ECLI:NL:GHSHE:2024:4204

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
20-002230-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake Opiumwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een verdachte die door de rechtbank Oost-Brabant op 13 juli 2023 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren wegens het medeplegen van verschillende feiten in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar dit is pas na de wettelijke termijn van veertien dagen gedaan. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in het hoger beroep, omdat het niet tijdig is ingesteld. De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is, onder andere vanwege de psychische gesteldheid van de verdachte en zijn detentie in België. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. De verdachte was op de hoogte van het vonnis en had de mogelijkheid om tijdig hoger beroep in te stellen. Het hof heeft daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002230-23
Uitspraak : 27 november 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 13 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-101210-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1]
verblijvende in de gevangenis Wortel, [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van - kort gezegd -:
  • het medeplegen van het voorbereiden en bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (
  • het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, onder D en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, steeds meermalen gepleegd (
  • het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (
waarbij de rechtbank de hiervoor onder 2 – voor wat betreft het handelen in strijd met artikel 2 onder B en C van de Opiumwet – en 3 genoemde feiten op verschillende momenten heeft gekwalificeerd als in eendaadse samenloop gepleegd, en
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en 10a, eerste lid, van de Opiumwet (
feit 4)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op het beslag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, omdat het niet tijdig is ingesteld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte wegens een verontschuldigbare overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep kan worden ontvangen in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het beroepen vonnis is op tegenspraak gewezen. De raadsvrouw en de verdachte zijn op de dag van de inhoudelijke behandeling van 6 juni 2023 in persoon verschenen op welke dag de raadsvrouw haar pleidooi heeft gevoerd. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting van de rechtbank volgt dat aan de raadsvrouw en de verdachte door de voorzitter is medegedeeld dat het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2023 om 08:45 uur zal worden gesloten en dat de uitspraak vooralsnog gepland staat op 13 juli 2023 om 13.00 uur (pagina 94 van het proces-verbaal ter terechtzitting). Op 13 juli 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen en de verdachte veroordeeld. Op 29 juni 2023 noch op 13 juli 2023 zijn de verdachte en zijn raadsvrouw verschenen.
Gelet op artikel 408, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering had de verdachte binnen 14 dagen na het op 13 juli 2024 op tegenspraak gewezen vonnis hoger beroep moeten instellen. Namens de verdachte is het hoger beroep pas na het verstrijken van de termijn van veertien dagen, te weten op 31 juli 2023, ingesteld. Aldus is het hoger beroep tardief ingesteld, zodat de verdachte daarin in beginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar is. In de kern is daartoe aangevoerd:
- dat het voor de verdachte, die op dat moment gedetineerd zat in België, in de periode na de dag van de uitspraak niet mogelijk was in contact te komen met familie en/of zijn raadsvrouw om hoger beroep aan te tekenen,
- dat in de periode na het vonnis sprake was van een bijzondere mentale toestand bij de verdachte waardoor hij niet in staat was hoger beroep in te stellen, en
- dat de verdachte, nadat hij eenmaal in staat was hoger beroep in te stellen, in de veronderstelling was dat hij dit via Belgische instanties kon realiseren. Op het moment dat hij realiseerde dat dit niet klopte voor Nederlandse vonnissen, was het niet meer mogelijk om een en ander te regelen.
Het hof stelt voorop dat in geval van het niet tijdig instellen van het hoger beroep, de daar op gestelde sanctie van niet-ontvankelijkheid uitsluitend kan worden gepasseerd indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het hof stelt vast dat de verdachte, zoals ook blijkt uit de door de raadsvrouw ter terechtzitting overgelegde pleitnota met bijlagen, in ieder geval op 14 juli 2023 te 11.10 uur op de hoogte was van het vonnis van de rechtbank en dat de moeder van de verdachte hem had gesproken (bijlage 2). De raadsvrouw is blijkens haar pleitnota onder 6 kort daarna nog in contact geweest met de verdachte, heeft hem daarbij de uitspraak kort toegelicht en de optie hoger beroep genoemd. De stelling dat de verdachte door zijn detentie feitelijk niet in staat was in contact te komen met personen en/of instanties teneinde hoger beroep aan te tekenen heeft naar het oordeel van het hof dan ook geen begin van aannemelijkheid. De verdachte kon vanuit zijn detentie kennelijk in contact komen met anderen en hij had aldus de mogelijkheid om in de periode na de dag van de uitspraak via zijn raadsvrouw of anderszins binnen de termijn van veertien dagen hoger beroep in te stellen.
Naar het oordeel van het hof is voorts niet gebleken van een zodanige psychische gesteldheid waardoor het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte na haar mededeling van de inhoud van het vonnis in alle staten was en niet voor reden vatbaar. Daarnaast heeft de raadsvrouw een WhatsApp-gesprek met de moeder van de verdachte d.d. 14 juli 2023 overgelegd, waarin de moeder zegt dat de verdachte van de uitspraak weet en “nergens zin in” heeft, alsmede een e-mailbericht van een celgenoot van verdachte d.d. 26 november jl., inhoudende dat “hij was er van aangedaan sterker nog hij was er compleet onderdoor. Het ging zeer slecht, nachtmerries, schreeuwen inslaap, depressie, huilbuien, geen eetlust, energieloos”. Naar het oordeel van het hof is hiermee onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een zodanige psychische gesteldheid. Dat de verdachte overstuur zou zijn geweest nadat hij bekend was geworden met het veroordelend vonnis van de rechtbank is niet ongebruikelijk, maar is onvoldoende om te kunnen spreken van een bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheid.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Nu niet van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is gebleken, leidt dit ertoe dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. H.A.T.G. Koning en, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 27 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.