ECLI:NL:GHSHE:2024:4273

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
000995-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is afgewezen. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsleden mr. E.P.M. Smit en mr. K.M. van Aken, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de raadsman aanvoert dat de termijn van drie dagen voor het instellen van hoger beroep, zoals genoemd in artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, enkel geldt voor beschikkingen en niet voor een ter terechtzitting genomen beslissing. Het hof heeft de akte van de griffier van de rechtbank bekeken en vastgesteld dat de verdachte op 27 november 2024 aanwezig was bij de zitting waar de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis werd gedaan. De raadsman heeft betoogd dat het hoger beroep tijdig is ingesteld, maar het hof oordeelt dat dit niet het geval is. Het hof verwijst naar de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank en concludeert dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn van drie dagen hoger beroep heeft ingesteld. Hierdoor verklaart het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 24 december 2024 door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Raadkamerappelnummer: [nummer]
Parketnummer 1e aanleg: [nummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2024, waarbij namens:

[naam verdachte]

geboren [datum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans verblijvende in [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van
[datum] , bij welke beslissing het verzoek tot opheffing van de aan [naam verdachte] opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden mr. E.P.M. Smit en mr. K.M. van Aken.
Het hof heeft kennisgenomen van het dossier.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting in raadkamer aangevoerd dat tijdig hoger beroep is ingesteld omdat er hoger beroep is ingesteld tegen een ter terechtzitting genomen beslissing. De termijn van drie dagen, zoals genoemd in artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt slechts voor beschikkingen en niet voor een ter terechtzitting genomen beslissing zoals in dit geval. In dit verband heeft de raadsman verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 9 april 2013, welk arrest gepubliceerd is onder nummer ECLI:NL:HR:2013:BZ6526, waarin onder meer het volgende is bepaald:
"De eerste volzin van het tweede lid van art. 87 Sv, inhoudende dat de verdachte die aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, eenmaal van een afwijzende beslissing op dat verzoek bij het gerechtshof in hoger beroep kan komen, leidt niet tot een ander oordeel, in aanmerking genomen dat dit hoger beroep moet worden ingesteld uiterlijk drie dagen na de betekening. Daaruit moet worden afgeleid dat deze bepaling slechts het oog heeft op een bij beschikking gegeven afwijzing van dat verzoek en dus niet ziet op een ter terechtzitting gegeven beslissing.".
Het hof oordeelt als volgt.
De Hoge Raad heeft in het voornoemde arrest bepaald dat een ter terechtzitting genomen beslissing niet een ‘beschikking’, zoals genoemd in artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering, maar een ‘beslissing’ is. Daarom geldt in dit geval de wettelijke bepaling van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering, waarin is geregeld dat tegen vonnissen die geen einduitspraken zijn, hoger beroep slechts gelijktijdig met het hoger beroep tegen de einduitspraak is toegelaten. In het tweede lid van artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering wordt echter een uitzondering op dit concentratiebeginsel gemaakt voor de volgende beslissingen: het bevel gevangenhouding of gevangenneming en de afwijzing van een verzoek tot opheffing van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming. Bij die uitzondering sluit de tekst van artikel 71, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan, waarin niet meer van ‘beschikking’ wordt gesproken, maar van ‘beslissing’.
Anders dan door de raadsman is betoogd, oordeelt het hof dat er namens de verdachte te laat hoger beroep is ingesteld en dat dit dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof verwijst daarvoor naar het hiervoor al aangehaald artikel 71, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de termijn als bedoeld in artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering, namelijk veertien dagen bij beroep tegen tussenvonnissen, niet van toepassing is en dat de termijn van drie dagen na tenuitvoerlegging geldt. Met ‘tenuitvoerlegging’ wordt gedoeld op het moment dat verdachte in kennis is gesteld van de betreffende beslissing van de rechtbank.
Uit het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2024 is gebleken dat verdachte aanwezig was en kennis heeft genomen van de afwijzende beslissing van de meervoudige kamer. Nu bij akte van 11 december 2024 hoger beroep is ingesteld tegen de voornoemde afwijzende beslissing van de rechtbank heeft de verdachte aldus niet binnen de in de wet gestelde termijn van drie dagen hoger beroep ingesteld.
Gelet op het vorenstaande verklaart het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gedaan op 24 december 2024
door mr. G.C. Bos, voorzitter, mr. CH.N.G.M. Starmans en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.M. Jansen, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 24 december 2024
Gezien d.d.
De directeur van [detentieplaats]