ECLI:NL:GHSHE:2024:4285

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
20-003365-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal met geweld en bedreiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. De feiten vonden plaats op 17 november 2022, toen de verdachte samen met medeverdachten een woningoverval pleegde in Maastricht. De slachtoffers, waaronder een zwangere vrouw, werden met geweld bedreigd en onderworpen aan een gewelddadige overval waarbij waardevolle spullen werden gestolen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met een gedeeltelijke toewijzing van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een van de overvallers was, ondersteund door DNA-bewijs en getuigenverklaringen. Het hof heeft de strafmaat herzien en de gevangenisstraf vastgesteld op 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.109,56, met wettelijke rente. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij, en in die zin opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003365-23
Uitspraak : 1 november 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 december 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-331755-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.247,89, bestaande uit € 1.247,89 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.230,90, bestaande uit
€ 1.230,90 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Verder heeft de rechtbank beslist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 944,56 bestaande uit materiële schade, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 17 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de vordering voor het meergevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard en ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en de PlayStation 4 wordt afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen, te weten: onttrekking aan het verkeer (een mes), teruggave aan de rechthebbende [slachtoffer 2] (een lippenstift) en verbeurdverklaring (een papier, plakband en bouwmaterialen).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en de inbeslaggenomen lippenstift en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe zal wijzen tot een bedrag van
€ 1.109,56, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk dient te wordt gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren, en de inbeslaggenomen lippenstift verbeurd zal verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en wijziging van de gronden waarop het berust en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] . Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 17 november 2022 in de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en haar man [slachtoffer 3] aan [adres 2] met geweld en onder bedreiging met geweld zijn overvallen door twee personen. Hierbij is de deur van de woning geforceerd. Vervolgens werd een vloeistof in hun ogen gespoten. Daarna werden hun polsen vastgebonden met tie-wraps die na de overval door getuige [getuige] zijn losgeknipt. Beide aangeefsters verklaren ook dat zij met de dood werden bedreigd en dat beide overvallers met kracht tegen hun bovenlichaam duwden en sloegen. De daders schreeuwden dat zij geld en goud wilden hebben van [slachtoffer 3] . Uiteindelijk zijn meerdere telefoons, sieraden en een paspoort van [slachtoffer 2] buitgemaakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard. Op 17 november 2022 kwam de verdachte [medeverdachte 1] tegen, de man bij wie hij een schuld ter hoogte van € 4.000,- had. [medeverdachte 1] zei tegen de verdachte dat als hij hem zou helpen, de schuld voldaan zou zijn. [medeverdachte 1] pakte zijn smartphone en liet een adres aan de verdachte zien. [medeverdachte 1] had aan de verdachte duidelijk gemaakt dat [medeverdachte 2] hem een bedrag van € 20.000,- schuldig was. Vervolgens is de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] naar het appartementencomplex aan de [adres 2] gegaan. De verdachte is toen naar boven gelopen om te kijken hoe het ervan binnenuit zag. Vervolgens is hij weer naar beneden gelopen en vroeg hij of [medeverdachte 3] een papiertje voor hem had. Hij heeft toen dit papiertje in het deurslot van de centrale toegangsdeur gedaan. Hij heeft dit gedaan zodat hij later met iemand terug zou gaan. De verdachte heeft toen [medeverdachte 1] verteld wat hij bij het gebouw had gezien en dat hij een propje in de deur had gedaan. [medeverdachte 1] zei tegen hem dat zij contact zouden houden. De verdachte is toen naar huis gegaan en heeft [medeverdachte 3] gebeld om te vragen of zijn vriend van de bouwmarkt tie-wraps, handschoenen en tape voor hem kon regelen. [medeverdachte 3] zei dat hij het via zijn vriend zou regelen. Later op de dag overhandigt [medeverdachte 3] de spullen aan de verdachte. Op een gegeven moment krijgt de verdachte een bericht van [medeverdachte 1] en gaat hij weer naar hem toe. [medeverdachte 1] zei tegen hem dat hij even bij het appartementencomplex moest gaan kijken. De verdachte is toen samen met [medeverdachte 3] een rondje gaan lopen en is bij het appartementencomplex gaan kijken. Hij zag dat de deur nog steeds open was. Hij is toen weer teruggegaan naar [medeverdachte 1] en is samen met [medeverdachte 1] naar het appartementencomplex gegaan. Zij stonden boven in het halletje bij de deuren van de appartementen. [medeverdachte 1] zei tegen de verdachte dat hij het spionnetje dicht moest plakken. De verdachte deed dit en toen stormde [medeverdachte 1] het appartement binnen. [medeverdachte 1] rende naar binnen. De verdachte zag twee vrouwen binnen zitten. De verdachte zag dat [medeverdachte 1] hen hard behandelde. De slachtoffers zijn op een gegeven moment vastgebonden en zij hebben gezocht naar waardevolle spullen. De verdachte zag dat de [medeverdachte 1] alle spullen van waarde in een zak deed. De verdachte zag ook dat de [medeverdachte 1] maar bleef schreeuwen. Toen zij door hadden dat er niet veel te halen viel, zijn zij weggegaan. Buiten stond [medeverdachte 3] en de verdachte heeft hem verteld wat er gebeurd was.
De door de verdachte afgelegde verklaring wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier, in het bijzonder door de aangetroffen DNA-sporen op de prop papier en de tape, de camerabeelden en de getuigenverklaringen. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte één van de twee overvallers is geweest. Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Verbetering bewijsmiddelen
Het hof heeft geconstateerd dat de verwijzingen naar de vindplaatsen van de bewijsmiddelen verbetering behoeven in de volgende zin:
  • het onder voetnoot 1 op pagina 15 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg met proces-verbaalnummer LB3R022135 (onderzoek ‘Bavik’), gesloten d.d. 1 mei 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 393.’;
  • het onder voetnoot 8 op pagina 19 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2022, pag. 153 tot en met 164.’;
  • het onder voetnoot 9 op pagina 20 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2022, pag. 172 tot en met 176.’;
  • het onder voetnoot 10 op pagina 20 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2022, pag. 177 tot en met 183.’;
  • het onder voetnoot 12 op pagina 20 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 28 november 2022. pag. 119 tot en met 120.’;
  • het onder voetnoot 13 op pagina 20 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Het deskundigenverslag van dr. [deskundige] . NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, d.d. 28 november 2022, pag. 121 tot en met 125.’;
  • het onder voetnoot 15 op pagina 21 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2022, pag. 184 tot en met 186.’;
  • het onder voetnoot 16 op pagina 21 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel komt te luiden als volgt: ‘Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2023 d.d. 26 januari 2023, pag. 259 tot en met 266.’.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een in vereniging gepleegde zeer gewelddadige woningoverval in Maastricht. De daders zijn de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] binnengedrongen terwijl [slachtoffer 2] , die op dat moment 7 maanden zwanger was, aldaar met haar vriendin [slachtoffer 1] aanwezig was. Bij beide slachtoffers is een nare stof in het gezicht gespoten en zijn hun handen met tie-wraps vastgebonden. Vervolgens zijn zij bedreigd, waarbij geweld is gebruikt. Uit de slachtofferverklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat het feit grote impact op hen heeft gehad. Met het plegen van het bewezenverklaarde feit heeft de verdachte blijk gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van de slachtoffers, hun veiligheid, gezondheid en eigendom. Een woning is bij uitstek een plek waar iedereen zich veilig hoort te voelen en het is voor de slachtoffers enorm beangstigend geweest dat zij op die plek werden overvallen. Veelal hebben slachtoffers van dit soort feiten te maken met nadelige psychische gevolgen die nog lange tijd hun leven beïnvloeden. Bovendien veroorzaken zulke feiten ook in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
De verdediging heeft bepleit om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Het hof zal evenwel het volwassenstrafrecht toepassen gelet op het advies van de reclassering van 6 februari 2023 en van 22 november 2023 waaruit volgt dat men geen pedagogische mogelijkheden meer ziet voor beïnvloeding van het gedrag van verdachte en er aanwijzingen zijn voor een mogelijk criminele levensstijl wat een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht vormt.
Bij het bepalen van de straf heeft de hof gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten) en het soort straffen dat doorgaans wordt opgelegd voor dit soort feiten. Het oriëntatiepunt voor een woningoverval is een gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 5 jaar, afhankelijk van de mate van geweld dat is gebruikt. Strafverzwarend voor de verdachte is niet alleen dat er sprake is van medeplegen, maar ook het feit dat een van de slachtoffers 7 maanden zwanger was, beide slachtoffers met een stof in het gezicht zijn bespoten en met tie-wraps zijn vastgebonden, hetgeen betekent dat er meer dan alleen licht geweld is gebruikt. Dat deze overval zeer beangstigend voor de slachtoffers is geweest spreekt voor zich.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2024, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor geweldsdelicten is veroordeeld en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De verdachte heeft in de periode van
7jaar die hij in Nederland verblijft een aanzienlijk strafblad opgebouwd. Gelet hierop kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte niet leert van zijn fouten.
Het hof heeft, bij het bepalen van de hoogte van de straf en de strafmodaliteit ook de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, in ogenschouw genomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij de overval heeft gepleegd en heeft naar zijn zeggen openheid van zaken gegeven. Daarnaast heeft de verdachte aangegeven dat hij spijt heeft van zijn handelen en dat hij graag zijn excuses had willen aanbieden aan de slachtoffers. De verdachte lijkt oprecht in zijn spijtbetuiging richting de slachtoffers en het hof zal dit meewegen bij de strafoplegging.
Echter, gezien de ernst van het feit is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat het niet anders kan dan dat een substantiële gevangenisstraf dient te volgen. Het gedeelte van die gevangenisstraf dat de verdachte in ieder geval moet uitzitten kan naar het oordeel van het hof, op grond van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting zijn gebleken, iets minder lang zijn dan het geval was bij de straf die de rechtbank had opgelegd, maar is nog steeds aanzienlijk. Gelet op al het voorgaande acht het hof derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg ten aanzien van het tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.505,06 aan schade, bestaande uit € 1.205,06 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade. Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende
schadeposten:
  • € 77,85 voor de vervanging van een paspoort:
  • € 230,34 voor een ring;
  • € 165,00 voor een PlayStation 4;
  • € 714,22 voor een Apple iPhone 12 Pro;
  • € 17,65 aan reiskosten voor het vervoer naar Slachtofferhulp Nederland.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 944,56 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de vordering ten aanzien van het gevorderde van € 166,- voor de PlayStation 4 en het gevorderde aan immateriële schade afgewezen en ten aanzien van het meergevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 1.109,56,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.109,56,- aan materiële schade, bestaande uit vergoeding voor de gestolen goederen, te weten een ring, een PlayStation 4 en een iPhone 12 Pro. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden. Verder is het hof van oordeel dat het gevorderde ten aanzien van de reiskosten ter hoogte van € 17,65 afgewezen dient te worden en dat het gevorderde ten aanzien van de vervanging van een paspoort ter hoogte van
€ 77,85 niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof verder onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, zodat het gevorderde aan immateriële schadevergoeding afgewezen wordt.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.109,56. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.109,56 (duizend honderdnegen euro en zesenvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 317,65 (driehonderdzeventien euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 17,65 (zeventien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.109,56 (duizend honderdnegen euro en zesenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 november 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 1 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.F. Koolen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.