat moment voelde ik een klap. Ik dacht op dat moment dat het een honkbalknuppel was. [verdachte] wilde mij nog een tweede keer slaan. Ik heb de steel van de bijl vastgepakt en zag op dat moment pas dat het een bijl was.
V: Waar ben jij geslagen met de bijl?
A: Dat is gebeurd op de oprit.
(pagina 61)
V: Hoe zag de bijl eruit?
A: Het was echt een houtbijl. Ik schat dat de steel van de bijl een meter lang was.

5. Een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring d.d. 6 juni 2023 (pg. 64), ondertekend door [naam zorgverlener] , zorgverlener, voor zover inhoudende:

Medische informatie betreffende
Voornamen: [slachtoffer]
Achternaam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum slachtoffer]
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2]
Omschrijving van het letsel
A. Uitwendig waargenomen letsel: wond van +/- 7 cm aan de rechterzijde van de hals (huid wijkt 1-2 cm)

6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2023 (pg. 184-187), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

(pagina 184)
Op 18 mei 2023 kreeg ik camerabeelden ter beschikking gesteld met als doel de gebeurtenissen op deze camerabeelden globaal te beschrijven. De camerabeelden waren ter beschikking van het onderzoeksteam gesteld dat belast was met de doorzoeking van de woning van de verdachte [verdachte] , gelegen aan [adres 1] .
Ik zag dat het fragment was voorzien van een tijdsaanduiding:
Aanvang: 23-05-18 (
het hof begrijpt: 23-05-2023)09:35:09
Einde 23-05-2023 09:36:20
Ik hoorde dat er ook geluid was bij de opnamen. Ik zag op het fragment:
Omstreeks 09:34:10
Een manspersoon komt aan de voordeur, waarop gereageerd wordt door een persoon in de woning, die de voordeur opent. Er vindt aan de voordeur een gesprek plaats tussen deze twee personen.
(pagina 185)
De persoon die aanbelde verdwijnt rechts naast bestelbus, die op de oprit geparkeerd staat, uit beeld.
09 35:39:
De persoon, die de voordeur opende komt de voordeur uitgerend, waarbij te zien is dat deze
persoon in beide handen een bijl draagt.
09:35:40
De persoon, die de voordeur opende, rent in de richting van waar persoon 1 ook is gelopen
en te zien is dat hij de bijl heeft opgeheven boven diens hoofd.
(pagina 186)In de seconden die hierop volgen wordt geroepen: Hou op! Kankermongool dat je bent. Er zijn geluiden te horen van klappen en op een moment is te zien dat de bijl boven het dak van de bestelbus uitkomt.

7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2023 (pg. 188-197), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] :

(pagina 188)
Op 18 mei 2023 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met het verhoor van verdachte [verdachte] . Na het nogmaals bekijken van de hieronder beschreven beelden kan ik verklaren dat ik de man op de camerabeelden, die de voordeur van binnen uit opent (met bijl), met zekerheid herken als verdachte [verdachte] . Ik herken hem aan zijn gezicht, postuur en tatoeages.
(pagina 189)
Ik, [verbalisant 4] , zag en hoorde tijdens het bekijken van de camerabeelden het volgende:
(pagina 190)
Tussen 09:34:11 uur en 09:35:39 uur
Ik zag dat het slachtoffer aan de deur kwam. Ik zag dat de verdachte eigenlijk direct de voordeur opende. Ik zag dat de verdachte in de woning bleef staan. Hij stond op dat moment niet meer op beeld. Ik hoorde dat beiden vervolgens een gesprek voerden. Verdachte was daarbij niet in beeld.
(pagina 192)
Tussen 09:35:39 uur en 09:36:05 uur:
Ik zag dat de verdachte naar binnen stapte en direct daarna naar buiten rende. Ik zag dat hij een grote bijl in zijn beide handen vast had. Ik zag dat hij in de richting van het slachtoffer rende en de bijl boven zich hees.
(pagina 193)
Ik zag dat de bijl naar beneden bewoog op het moment dat de verdachte zei: “En nou opgeflikkerd, en nou weg.” Ik zag dat de bijl boven de bestelbus uit kwam en weer naar beneden bewoog. Ik zag dat de bestelbus op en neer bewoog. Ik hoorde een hoop gestommel. Ik hoorde dat het volgende werd gezegd:
(pagina 194)
V = verdachte
S = slachtoffer
V: Kankermongool dat je bent.
S: Bende gij (=jij) gek jongen.
V: (onverstaanbaar)
S: Doe normaal jongen.
V: Opzouten nou.
S: Doe normaal he.
V: Opzouten.
S: Ik doe jou toch helemaal niks of wel dan?
V: Opzouten.
S: Ik doe toch helemaal niks.
V: Ik steek jou wel zo in je flikker dat wil je niet weten.
S: Normaal jongen, ik doe jou toch helemaal niks. Ik raak jou niet eens aan jongen.
V: Ik steek oe (=jou) kapot als het moet.
S: Doe normaal. Ik doe niks.
V: (onverstaanbaar)
(pagina 196)
Vanaf 09:50:52 uur
Ik hoorde dat de verdachte een gesprek had met een andere man. Hij stond niet in beeld. De andere man was niet te verstaan. Ik kan met zekerheid stellen dat de verdachte dit gesprek voerde. Ik herkende zijn stem aan de klank, accent en toonhoogte. Hieronder is weergegeven wat verdachte zei:
Verdachte: Ja ik heb hem geslagen en hij is aan het bloeden gegaan.
(pagina 197)
Verdachte: Ja ik heb hem met een hakbijl, ben ik er achteraan gegaan. Zunne (=Zo'n) grote.

8. Een geschrift, inhoudende een Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Brabant Zuidoost d.d. 18 mei 2023, opgesteld en ondertekend door forensisch arts [arts] , voor zover inhoudende:

Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum slachtoffer] 1998
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2]
Datum letselonderzoek: 18-05-2023
Onderzoek
Betrokkene heeft een snijwond in de hals opgelopen. In dit gebied loopt het bloedvat dat de bloedtoevoer naar het hoofd verzorgt dicht onder de oppervlakte. Als het bloedvat beschadigd was, was er gelijk een noodsituatie ontstaan.
Letsel(s)
Lichaamsdeel: hoofd
  • Beschrijving: een oppervlakkige schaafwond aan de binnenzijde van de oorschelp van het rechteroor. Op het onderste deel van de oorschelp is de verwonding wat dieper, meer een snijwond van ongeveer 1 cm groot. Daar zien we ook wat gestold bloed.
  • Soort: oppervlakkig schaafletsel.
  • Gemelde toedracht bij het letsel: hij geeft aan dat hij met een bijl geslagen is, maar dat hij de klap gedeeltelijk heeft kunnen afweren.
  • Past gemelde toedracht bij letsel: mogelijk.
Lichaamsdeel: hals
  • Beschrijving: een rechte, streepvormige wond, met een lengte van ongeveer 4 cm. De wond is met hechtingen gehecht, en we zien wat gestold bloed rond de wond. De wond bevindt zich in de hals, aan de rechterzijde, onder de kaaklijn.
  • Soort: snijwond.
  • Gemelde toedracht bij het letsel: hij geeft aan dat hij met een bijl geslagen is, maar dat hij de klap gedeeltelijk heeft kunnen afweren.
  • Past gemelde toedracht bij letsel: goed.
Lichaamsdeel: rechterarm
  • Beschrijving: op de rechteronderarm zien we twee parallel lopende rode huidverkleuringen (bloeduitstortingen).
  • Soort: bloeduitstorting.
  • Gemelde toedracht bij het letsel: hij geeft aan dat hij met een bijl geslagen is, maar dat hij de klap gedeeltelijk heeft kunnen afweren.
  • Past gemelde toedracht bij letsel: zeer goed.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft in eerste aanleg gelijkluidende verweren gevoerd en integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota in de kern het navolgende aangevoerd. Primair is aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangever [slachtoffer] dat de verdachte met een bijl tegen de hals heeft geslagen. Weliswaar heeft de verdachte tweemaal een slaande beweging gemaakt met die bijl, maar hij heeft niet gericht in de richting van [slachtoffer] geslagen, zoals door aangever wordt verklaard. De verklaring van aangever vindt geen steun in de beelden en ook niet in het letsel dat, indien een dergelijke slag raak was geweest, veel ernstiger had moeten zijn. Bovendien kan op grond van de letselrapportages niet worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke kans, nu uit die rapportages niet volgt met welke kracht is geslagen en hoe groot de kans op fataal letsel is. De verdachte heeft aldus geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte voelde zich bedreigd en heeft [slachtoffer] slechts willen wegjagen en om die reden een bijl gepakt. Naar de mening van de verdediging ontbreekt het opzet op zowel de dood als op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsoverwegingen van de rechtbank en maakt die, met enige aanvullingen en verbeteringen, tot de zijne. Nu het hof op een aantal punten tot wijziging c.q. aanvulling van de bewijsoverwegingen komt, zal het hof ten behoeve van de leesbaarheid de bewijsconstructie in zijn geheel in het arrest opnemen.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast. Op 18 mei 2023 komt aangever [slachtoffer] bij de woning van de verdachte, die al de voordeur heeft geopend voordat [slachtoffer] aanbelt. Bij de voordeur vindt een woordenwisseling plaats tussen [slachtoffer] en de verdachte over geld dat de verdachte heeft geleend van [slachtoffer] . Op enig moment loopt [slachtoffer] weer weg. Hierop loopt de verdachte terug zijn woning in, pakt een bijl, en rent [slachtoffer] achterna met deze bijl die hij met beide handen boven zijn hoofd geheven heeft. Vervolgens haalt de verdachte twee keer uit met de bijl in de richting van het hoofd van [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] wordt geraakt tegen of nabij zijn hals en op zijn arm . [slachtoffer] heeft de ergste klap kunnen afweren door zijn arm ervoor te houden. Dit wordt bevestigd door de twee parallel lopende rode huidverkleuringen op de rechteronderarm van [slachtoffer] . Als gevolg hiervan heeft hij letsel aan zijn hoofd, hals en arm. Dit letsel is vastgesteld door een forensisch arts. Het letsel in de hals past goed en het letsel aan de arm past zeer goed bij de door aangever gestelde toedracht. Het hof gaat uit van de verklaringen van [slachtoffer] en stelt vast dat deze steun vinden in het dossier.
Poging doodslagMet de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat sprake was van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Het hof overweegt dat, zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, zich in de hals van een mens onder meer vitale bloedvaten (zoals de halsslagaders) en de luchtpijp bevinden. Indien met een scherp voorwerp, zoals bijvoorbeeld een bijl, in de richting van het hoofd of de halsstreek geslagen wordt, is de kans aanmerkelijk dat bijvoorbeeld een halsslagader geraakt wordt. Het is een feit van algemene bekendheid dat perforatie van een halsslagader door verbloeding tot de dood kan leiden. Zoals uit de letselrapportage volgt, heeft [slachtoffer] een snijwond in de hals opgelopen, in het gebied waar zich dicht onder de oppervlakte een bloedvat bevindt dat de bloedtoevoer naar het hoofd verzorgt. Als dat bloedvat beschadigd was geraakt, was er direct een noodsituatie ontstaan.
Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van een aanmerkelijke kans op overlijden als met een bijl wordt geslagen in de richting van de hals.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans geldt dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte met een bijl tot tweemaal toe een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd/de hals van [slachtoffer] . Hij is op de aangever afgerend en heeft daarbij de bijl met twee handen boven zijn hoofd geheven en vervolgens twee keer een slaande beweging naar beneden richting het hoofd/hals gemaakt met de bijl. Het hof leidt uit de wijze waarop de verdachte de bijl boven het hoofd heeft gehouden, de verwondingen die het slachtoffer aan zijn arm heeft opgelopen toen hij de bijl probeerde af te weren en de grootte van de bijl af dat de verdachte met meer dan geringe kracht heeft geslagen in de richting van de hals van het slachtoffer. Een bijl, zeker van die omvang, is, zo mag algemeen bekend heten, zonder meer geschikt om dodelijk letsel toe te brengen. Daarbij betrekt het hof dat uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat alleen de steel van de bijl al een meter lang was en dat hij de bijl gebruikte om hout te hakken. Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de verdachte aldus naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het overlijden van [slachtoffer] dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. De verdachte moet zich – evenals ieder weldenkend mens – bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans.
Contra-indicaties zijn het hof niet aannemelijk geworden. Daarbij overweegt het hof dat zelfs al zou worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer slechts wilde wegjagen toen deze hem tegemoet kwam lopen, van een contra-indicatie voor het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] , geen sprake is.
Een diepe verwonding of letsel dat zou moeten passen bij het met volle kracht op iemands hoofd slaan met een bijl, zoals door de verdediging is betoogd, is dan ook niet noodzakelijk om onherstelbare gevolgen in te laten treden, gelet op het rapport van de forensisch arts. In dit rapport wordt overwogen dat betrokkene een snijwond in de hals heeft opgelopen en dat in dit gebied dicht onder de oppervlakte het bloedvat dat de bloedtoevoer naar het hoofd verzorgt loopt. Als dit bloedvat beschadigd was, was er gelijk een noodsituatie ontstaan. Het hof vermag voorts niet in te zien waarom de stelling dat in de letselrapportage slechts één hypothese tot uitgangspunt is genomen en niet is gewerkt met twee elkaar uitsluitende hypothesen maakt dat de inhoud van de letselrapportage niet voor het bewijs zou mogen of moeten worden gebezigd.
Resumerend acht het hof, gelet op de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en gelet op het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een poging doodslag heeft gepleegd, zoals hiervoor is bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte is het slachtoffer, zijn schoonzoon, na een woordenwisseling met een bijl achterna gegaan en heeft met die bijl twee keer richting het hoofd geslagen. Hierbij is het slachtoffer geraakt in zijn hals. Daarnaast heeft het slachtoffer letsel opgelopen aan zijn arm, doordat hij zich heeft proberen te verweren. Dat het slachtoffer zijn leven niet heeft verloren, is niet te wijten aan het handelen van de verdachte, maar enkel aan puur geluk dat de bijl geen vitale bloedvaten in de hals heeft geraakt en de omstandigheid dat het slachtoffer de steel heeft kunnen afweren, waardoor de bijl niet met volle kracht de hals van het slachtoffer heeft geraakt. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het leven van een ander en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het bewezenverklaarde tot op de dag van vandaag nog steeds impact heeft op het slachtoffer blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 augustus 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte in 2018 onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. Die veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 2 november 2023, de door Novadic-Kentron opgemaakte rapportage betreffende een detentie- en re-integratieadvies d.d. 20 juni 2024 en een rapport houdende de resultaten van een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 11 augustus 2023. Uit voornoemde rapportages komt als conclusie naar voren dat de leefgebieden financiën, gezin en familie direct delict gerelateerd zijn en het psychosociaal functioneren heeft mogelijk ook bijgedragen aan de totstandkoming van het delict. Er worden geen specifieke beschermende factoren ter voorkoming van delictsgedrag geconstateerd. Desondanks is er wel in algemene zin sprake van een stabiele situatie. Er worden op de diverse praktische leefgebieden geen problemen gezien. De verdachte werkt al meer dan twintig jaar als zzp-er, heeft een goed inkomen (maar geen reserves en een schuld bij het CJIB) en had voor zijn aanhouding huisvesting. Er is volgens de reclassering geen sprake van een pro-criminele houding en er is voor zover bekend geen sprake van onderliggende middelenproblematiek of psychische problematiek. Ook is er geen sprake van een ontwikkelingsstoornis, psychiatrische stoornis of van een persoonlijkheidsstoornis. De verdachte heeft een gemiddelde intelligentie en hij scoort positief op het hebben van empathie, zelfcontrole en zelfbeheersing. Voorts volgt uit voornoemde rapportages dat het risico op recidive, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag wordt ingeschat. Bij een veroordeling wordt door de reclassering geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht wordt niet nodig bevonden, gezien het laag ingeschatte recidiverisico. Uit de psychologische rapportage volgt voorts dat er geen sprake is van een stoornis en dat het feit volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij momenteel bij zijn jongste dochter woont, dat hij een langeafstandsrelatie heeft met zijn vriendin, dat hij fulltime werkt als tegelzetter, dat hij een kleinkind heeft en dat hij bezig is om zijn schulden af te lossen.
Het hof acht de door de verdachte gestelde persoonlijke omstandigheden aannemelijk. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde zoals hiervoor gemeld en te meer gelet op zijn eerdere veroordeling voor een geweldsdelict , desalniettemin niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De door de verdediging aangehaalde rechtspraak maakt dit niet anders.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, zoals gevorderd door de advocaat-generaal en verzocht door de benadeelde partij, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] verbinden. Het hof ziet gelet op het laag ingeschatte recidiverisico, de meest recente door Novadic-Kentron opgemaakte rapportage d.d. 20 juni 2024 en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie op naam van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte sinds de onderhavige zaak niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest, geen grond om, zoals door de benadeelde partij gewenst, tevens een gebiedsverbod op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 33.687,03, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Deze vordering valt uiteen in:
Reiskosten € 75,15
Medische kosten € 622,08
Littekencrème € 17,99
Kosten reis naar Spanje € 3.176,62
Portokosten € 9,25
Beveiligingskosten € 1.187,00
Kosten opstellen jaarstukken € 142,94
Verlies aan verdienvermogen € 8.456,00 +
Subtotaal € 13.687,03
Immateriële schade € 20.000,00 +
Totaal € 33.687,03
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.724,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij te kennen gegeven de ‘kosten reis naar Spanje’, te weten post iv, te matigen tot een bedrag van € 1.588,31. De thans nog aan de orde zijnde vordering tot schadevergoeding bedraagt aldus € 32.098,72.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering, voor zover betrekking hebbend op de immateriële schade, zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht dat het hof deze gedeeltelijk zal afwijzen (post vi) en voor het overige deel gebruik zal maken van zijn schattingsbevoegdheid.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de verzochte vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. Het hof acht de vordering tot schadevergoeding, voor zover betrekking hebbend op de materiële schade, gedeeltelijk toewijsbaar. Daartoe overweegt het hof als volgt
A. Posten i, ii, iii en v (reiskosten, medische kosten, littekencrème en portokosten)
Het hof acht de reiskosten (post i), de medische kosten (post ii), de kosten aan littekencrème (post iii) en de portokosten (post v) voor integrale toewijzing vatbaar, omdat die kosten naar het oordeel van het hof zijn aan te merken als schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit zijn ontstaan en niet bovenmatig of onredelijk zijn. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Post viii (verlies verdienvermogen)
Ten aanzien van post viii, het verlies aan verdienvermogen, schat het hof de schade op € 1.000,00. De benadeelde partij was ten tijde van het bewezenverklaarde werkzaam als zzp-er. In de vordering wordt gesteld dat de benadeelde partij tot zes weken na het incident niet heeft kunnen werken. Het hof gaat bij de begroting van het verlies aan verdienvermogen uit van een periode van twee weken, gelet op de medische informatie over de benadeelde partij in het dossier, voor zover inhoudende dat de verwachte termijn voor herstel twee weken bedraagt, en schat het netto verlies aan inkomen in die twee weken op € 1.000,00. De vordering is tot dit bedrag naar het oordeel van het hof aan te merken als schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is ontstaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van het verlies aan verdienvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, nu onvoldoende kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot dat bedrag. Voor het overige wordt de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard en wordt bepaald dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Posten iv, vi en vii (kosten reis naar Spanje, beveiligingskosten en kosten opstellen jaarstukken)
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de reis naar Spanje (post iv), de beveiligingskosten (post vi) alsmede de kosten voor het opstellen van jaarstukken (post vii) is het hof van oordeel dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat die gevorderde kosten in causaal verband staan tot het bewezenverklaarde feit. Zonder nadere onderbouwing aan de zijde van de benadeelde partij is door het hof niet vast te stellen in hoeverre de gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing zou een nadere terechtzitting vergen en levert daarmee naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal het hof bepalen dat de vordering ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Resumerend acht het hof de materiële schade tot een bedrag van € 1.724,47 toewijsbaar. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat, maar uit lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Uit de bij het schadeformulier gevoegde stukken ter onderbouwing en de mondelinge toelichting ter terechtzitting blijkt dat het incident een grote impact heeft gemaakt op de benadeelde partij. De benadeelde partij is lange tijd angstig geweest, heeft EMDR-therapie gevolgd en heeft last van herbelevingen. Bovendien heeft de benadeelde partij aan het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een blijvend ontsierend litteken in zijn nek overgehouden. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht het hof de immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,00. De schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat te beoordelen of en in hoeverre die schade in causaal verband staat tot het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Het inwinnen van nadere informatie zou een nadere terechtzitting vergen en levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. Wat betreft de materiële schade merkt het hof op dat deze schade, blijkens de vordering tot schadevergoeding en de daarbij gevoegde stukken ter onderbouwing, op verschillende tijdstippen is ontstaan. Het hof zal derhalve bij wijze van moderatie bepalen dat de wettelijke rente, voor zover betrekking hebbend op de materiële schade, zal aanvangen op 22 november 2023, zijnde de dag waarop de vordering is ingediend. De wettelijke rente over de materiële schade zal aldus vanaf 22 november 2023 worden toegewezen, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de immateriële schade zal het hof bepalen dat de wettelijke rente zal aanvangen op 18 mei 2023, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 6.724,47. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2023 over de materiële schade en vanaf 18 mei 2023 over de immateriële schade, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek is een bijl in beslag genomen en nog niet teruggegeven.
De inbeslaggenomen bijl (goednummer PL2100-2023106017-2067178) is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp betreft met behulp van welke het bewezenverklaarde feit is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

stelt als bijzondere voorwaarde:

- dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1998 te [geboorteplaats 2] , adres [adres 2] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de politie en daarbij de aanwijzingen van de politie worden opgevolgd;
geeft opdracht aan het Openbaar Ministerie tot het houden van toezicht op de naleving van voormeld contactverbod;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- gereedschap (bijl), goednummer PL2100-2023106017-2067178;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.724,47 (zegge: zesduizend zevenhonderdvierentwintig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 1.724,47 (duizend zevenhonderdvierentwintig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 22 november 2023 en voor de immateriële schade vanaf 18 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.724,47 (zegge: zesduizend zevenhonderdvierentwintig euro en zevenenveertig cent)bestaande uit € 1.724,47 (duizend zevenhonderdvierentwintig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 22 november 2023 en voor de immateriële schade vanaf 18 mei 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
68 (achtenzestig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 23 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Duijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.