ECLI:NL:GHSHE:2024:4286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
20-002985-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door zich voor te doen als politieagent

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 november 2023. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van oplichting door zich voor te doen als politieagent. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, gekwalificeerd als medeplegen van oplichting, werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 4 maanden op, maar het hof heeft deze straf herzien. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, waarbij hij en zijn mededader op listige wijze contact hadden gelegd met het slachtoffer via een datingsite. Ze hebben zich voorgedaan als politieambtenaren en het slachtoffer onder druk gezet om geld af te geven, wat leidde tot een gevoel van intimidatie en schending van de veiligheid van het slachtoffer in zijn eigen woning. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met bijzondere voorwaarden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn gokverslaving. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002985-23
Uitspraak : 28 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 november 2023, in de strafzaak met parketnummer 05-311042-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Alphen aan den Rijn.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair aan hem tenlastegelegde. De rechtbank heeft het subsidiair aan hem tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van oplichting’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 4.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 13 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft de verdachte tevens in de (proces)kosten veroordeeld en heeft ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 4.050,00 te vermeerderen met de wettelijke rente van 13 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft de aan de schadevergoedingsmaatregel gekoppelde gijzeling bepaald op 50 dagen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsvrouw van de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf, met dien verstande dat het hof zich wél kan verenigen met de beslissing van de rechtbank aangaande de op te leggen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] en deze aldus bevestigt.
Het hof zal dientengevolge de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Het hof zal de bewijsvoering aanvullen met de bekennende verklaring van de verdachte, die hij bij gelegenheid van de terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en zal - nu de verdachte het subsidiair tenlastegelegde uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en door noch namens hem een verweer strekkende tot vrijspraak is gevoerd - een opsomming van de bewijsmiddelen ex artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in de plaats stellen van de door de rechtbank uitgewerkte bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Limburg-Noord, districtsrecherche Noord-Midden-Limburg, registratienummer PL2020040239, gesloten d.d. 11 december 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , brigadier van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 107). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 maart 2020 (dossierpagina’s 9 tot en met 14), inhoudende de verklaring van [benadeelde] .

2. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 14 maart 2020 (dossierpagina’s 15 tot en met 20), inhoudende de verklaring van [benadeelde] .

3. Een bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 oktober 2024, luidende: ‘wat de rechtbank bewezen heeft verklaard klopt’.

Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een oplichting. De verdachte en zijn mededader zijn allereerst op listige wijze met het slachtoffer in contact gekomen via een website voor homoseksuele mannen middels welk platform zij een seksafspraak hebben gemaakt met het slachtoffer. De verdachte en zijn mededader zijn vervolgens naar de woning van het slachtoffer gegaan en hebben zich aldaar jegens het slachtoffer voorgedaan als politieambtenaren en hebben het slachtoffer voorgehouden dat zij een controle komen doen in verband met het bezit van kinderporno. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer ertoe gebracht digitaal zijn bankrekeningafschriften te laten zien en hebben hem vervolgens gevraagd of hij contant geld in huis had. Toen aangever deze vraag bevestigend beantwoordde, hebben ze hem, aangever, ervan beschuldigd dat hij zich dan strafbaar maakte aan witwassen en hebben vervolgens de uitlevering van dat geldbedrag ‘gevorderd’ teneinde dat geldbedrag ‘in beslag’ te nemen.
Het hof acht het in de eerste plaats kwalijk dat de verdachte en zijn mededader met deze kennelijke bedoeling op een chatsite zitten en het slachtoffer zijn woonadres hebben weten te verkrijgen, terwijl het slachtoffer bij de verstrekking daarvan uitging van een seksdate en zich zodoende mogelijk kwetsbaar maakte gegeven de schroom die gevoeld zou kunnen worden om dit soort contacten middels een aangifte naar buiten te brengen. Het hof acht het voorts bijzonder kwalijk dat de verdachte en zijn mededader zich daarbij hebben voorgedaan als politieambtenaren, waarmee het vertrouwen van de maatschappij in het politieapparaat wordt aangetast. Dat geldt te meer in een tijd als deze, waarin dit soort praktijken vaker voorkomt en in de maatschappij tot beroering leidt. Het hof acht het eveneens kwalijk dat de verdachte en zijn mededader met het aannemen van de valse hoedanigheid van politieambtenaar de woning van het slachtoffer zijn binnengedrongen, een plek waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
Naar het oordeel van het hof getuigt het bewezenverklaarde feit van zeer brutaal en laf gedrag. Het hof acht het invoelbaar dat het slachtoffer zich geïntimideerd heeft gevoeld. Op die niet bepaald ondenkbare schroom om aangifte te doen en de goed voorstelbare mate van intimidatie hebben de verdachte en zijn mededader kennelijk hun plan gebaseerd om het slachtoffer te bewegen een geldbedrag af te geven; dit alles voor eigen financieel gewin.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de met betrekking tot de verdachte uitgebrachte gedragskundige rapportages, opgemaakt in een andere strafzaak tegen hem (parketnummer 05-067059-24), die door de verdediging aan het hof zijn toegestuurd. Uit genoemde rapportages van respectievelijk [psychiater] , psychiater, van 7 augustus 2024 en psycholoog [psycholoog] van 14 augustus 2024 volgt dat de verdachte lijdt aan een gokverslaving, ingebed in een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat die verslaving de katalysator vormt voor het plegen van vermogensdelicten.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de inhoud van twee, eveneens door de verdediging overgelegde, reclasseringsadviezen opgemaakt in twee verschillende andere zaken, te weten het advies van 16 april 2024 behorende bij parketnummer 21-005790-18 en het advies van 5 juni 2024, behorende bij parketnummer 05-067059-24. In het reclasseringsadvies van 16 april 2024 wordt geadviseerd om de verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichting een ambulante behandeling te ondergaan door een verslavingsbehandelaar, gericht op gokverslavingen, en een inspanningsverplichting om een nuttige dagbesteding te zoeken en te houden. Het recidiverisico dat als hoog werd ingeschat, zou volgens de reclassering op deze manier verminderd kunnen worden. In het hiervoor vermelde advies van latere datum wordt hierbij aangesloten.
Ter terechtzitting heeft de verdachte erkend dat hij lijdt aan een gokverslaving. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij intrinsiek gemotiveerd is om aan zijn problematiek te werken. Bij de reclassering is blijkens bovenvermelde adviezen deze intrinsieke motivatie ook opgevallen. Het hof ziet hierom aanleiding de strafmodaliteit, alsmede de duur hier mede op af te stemmen.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 30 augustus 2024 waaruit volgt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen en, voorafgaand aan onderhavig feit, laatst in 2017 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit. Deze veroordeling maar ook andere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte volgt eveneens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof constateert eveneens dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn met betrekking tot die procesgang heeft een aanvang genomen op 11 december 2020, zijnde de datum waarop de verdachte is gelicht en gehoord over de verdenking jegens hem. Op 6 november 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waardoor de in deze zaak toepasselijke redelijke termijn van 24 maanden in eerste aanleg met bijna 11 maanden is overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn niet overschreden.
De geconstateerde overschrijding moet naar het oordeel van het hof tot uitdrukking komen in de aan de verdachte op te leggen strafmodaliteit.
Gegeven de door de reclassering waargenomen intrinsieke motivatie bij de verdachte alsmede de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg ziet het hof, als blijk van vertrouwen en aansporing om de ingeslagen weg te blijven bewandelen, aanleiding om de verdachte slechts een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof zal de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden opleggen. Het hof acht deze straf gegeven de ernst van het bewezenverklaarde en de justitiële documentatie van de verdachte zonder meer passend en geboden. Het is nu aan de verdachte te laten zien dat hij tot een positieve gedragsverandering kan komen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] ; de veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van een door de reclassering te bepalen verslavingsbehandelaar, op de tijden en plaatsen als door of namens die behandelaar vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gokverslaving, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding, met een vaste structuur;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenoverwogene, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 28 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.