ECLI:NL:GHSHE:2024:42

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.296.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige zoon, geboren in 2017. De vader, wonende in Duitsland, heeft sinds de geboorte van de minderjarige contact met hem, maar dit contact is beperkt tot eenmaal per veertien dagen gedurende drie uur. De moeder, die zich overbeschermend opstelt, heeft zorgen over de omgang en vreest dat de vader mogelijk gewelddadig zou kunnen zijn. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling. De Raad heeft geadviseerd om de omgangsregeling uit te breiden, omdat de minderjarige zich goed ontwikkelt en het contact met de vader belangrijk is voor zijn ontwikkeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2023 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad. Het hof heeft vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor gewelddadig gedrag van de vader en dat de zorgen van de moeder niet zijn bevestigd. Het hof heeft besloten om de omgangsregeling uit te breiden, waarbij de vader en de minderjarige recht hebben op omgang van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur, onder regie van de gecertificeerde instelling. De beslissing van het hof houdt rekening met de reisafstand en de noodzaak om het contact geleidelijk op te bouwen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 januari 2024
Zaaknummer: 200.296.307/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/329646 / FA RK 18-116-4
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L. van Dijk te Enschede,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit te Veghel.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te
[vestigingsplaats] , locatie [locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 20 januari 2022

5.1.
Bij beschikking van 20 januari 2022 heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over een mogelijke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . In afwachting van het onderzoek geldt er een voorlopige omgangsregeling waarbij de vader eenmaal per twee weken op zondag van 13.30 uur tot 16.30 uur contact heeft met [minderjarige] in [plaats 1] of in [plaats 2] , steeds in onderling overleg door de ouders met elkaar af te stemmen, waarbij de vader [minderjarige] haalt en brengt en de grootvader of tante vaderszijde de overdracht verzorgt. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 27 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Dijk en N. Kurdi (tolk);
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Wit;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
Tevens is als informant gehoord: [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn tevens de verzoeken in de zaak met nummers 200.332.709/01 en 200.332.709/02 behandeld (betreffende de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring).
Het hof heeft in deze zaken op 21 december 2023 uitspraak gedaan waarbij, kortgezegd, de beslissing om [minderjarige] onder toezicht te stellen is bekrachtigd.
6.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het rapport van de raad d.d. 14 juli 2023;
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 21 juli 2023;
  • de brieven van de raad d.d. 13 maart 2023, 21 juni 2023, 29 juni 2023 en 26 oktober 2023 (betreffende de klacht(en) van de moeder);
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 14 november 2023
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 23 november 2023 (productie 3 en 4).
6.4.
De bijlage bij de brief van de advocaat van de moeder d.d. 26 juli 2023, zijnde een persoonlijke reactie van de moeder op het raadsrapport, wordt buiten beschouwing gelaten, aangezien de moeder door de raad reeds in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het raadsrapport.
6.5.
Namens de vader is voorts verzocht om het V6-formulier met bijlagen van 23 november 2023, zoals ingediend door de advocaat van de moeder, buiten beschouwing te laten, omdat deze stukken niet binnen de daarvoor bedoelde termijn zijn ingediend. Het hof wijst dit verzoek af, aangezien de stukken eenvoudig zijn te doorgronden en de vader tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren.

7.De verdere beoordeling in hoger beroep

het raadsadvies
7.1.
De raad heeft in het rapport, kortgezegd, geadviseerd om het verzoek van de vader om een (gewijzigde) omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, toe te wijzen.
[minderjarige] is een jongen die zich in beginsel goed ontwikkelt. Hij spreekt vrij over zowel zijn moeder als zijn vader en beide ouders zijn belangrijk voor hem. De raad heeft wel zorgen over [minderjarige] , omdat hij opgroeit bij een moeder die zich overbeschermend naar hem opstelt, die veel stress en angst ervaart en die veel wantrouwen jegens de vader heeft. Het risico bestaat dat de moeder deze gevoelens op [minderjarige] overbrengt en dat hij daardoor geen onbelast contact met de vader kan hebben.
Over de vader zijn geen zorgen naar voren gekomen en het contact tussen [minderjarige] en de vader verloopt goed. Al circa vier jaar lang heeft de vader iedere veertien dagen gedurende drie uur contact met [minderjarige] .
De raad acht het van belang dat [minderjarige] de kans krijgt om zijn vader en diens familie beter te leren kennen en dat het contact tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden in de thuissituatie van de vader. Het is aan de moeder om [minderjarige] in het contact met de vader te stimuleren. De uitbreiding van de omgang dient onder supervisie van de GI te worden opgestart, waarbij er aandacht moet zijn voor de gevoelens van onveiligheid die de moeder ervaart en voor de voorbereiding van [minderjarige] op het uitbreiden van het contact.
De raad adviseert het hof daarom een opbouwende regeling vast te stellen, waarbij het tweewekelijkse contact de eerste drie maanden zal worden uitgebreid naar zes uur in de omgeving van [plaats 1] , waarbij dezelfde weekenden worden aangehouden als in de huidige regeling. Daarna volgt een periode van drie maanden waarbij het contact wordt uitgebreid naar acht uur in de omgeving van [plaats 1] . Vervolgens zal [minderjarige] gedurende een periode van drie maanden één nacht per veertien dagen bij de vader overnachten. Na afloop van deze periode van in totaal negen maanden kan er een omgangsregeling worden vastgesteld waarbij de vader en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 18.30 uur tot zondagavond 18.00 uur gerechtigd zijn tot contact met elkaar. Gelet op de reisafstand wordt geadviseerd dat de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en dat de moeder [minderjarige] na afloop van ieder omgangsweekend bij de vader ophaalt.
7.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad hier, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd.
De raad heeft kennis genomen van de door de moeder overgelegde brief van een voormalige vriend van de vader (de heer [voormalige vriend] ), waarin de nodige zorgen over de vader naar voren worden gebracht. Uit die brief blijkt dat de heer [voormalige vriend] de vader na 2020 niet meer heeft gezien of gesproken. De raad heeft zijn bedenkingen bij deze brief en de inhoud ervan leidt niet tot aanpassing van het advies.
Tijdens het raadsonderzoek heeft er een huisbezoek bij de vader plaatsgevonden. De vader heeft een nieuw gezin, een eigen zaak en hij heeft zijn leven goed op orde. Binnen het justitiële systeem zijn geen verontrustende zaken over de vader naar voren gekomen. De vader is bovendien door de IND gescreend. De raad ziet op grond van al deze omstandigheden geen belemmeringen voor een uitbreiding van de omgangsregeling.
Dit wil niet zeggen dat de zorgen van de moeder niet serieus worden genomen. De raad hoopt dat de moeder, door positieve ervaringen op te doen, steeds meer stapjes kan zetten en meer vertrouwen kan krijgen in de vader, zodat [minderjarige] een onbelast contact kan hebben met beide ouders.
de nadere standpunten
7.3.
De vader kan zich vinden in het advies van de raad. Hij heeft, zakelijk weergegeven, nog het volgende aangevoerd.
Het is in het belang van [minderjarige] dat hij een goede band kan ontwikkelen met de vader en dat er omgang kan plaatsvinden in een huiselijke sfeer. Dat lukt in de huidige regeling niet. De omgang vindt al vier jaar lang plaats in openbare ruimtes zoals in [plaats 3] , de dierentuin of bij [plaats 4] . In coronatijd hebben [minderjarige] en de vader noodgedwongen veel tijd in de auto door moeten brengen. De huidige regeling is belastend, ook voor grootvader vaderszijde, die gedwongen is om telkens mee te gaan.
De moeder weigert invulling te geven aan het gezamenlijk ouderschap. Communicatie met de moeder is niet mogelijk en alles wat de vader doet of zegt wordt door haar verdraaid. Het bevreemdt de vader dat er bij de moeder, die al jarenlang therapie zou ondergaan, nog steeds geen verbetering is opgetreden in haar gevoelens van angst jegens de vader. [minderjarige] heeft hierdoor nooit kennis kunnen maken met zijn halfzusje [halfzusje] .
De vader wenst te benadrukken dat hij er vrede mee heeft dat de moeder bij hem is weggegaan. Hij wil geen ruzie met de moeder en hij wil haar niets aan doen. Hij heeft zelf een veilig en vredig leven en gunt dit de moeder ook. Zij is de moeder van zijn kind.
Aan de brief van de heer [voormalige vriend] , de verklaring van een wraakzuchtig man, kan geen enkele waarde worden gehecht. De vader heeft al jarenlang geen contact met deze man, nadat zij vanwege de gokverslaving van de heer [voormalige vriend] met elkaar gebrouilleerd zijn geraakt. De vader begrijpt bovendien niet waarom deze brief, gedateerd 13 september 2023, nu pas in het geding wordt gebracht.
7.4.
De moeder kan zich niet vinden in het advies van de raad. Zij heeft, zakelijk weergegeven, nog het volgende aangevoerd.
De raad is inconsequent in zijn conclusies, gaat uit van onjuiste feiten, weigert informanten te horen en redeneert vanuit een tunnelvisie naar het advies toe. Al hetgeen daarmee in tegenspraak is probeert de raad uit de weg te gaan. Verder voert de moeder aan dat haar behandelaar, de heer [behandelaar] , geen toestemming heeft gegeven voor de huidige weergave van het gesprek met hem in het raadsrapport. De moeder voelt zich niet gehoord en zij voelt zich niet in staat gesteld om haar kind te beschermen. Zij wil voorkomen dat [minderjarige] net als de vader een gewelddadige man wordt.
In het advies van de Raad is bij de uitvoering van de regeling sprake van een forse reisafstand terwijl [minderjarige] de volgende dag weer naar school moet. Deelname aan sport in de weekenden wordt een probleem. De moeder erkent dat het van belang is dat er contact is tussen de vader en [minderjarige] maar in plaats van het contact dat is ontstaan te koesteren, wordt er teveel druk op [minderjarige] en de moeder gelegd hetgeen zijn weerslag heeft op beiden.
De moeder heeft recent met een voormalig vriend van de vader gesproken (de heer [voormalige vriend] ) en zij heeft een verklaring van hem in het geding gebracht. Daarin waarschuwt de heer [voormalige vriend] onder meer voor gewelddadigheden door de vader jegens de moeder en voor de ontvoering door de vader van [minderjarige] . Deze verklaring bevestigt de angsten van de moeder. Dat er tot op heden geen geweld door de vader is gepleegd, maakt niet dat er geen gevaar dreigt. De vader heeft een vooropgezet plan om eerst het vertrouwen van [minderjarige] te winnen en hem te indoctrineren, waarna hij tot actie zal overgaan. De moeder is voornemens om op korte termijn een verzoek tot opschorting van de omgangsregeling in te dienen.
7.5.
De GI heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Er worden geen zorgen gezien voor wat betreft een uitbreiding van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] wordt altijd op de afgesproken tijden gehaald en gebracht en de vader informeert de GI na ieder contactmoment. Wanneer de omgangsregeling wordt uitgebreid zal de GI [minderjarige] ook in de thuissituatie van de vader bezoeken. Het contact tussen de vader en [minderjarige] vindt nu steeds plaats in openbare gelegenheden als [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] . Weliswaar is dit nu het meest haalbare, gelet op de beperkte tijd, maar op de lange termijn wordt dit niet in het belang van [minderjarige] geacht.
het wettelijk kader
7.6.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en hebben de ouders in beginsel recht op en de verplichting tot omgang met hun kind. De rechter kan op verzoek van (één van) de ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht.
de overwegingen van het hof
7.7.
Het hof is met de raad van oordeel dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat de omgang met de vader wordt uitgebreid. Voor deze uitbreiding ziet het hof geen contra-indicaties.
7.8.
Al circa vier jaar lang heeft de vader iedere veertien dagen gedurende drie uur contact met [minderjarige] . Dit contact verloopt goed. Uit het gesprek dat de raadsonderzoeker met [minderjarige] heeft gevoerd komt naar voren dat [minderjarige] ontspannen over de vader praat en dat hij geniet van het contact met de vader. De huidige regeling is in tijd echter zeer beperkt en kan vanwege de reisafstand niet bij de vader thuis plaatsvinden, wat voor alle betrokkenen belastend is. Het belang van [minderjarige] vergt dat hij de kans krijgt om zijn familie aan vaderszijde, waaronder zijn halfzusje, te leren kennen en een volwaardige band met hen kan opbouwen.
Hoewel het hof begrip heeft voor de gevoelens van de moeder worden haar zorgen op geen enkele wijze bevestigd. Zo is niet komen vast te staan dat de vader in het verleden geweld jegens de moeder heeft gebruikt. De moeder heeft dit weliswaar gesteld, maar dit wordt door de vader gemotiveerd betwist. Wel staat vast dat er sinds de geboorte van [minderjarige] geen incidenten hebben plaatsgevonden, noch dat er signalen van geweld van de vader jegens de moeder of [minderjarige] zijn geweest. De vader heeft zich de afgelopen vier jaar geduldig en terughoudend opgesteld, waarbij hij zich heeft aangepast aan het tempo van de moeder, ondanks dat het contact tussen hem en [minderjarige] al die tijd zeer beperkt is geweest. Verder wordt in aanmerking genomen dat de raad een gedegen onderzoek heeft verricht, waarbij de raadsonderzoeker ook bij de vader thuis is geweest, en dat uit het raadsonderzoek geen zorgen over de vader en zijn thuissituatie naar voren zijn gekomen.
Het hof acht de verklaring van de heer [voormalige vriend] , mede in het licht van de uitleg van de vader, onvoldoende concreet en/of betrouwbaar om tot een andere beslissing te komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder kennelijk in staat is geweest om [minderjarige] aan de vader mee te geven, ook nadat zij van de belastende verklaring van de heer [voormalige vriend] kennis heeft genomen.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft bovendien mede tot doel om aan de zorgen van de moeder tegemoet te komen, zodat er voldoende zicht op de opvoedsituatie en veiligheid van [minderjarige] bij de vader zal zijn en er in stapjes gewerkt kan worden aan het vertrouwen van de moeder jegens de vader.
7.9.
Dit betekent dat de grieven slagen en dat het hof het verzoek van de vader zal toewijzen. Het hof ziet aanleiding om, in verband met de reisafstand, de regeling op zondag iets eerder te laten eindigen dan door de vader verzocht. Het hof zal daarbij bepalen dat de GI de regie dient te voeren voor wat betreft de opbouw van de regeling, waarbij een periode van zes maanden voldoende wordt geacht om toe te werken naar een omgangsregeling waarbij [minderjarige] en de vader eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur contact hebben, waarbij de vader [minderjarige] op zaterdag ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige] op zondag weer ophaalt bij de vader.
7.10.
Het hof zal op grond van het voorgaande de bestreden beschikking vernietigen en dienovereenkomstig beslissen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 26 maart 2021 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader en [minderjarige] recht hebben op omgang gedurende eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] op zaterdag ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige] op zondag ophaalt bij de vader,
bepaalt dat onder regie van de GI gedurende een periode van maximaal
zesmaanden de omgang wordt opgebouwd en wordt toegewerkt naar deze regeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en E.J.M. van Engelen en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.