ECLI:NL:GHSHE:2024:4276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
20-000224-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van strafbare feiten, waaronder belediging en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het onbruikbaar maken van een politiecel, belediging van een beveiliger en het voorhanden hebben van een verboden wapen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 november 2023 in Tilburg een beveiliger beledigde door hem in het gezicht te spugen, wat als een ernstige inbreuk op de eer en goede naam van het slachtoffer werd beschouwd. Daarnaast heeft de verdachte een politiecel onbruikbaar gemaakt, wat hinder en overlast veroorzaakte. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van €250,00 voor het voorhanden hebben van een verboden wapen, een zogenaamde strijdvlegel. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van €200,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit 2 bevestigd, maar heeft de andere feiten bewezen verklaard en de verdachte strafbaar verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000224-24
Uitspraak : 13 november 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 januari 2024, in de strafzaak met parketnummer 02-294622-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
BRP-adres en volgens opgave van diens raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep: thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder de feiten 1, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken’ (feit 1),
- ‘eenvoudige belediging’ (feit 2 subsidiair), en
- ‘handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken (feiten 1 en 2), alsmede tot een geldboete van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis (feit 3). Ten slotte heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , zulks met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde en zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het overige tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsvrouw het hof primair verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Aangaande de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof het toe te kennen bedrag zal matigen.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een (ophoud)cel, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan Politie Zeeland-West-Brabant, in elk geval aan een ander, toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te spugen in het gezicht, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden:
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] (beveiliger in het winkelcentrum [locatie] ), in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer] in het gezicht te spugen:
3.
hij op of omstreeks 7 november 2023 te Tilburg (een) wapen(s) van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een uitschuifbaar mes en/of een metalen staaf met daaraan een ketting verzwaard met een golfbal (een zogenaamde strijdvlegel) zijnde (een) voorwerp(en) waarvan, gelet op zijn/hun aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat/die bestemd was/waren om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2 primair en partiële vrijspraak feit 3
Ten aanzien van feit 2 primair
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Aan het verweer strekkende tot vrijspraak heeft de raadsvrouw ten grondslag gelegd dat het stanleymes en de ijzeren staaf die de verdachte bij zich had niet kunnen worden aangemerkt als wapens in de zin van artikel 2, categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie. Die voorwerpen waren, gelet op hun aard en de omstandigheden waaronder zij zijn aangetroffen, niet bestemd om letsel toe te brengen of om te dreigen. De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde dakloos en in dat verband had hij de voorwerpen bij zich. Zo had hij het stanleymes bij om dingen te snijden en de staaf kon bijvoorbeeld dienen om verdachtes slaapplek te verankeren, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het stanleymes en de ijzeren staaf kunnen worden aangemerkt als een verboden wapen zoals bedoeld in artikel 2, categorie IV, onder 7, van de Wet wapens en munitie. Daarvan is sprake indien het een voorwerp betreft waarvan, gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder het wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het is bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën valt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. De verdachte is op 7 november 2023 door beveiligingspersoneel staande gehouden in het winkelcentrum [locatie] in Tilburg, zulks naar aanleiding van een melding dat hij aldaar overlast zou veroorzaken. Toen de verdachte werd aangesproken door de beveiliging, spuugde hij een van de beveiligingsmedewerkers in het gezicht, waarna hij door de beveiliging tegen de grond is gewerkt. Na aankomst van de politie overhandigde een van beveiligingsmedewerkers een stanleymes aan de politie. Dit stanleymes was volgens de medewerker afkomstig uit de heuptas van de verdachte. Na de aanhouding van de verdachte zijn diens spullen onderzocht en is een ijzeren staaf, met ketting en daaraan een golfbal, aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van het in de heuptas van de verdachte aangetroffen stanleymes, gelet op bovenstaande omstandigheden en hetgeen door de raadsvrouw in dat verband naar voren is gebracht, niet worden vastgesteld dat het stanleymes geen ander doel had dan om personen letsel toe te brengen of om te dreigen. Derhalve zal de verdachte in zoverre van het tenlastegelegde worden vrijgesproken. Anders oordeelt het hof evenwel ten aanzien van de ijzeren staaf, met ketting en daaraan een golfbal. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van dit voorwerp, is naar het oordeel van het hof sprake van een zogenaamde strijdvlegel, in aanmerking genomen dat een dergelijk wapen zich kenmerkt doordat het bestaat uit een schacht met aan het uiteinde een ketting, waarbij het uiteinde van de ketting in de regel is verzwaard met een korte metalen staaf of een metalen bol. Dat de verdachte dit voorwerp bij zich droeg voor het verankeren van zijn slaapplek acht het hof gelet op het vorenstaande niet geloofwaardig.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 november 2023 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een (ophoud)cel, die geheel of ten dele aan Politie Zeeland-West-Brabant, in elk geval aan een ander, toebehoorde heeft onbruikbaar gemaakt;
2.subsidiair
hij op 7 november 2023 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] (beveiliger in het winkelcentrum [locatie] ), in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer] in het gezicht te spugen;
3.
hij op 7 november 2023 te Tilburg een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een metalen staaf met daaraan een ketting verzwaard met een golfbal (een zogenaamde strijdvlegel), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

eenvoudige belediging.

Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsvrouw van de verdachte heeft – onder verwijzing naar de omstandigheid dat de verdachte thans als ongewenst vreemdeling Nederland is uitgezet op 17 oktober 2024, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – primair bepleit dat het hof toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair dat het hof zal volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Op 7 november 2023 is de verdachte naar aanleiding van een overlastmelding door beveiligingspersoneel staandegehouden in het winkelcentrum [locatie] in Tilburg. Toen de verdachte werd aangesproken door een medewerker van de beveiliging, heeft hij beveiligingsmedewerker [slachtoffer] in het gezicht gespuugd. Na aankomst van de politie is bij de verdachte voorts een verboden wapen aangetroffen. Nadat de verdachte door de politie naar het politiebureau was overgebracht en hij aldaar is ingesloten, heeft de verdachte zijn cel onbruikbaar gemaakt. Door [slachtoffer] in het gezicht te spugen heeft de verdachte het slachtoffer in zijn eer en goede naam aangetast, waarbij het hof in het bijzonder het in het gezicht spugen verwerpelijk acht. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Met het onbruikbaar maken van de politiecel heeft de verdachte hinder en overlast veroorzaakt en voorts er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijk dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, waaronder meermalen ter zake van een soortgelijke feit als thans aan de orde, te weten – kort gezegd – beschadigen. Deze veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Al het voorgaande afwegende acht het hof ter zake van de feiten 1 en 2 subsidiair oplegging van een gevangenisstraf voor de duur 2 weken, alsmede ter zake van feit 3 oplegging van een geldboete van € 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis, passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, waartoe primair door de raadsvrouw is verzocht, dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, ziet het hof, mede gelet op het aantal bewezenverklaarde feiten en de ernst van die feiten, geen ruimte, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade.
De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Bewezen is verklaard dat de benadeelde partij tijdens zijn werk als beveiliger door de verdachte opzettelijk is beledigd. Uit de aangifte en de door de benadeelde partij ter terechtzitting toegelichte vordering tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde zich door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (het spugen in zijn gezicht) ernstig beledigd voelde, gekleineerd en extreem vies. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte in zijn eer en goede naam is geschaad als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van deze schade naar billijkheid schatten op € 200,00, waarbij is gelet op de onhygiënische en onsmakelijke aard van het spugen, alsook op de vergoedingen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023. Voor het meer of anders gevorderde bestaat geen rechtsgrond zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
De verdachte zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 57, 62, 63, 266 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde van het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. P. van Etteger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos en mr. E. Vogelvang, griffiers,
en op 13 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Etteger voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.